In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de toewijzing van ontmantelingskosten en de afwijzing van een vordering tot terugbetaling van sleutelgeld. De procedure is gestart na een tussenvonnis van de rechtbank van 22 februari 2017 en een eindvonnis van 5 juli 2017, waarin de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van sleutelgeld afwees, maar de ontmantelingskosten toewijsde. Het hof heeft de feiten uit de eerdere vonnissen overgenomen en is van oordeel dat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van ontmantelingskosten onvoldoende onderbouwd is. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij de werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd en dat [appellant] niet verplicht is om te betalen. De vordering tot terugbetaling van het sleutelgeld is door het hof afgewezen op grond van gezag van gewijsde, aangezien deze kwestie al eerder inhoudelijk was beoordeeld in een separate procedure. Het hof heeft de proceskosten in eerste aanleg en het hoger beroep aan de zijde van [appellant] toegewezen, en het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.