ECLI:NL:GHDHA:2019:2754

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
200.258.273/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gedoogplicht opgelegd aan verzoekers voor de instandhouding van elektriciteitskabels onder hun perceel

In deze zaak gaat het om een verzoek van [Verzoeker 1] c.s. tot vernietiging van een gedoogbeschikking die door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is opgelegd. De gedoogbeschikking verplicht [Verzoeker 1] c.s. tot het gedogen van de instandhouding van elektriciteitskabels die onder hun perceel liggen, ten behoeve van de openbare energievoorziening. De gedoogbeschikking is op 20 februari 2019 afgegeven, en het verzoek tot vernietiging is op 18 april 2019 ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2019 hebben partijen hun standpunten toegelicht.

[Verzoeker 1] c.s. stelt dat de kabels meer belemmering veroorzaken in het gebruik van hun perceel dan redelijkerwijs noodzakelijk is en dat er een minder belemmerend alternatief voorhanden is, namelijk een alternatieve ligging van de kabels. De Minister en Stedin, de belanghebbende, hebben het verzoek gemotiveerd afgewezen. Het hof overweegt dat het in deze procedure een beperkte toets moet aanleggen en dat het alternatieve tracé niet in de beoordeling kan worden betrokken, omdat [Verzoeker 1] c.s. de bestuursrechtelijke weg niet heeft bewandeld.

Het hof concludeert dat de gedoogplicht niet verder gaat dan redelijkerwijs noodzakelijk is en dat de door [Verzoeker 1] c.s. voorgestelde alternatieve route niet aanvaardbaar is. De vrees voor straling wordt niet onderbouwd en de gedoogplicht wordt niet beperkt in de tijd. Uiteindelijk wijst het hof het verzoek af en ziet het geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.258.273/01

Beschikking van 5 november 2019

inzake

[Verzoeker 1 en Verzoeker 2] ,

wonende te [plaats] ,
verzoekers,
hierna te noemen: [Verzoeker 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. J.W.M. Hagelaars te Nijmegen,
tegen

Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

woonplaats kiezende te Utrecht,
verweerder,
hierna te noemen: de Minister,
advocaat: mr. M. Vink te Utrecht,
en

Stedin Netbeheer B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
belanghebbende,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag.

Het geding

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 20 februari 2019 (hierna: de gedoogbeschikking) heeft de Minister aan [Verzoeker 1] c.s. de plicht opgelegd tot (samengevat) het gedogen van de instandhouding van elektriciteitskabels onder zijn perceel ten behoeve van de openbare energievoorziening. Bij verzoekschrift (met producties) van 18 april 2019, binnengekomen ter griffie op 19 april 2019, heeft [Verzoeker 1] c.s. de vernietiging van de gedoogbeschikking verzocht. Van de Minister is een verweerschrift van 1 juli 2019 (met producties) ontvangen, binnengekomen ter griffie op 2 juli 2019. Van Stedin is een verweerschrift gedateerd op 2 juli 2019 (met producties) ontvangen, binnengekomen ter griffie op 1 juli 2019. Partijen en Stedin hebben hun standpunten nader toegelicht ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof op 23 september 2019, waarbij door de advocaten van [Verzoeker 1] c.s. en de Minister spreekaantekeningen zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Aan het einde van de mondelinge behandeling is de datum van de beschikking bepaald op 5 november 2019.

De feiten

1. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staan de volgende feiten vast.
2. [Verzoeker 1] c.s. woont aan de [straatnaam 1] [huisnummer(s)] te [plaats] . [Verzoeker 1] c.s. heeft in 1980 de percelen [nummer 1] en [nummer 2] op de hierna afgebeelde kadastrale kaart gekocht. Op deze percelen staan de woning van [Verzoeker 1] c.s. en een transformatorstation.
3. [bedrijf A] Beheer B.V. (hierna: [bedrijf A] ) is eigenaar van een bedrijfsterrein aan de [straatnaam 2] , gelegen achter het perceel van [Verzoeker 1] c.s. (perceel [nummer 1] op de hierna afgebeelde kadastrale kaart). Bij de aankoop van zijn woning heeft [Verzoeker 1] c.s. aan [bedrijf A] een recht van opstal verleend voor het transformatorstation. [bedrijf A] heeft de onverdeelde helft van dit opstalrecht overgedragen aan Stedin Netten B.V. (een dochteronderneming van Stedin). Tussen het transformatorstation en de [straatnaam 2] ligt een toegangspad van circa vier meter lengte, dat wordt gebruikt om het transformatorstation vanaf de [straatnaam 2] te bereiken.
4. Zowel de woning van [Verzoeker 1] c.s. als het transformatorstation zijn in 1969 gebouwd door een vorige eigenaar van de percelen van [Verzoeker 1] c.s. en [bedrijf A] . Tegelijkertijd zijn door de rechtsvoorganger van Stedin twee middenspanningskabels (op een diepte van circa 90 centimeter) en vier laagspanningskabels (op een diepte van circa 60 centimeter) aangelegd, in een L-vorm vanaf het transformatorstation langs wat nu de woning van [Verzoeker 1] c.s. is naar de [straatnaam 1] (zie voor de loop van deze elektriciteitskabels – hierna te noemen: de kabels – de hierna afgebeelde kadastrale kaart). De lengte van deze kabels bedraagt circa 15 meter. De kabels en het transformatorstation worden gebruikt voor de openbare energievoorziening.
5. Stedin komt af en toe voor een visuele inspectie. Voor toegang tot het transformatorstation gebruikt Stedin het toegangspad vanaf de [straatnaam 2] (de korte route).
6. In 2009 heeft Stedin, zonder toestemming van [Verzoeker 1] c.s., getracht een nieuwe kabel aan te leggen vanaf de [straatnaam 1] naar het transformatorstation. [Verzoeker 1] c.s. heeft tegen deze aanleg – en de daarbij behorende opgravingen in zijn tuin – geprotesteerd waarna de werkzaamheden zijn gestaakt.
7. Tussen [Verzoeker 1] c.s. en Stedin is overleg gevoerd over de volgende twee opties. Enerzijds een door [Verzoeker 1] c.s. gewenste verlegging van de kabels (zie hierna, overweging 10) en anderzijds de vestiging van een goederenrechtelijk recht ten behoeve van Stedin met betrekking tot (huidige ligging van) de kabels. Het minnelijke overleg over beide opties heeft niet tot overeenstemming geleid.
8. Vervolgens heeft de Minister op verzoek van Stedin en Stedin Netten B.V. de gedoogplicht opgelegd.
9. [Verzoeker 1] c.s. heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen de gedoogbeschikking.
10. Op onderstaande afbeelding, die is ontleend aan de overgelegde kadastrale kaart, is de situatie schematisch weergegeven. Het hof heeft met een cirkel de locatie van de woning ( [huisnummer(s)] ) en het transformatiestation (T) aangegeven. De ingetekende stippellijn (L-vorm) geeft de ligging van de kabels weer. De ingetekende doorgetrokken lijn (eveneens een L-vorm) geeft de door [Verzoeker 1] c.s. gewenste alternatieve ligging (grotendeels via de [straatnaam 2] ) van de kabels weer (hierna: het alternatieve tracé).

Het verzoek en het verweer

11. [Verzoeker 1] c.s. verzoekt het hof, naast een proceskostenveroordeling, de gedoogbeschikking op grond van art. 4 lid 1 Belemmeringenwet privaatrecht (hierna: BP) te vernietigen, omdat de kabels volgens hem meer belemmering meebrengen in het gebruik van zijn perceel ( [nummer 1] ) dan redelijkerwijs noodzakelijk is.
12. [Verzoeker 1] c.s. stelt hiertoe primair dat er een minder belemmerend alternatief, het alternatieve tracé, voorhanden is. Het alternatieve tracé kan en moet, volgens [Verzoeker 1] c.s., door het hof in de beoordeling van het onderhavige verzoek worden betrokken. De bescherming van art. 4 lid 1 BP zou in de visie [Verzoeker 1] c.s. anders inhoudsloos zijn en niet voldoen aan de vereisten van art. 1 Eerste Protocol Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: het EVRM). Doordat het alternatieve tracé niet in de beoordeling is betrokken, is de beoordeling of het gekozen tracé noodzakelijk is in het algemeen belang niet (volledig) uitgevoerd, aldus [Verzoeker 1] c.s. In dat kader moet een belangenafweging plaatsvinden, waarbij enerzijds rekening kan worden gehouden met technische eisen en de hoge kosten van een alternatief, en anderzijds met de belangen van [Verzoeker 1] c.s. [Verzoeker 1] c.s. meent er belang bij te hebben dat hij niet om de haverklap wordt geconfronteerd met medewerkers van Stedin in zijn tuin. Verder vreest hij de straling en het magneetveld dat door de kabels wordt opgewekt, nu de kabels vlak langs zijn woning lopen. Het alternatieve tracé zou voor een groot deel onder de openbare weg kunnen lopen. Het is volgens [Verzoeker 1] c.s. ongeloofwaardig dat [bedrijf A] niet bereid is om mee te werken aan het alternatieve tracé.
13. Indien het huidige tracé de toets der kritiek wel kan doorstaan, stelt [Verzoeker 1] c.s. subsidiair dat de gedoogplicht verder gaat dan redelijkerwijs noodzakelijk is. In dat geval valt volgens [Verzoeker 1] c.s. niet in te zien waarom de kabels niet kunnen worden verlegd naar de uiterste rand van zijn perceel (parallel aan de [straatnaam 2] ), zodat niet zijn gehele tuin overhoop behoeft te worden gehaald in het geval van werkzaamheden. Verder kan de gedoogplicht volgens [Verzoeker 1] c.s. hoogstens gedurende de levensduur van de kabels worden opgelegd, omdat dan alsnog kan worden gekozen voor het alternatieve tracé als de kabels worden vervangen. Ook verzet [Verzoeker 1] c.s. zich tegen de gedoogplicht voor zover deze ziet op toekomstige uitbreiding van het net. Ten slotte komt [Verzoeker 1] c.s. op tegen het verbod om de belemmerde strook van het perceel te bebouwen zonder voorafgaande toestemming van Stedin. Niet iedere bebouwing houdt volgens [Verzoeker 1] c.s. een gevaar in voor de instandhouding van de kabels. De wet biedt volgens [Verzoeker 1] c.s. bovendien geen grondslag om het recht om zijn grond te bebouwen afhankelijk te stellen van de toestemming van een derde.
14. De Minister en Stedin hebben gemotiveerd geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
15. Op de stellingen van deze partijen zal hieronder, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

De beoordeling

16. Het hof overweegt als volgt. Anders dan [Verzoeker 1] c.s. betoogt, vloeit uit de tekst van art. 4 lid 1 BP en de jurisprudentie (zie onder meer HR 3 maart 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB3594) voort dat het hof in deze procedure een beperkte toets moet aanleggen. Het hof dient zich te beperken tot een onderzoek van de vraag of het gedeelte van het werk (de kabels), waarvoor het gebruik van de onroerende zaak (perceel [nummer 1] ) nodig is, niet meer belemmering in het gebruik van die onroerende zaak brengt dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van het werk nodig is (kort gezegd: of er
binnenhet perceel [nummer 1] een minder belemmerend alternatief voorhanden is). Dit is de reden dat het alternatieve tracé – dat grotendeels over het perceel van [bedrijf A] loopt – niet in de beoordeling door het hof kan worden betrokken. Bezwaren tegen de gedoogbeschikking moeten voor het overige kenbaar worden gemaakt in de bestuursrechtelijke procedure (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 18 januari 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA4603). Onder omstandigheden kan de civiele rechter – in een vorderingsprocedure – als ‘restrechter’ optreden. Daaraan wordt in het onderhavige geval echter niet toegekomen, omdat [Verzoeker 1] c.s. de bestuursrechtelijke weg onbenut heeft gelaten. Van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM kan tegen deze achtergrond geen sprake zijn.
Dit betekent dat het hof het door [Verzoeker 1] c.s. subsidiair genoemde tracé binnen zijn perceel zal onderzoeken.
17. De door [Verzoeker 1] c.s. subsidiair genoemde route (binnen zijn perceel) wordt door het hof niet aanvaard. Nog los van het feit dat deze route niet deugdelijk is uitgewerkt, staat wel vast dat het daarbij (i) slechts om een beperkte verschuiving van de thans aanwezige kabels gaat. Bovendien is (ii) onduidelijk gebleven of daarvoor binnen het perceel (technisch) voldoende plaats is, zal dit (iii) ten koste gaan van een daar aanwezige boom en is (iv) aannemelijk geworden dat hiermee forse kosten zijn gemoeid (Stedin heeft een bedrag van € 25.000,-- genoemd). Daarnaast weegt (v) mee dat Stedin in de regel bij storingen alleen bij het transformatorstation zal moeten zijn dat zij via het looppad vanaf de [straatnaam 2] zal kunnen betreden, terwijl (vi), anders dan [Verzoeker 1] c.s. stelt, er geen enkele aanwijzing is dat Stedin de kabels in de tuin telkens zal moeten opgraven. De omstandigheid dat dit in het verleden (2009) een keer mis is gegaan, is onvoldoende om daarvan uit te gaan. Nu het gaat om instandhouding van zes reeds (naar het hof begrijpt krachtens indertijd verleende persoonlijke toestemming van de rechthebbende op de grond) aanwezige kabels, is er geen aanleiding om binnen de toetsing van artikel 4 BP de duur van deze instandhouding bij voorbaat te beperken.
18. Voor de volledigheid merkt het hof nog op dat de door [Verzoeker 1] c.s. genoemde stralingsangst niet deugdelijk is onderbouwd, zodat het hof, gelet op het verweer van Stedin, daaraan voorbij gaat. De kabels liggen immers op een aanzienlijke diepte en betreffen bovendien niet meer dan 10 Kv (Kilovolt)-kabels. In zoverre is de situatie geenszins te vergelijken met de aanwezigheid van hoogspanningskabels.
De omstandigheid dat de betreffende gronden zonder toestemming van Stedin niet mogen worden bebouwd, leidt niet tot een andere belangenafweging. Ten slotte wijst het hof er op dat, niet het hof maar, de kantonrechter over eventuele schadevergoeding gaat (zie pagina 15 gedoogbeschikking).
19. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek zal worden afgewezen. Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het hof
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, P. Glazener en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2019 in aanwezigheid van de griffier.