Uitspraak
Beschikking van 5 november 2019
[Verzoeker 1 en Verzoeker 2] ,
Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
hierna te noemen: de Minister,
Stedin Netbeheer B.V.,
hierna te noemen: Stedin,
Het geding
De feiten
Het verzoek en het verweer
De beoordeling
binnenhet perceel [nummer 1] een minder belemmerend alternatief voorhanden is). Dit is de reden dat het alternatieve tracé – dat grotendeels over het perceel van [bedrijf A] loopt – niet in de beoordeling door het hof kan worden betrokken. Bezwaren tegen de gedoogbeschikking moeten voor het overige kenbaar worden gemaakt in de bestuursrechtelijke procedure (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 18 januari 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA4603). Onder omstandigheden kan de civiele rechter – in een vorderingsprocedure – als ‘restrechter’ optreden. Daaraan wordt in het onderhavige geval echter niet toegekomen, omdat [Verzoeker 1] c.s. de bestuursrechtelijke weg onbenut heeft gelaten. Van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM kan tegen deze achtergrond geen sprake zijn.
Dit betekent dat het hof het door [Verzoeker 1] c.s. subsidiair genoemde tracé binnen zijn perceel zal onderzoeken.
De omstandigheid dat de betreffende gronden zonder toestemming van Stedin niet mogen worden bebouwd, leidt niet tot een andere belangenafweging. Ten slotte wijst het hof er op dat, niet het hof maar, de kantonrechter over eventuele schadevergoeding gaat (zie pagina 15 gedoogbeschikking).