Beschikking van de meervoudige kamer van 25 september 2019
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
wonende te [woonplaats] , Ghana,
hierna ook te noemen: [de minderjarige] ;
2. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
zetelend te Den Haag,
hierna te noemen: de ambtenaar.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 april 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 januari 2019 van de rechtbank Den Haag (hierna te noemen: de bestreden beschikking).
De ambtenaar heeft op 18 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts op 24 juli 2019 binnengekomen van de zijde van de man een journaalbericht met bijlage van 22 juli 2019.
De zaak is op 7 augustus 2019 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. S. Seker (waarnemend voor de advocaat van de man);
- de ambtenaar, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] en [vertegenwoordiger] .
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man om:
- een verklaring voor recht af te geven dat de buiten Nederland opgemaakte akte van erkenning, betreffende de erkenning van de hierna te noemen [de minderjarige] door verzoeker [in] 1997, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door de bevoegde instantie is opgemaakt en naar haar aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag te gelasten de geboorteakte van [de minderjarige] in te schrijven in het register van geboorten van de gemeente Den Haag en te gelasten dat de ambtenaar een latere vermelding van de erkenning aan de nog in te schrijven geboorteakte van [de minderjarige] toevoegt,
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- een verklaring voor recht wordt afgegeven dat de buiten Nederland opgemaakte akte van erkenning, betreffende de erkenning van [de minderjarige] door verzoek [in] 1997, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door de bevoegde instantie is opgemaakt en naar haar aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag te gelasten de geboorteakte van [de minderjarige] in te schrijven in het register van geboorten van de gemeente Den Haag en te gelasten dat de ambtenaar een latere vermelding van de erkenning aan de nog in te schrijven geboorteakte van [de minderjarige] toevoegt.
2. De ambtenaar verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking (al dan niet met aanvulling/verbetering van gronden) te bekrachtigen.
3. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- uit de moeder [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) is [in] 1996 te [geboorteplaats] , Ghana, geboren: [de minderjarige] ;
- de man heeft de Nederlandse nationaliteit, welke de man ook op het moment van geboorte van [de minderjarige] reeds bezat;
- de man was op het moment van het opmaken van de geboorteakte van [de minderjarige] gehuwd met een andere vrouw dan de moeder.
4. De man voert het volgende aan. [de minderjarige] is geboren in Ghana. Op grond van artikel 10:101 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege in Nederland erkend, tenzij sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 10:100 BW.
Krachtens artikel 10:95 lid 3 BW is het volgens de man van belang dat naar Ghanees recht voldaan is aan de vereisten die worden gesteld voor een rechtsgeldige toestemming van de moeder voor de erkenning. Na de erkenning in Ghana [in] 1997 heeft de man, met toestemming van de moeder, [in] 2017 een verklaring ondertekend waarin zij verklaart dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is, zodat voldaan is aan artikel 10:95 BW, aldus de man.
Uiteindelijk wenst de man dat [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit verkrijgt omdat zij daar van rechtswege aanspraak op kan maken indien de erkenning van [de minderjarige] wordt erkend.
Gelet op het feit dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] en haar in Ghana heeft erkend dienen de verzoeken van de man volgens hem te worden toegewezen.
5. De ambtenaar verweert zich daartegen als volgt. De ambtenaar stelt dat nieuwe argumenten waarom de rechtbank een en ander ten onrechte zou hebben overwogen en geoordeeld, niet worden aangevoerd. Toetsing aan artikel 10:101 (dan wel 100) BW is pas mogelijk als er in eerste instantie sprake is van een erkenning. De uitspraak van de rechtbank komt erop neer dat het bestaan van een erkenning (met familierechtelijke gevolgen) nu juist niet is aangetoond.
Artikel 10:95 BW is relevant voor het geval in Nederland een akte van erkenning moet worden opgemaakt. Daar is volgens de ambtenaar in het onderhavige geval geen sprake van, aangezien de man stelt dat er in Ghana een erkenning heeft plaatsgevonden en dat deze vervolgens in Nederland zou dienen te worden erkend.
6. Het hof overweegt als volgt. Aan de vraag of een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, ingevolge artikel 10:101 BW in verbinding met artikel 10:100 BW in Nederland wordt erkend, gaat de vraag vooraf of een dergelijk(e) rechtsfeit of rechtshandeling in het buitenland daadwerkelijk tot stand is gekomen. Deze preliminaire kwestie komt in het onderhavige geval neer op de vraag of de man [de minderjarige] in Ghana naar Ghanees recht rechtsgeldig heeft erkend.
7. In dit verband is artikel 9 van de Ghanese “Registration of Births and Deaths Act” (hierna: GRBDA) van belang, welk artikel luidt als volgt:
“(b) the Registrar shall not enter the name of any person as father of the child except at the joint request of the mother and the person acknowledging himself to be the father of the child and that person shall either sign the register together with the mother or make a declaration in the prescribed form acknowledging himself to be the father of the child.”
Artikel 9 GRBDA komt er dus op neer dat een man als vader van een kind kan worden geregistreerd indien de moeder en de man gezamenlijk hebben verzocht om de man als vader in de geboorteakte op te nemen en zij die akte vervolgens gezamenlijk hebben ondertekend, of de man bevestigt in een volgens voorschriften opgemaakte verklaring dat hij de vader is van het betreffende kind.
8. In het onderhavige geval is een geboorteakte opgemaakt [in] 1997. In deze geboorteakte staat de man als vader vermeld. Als informant (het hof begrijpt: aangever) is opgenomen de moeder. Uit de geboorteakte kan dan ook niet worden opgemaakt dat de vader en de moeder een gezamenlijk verzoek hebben gedaan. Dit zou anders zijn geweest als de man als informant (het hof begrijpt: aangever) op de geboorteakte was vermeld.
9. De moeder heeft vervolgens in 2017 twee maal een “affidavit” laten opmaken ten overstaan van de High Court of Justice, waarin zij verklaart, kort weergegeven, dat ten onrechte de moeder als informant (het hof begrijpt: aangever) is geregistreerd, terwijl dit de man had moeten zijn.
10. De man heeft op 17 juli 2019 een verklaring afgelegd waarin hij de geboorte bevestigt van [de minderjarige] , dat de moeder en hij de ouders zijn van [de minderjarige] en dat hij verklaart dat hij tezamen met de moeder de aangifte van geboorte heeft gedaan.
11. De Statutory Declaration Act 1971 bepaalt welke rechtskracht aan een affidavit moet worden toegekend. De Nederlandse rechter heeft de bewijskracht van verklaringen die in een ander land tot het bewijs van een aldaar verrichte rechtshandeling zijn opgemaakt te beoordelen naar het recht van dat andere land (Hoge Raad 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1991:ZC0493). 12. Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht om te beoordelen of naar Ghanees recht een rechtsgeldige erkenning heeft plaatsgevonden.
Om die reden zal het de na te noemen vragen aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te Den Haag voorleggen. Het hof heeft ter zitting aan de man en de ambtenaar zijn voornemen om het IJI om inlichtingen te verzoeken kenbaar gemaakt, waarbij de na te noemen vragen ook aan hen zijn voorgelegd. Het hof heeft de man en de ambtenaar ter zitting de mogelijkheid gegeven om binnen een termijn van twee weken na de zittingsdatum (dus tot 21 augustus 2019) nadere suggesties voor vragen ter attentie van het IJI te doen. Geen van hen heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
13. Het hof zal de volgende vragen aan het IJI stellen:
- welke zijn naar Ghanees recht de voorwaarden voor een rechtsgeldige erkenning?;
- is de [in] 1997 opgemaakte geboorteakte voldoende om te oordelen dat sprake is geweest van een rechtsgeldige erkenning naar Ghanees recht door de man? Zo nee, waarom niet?
- indien niet enkel op grond van de geboorteakte [uit] 1997 kan worden geoordeeld dat de man [de minderjarige] rechtsgeldig heeft erkend, kan een gebrek in die geboorteakte dat tot dat oordeel leidt worden hersteld door nadere
- in het licht van de vorige vraag: heeft de door de man afgelegde verklaring, zoals hiervoor onder punt 9 weergegeven gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de erkenning, en zo ja, welke gevolgen zijn dat?
- indien de affidavit(s) van de moeder dan wel verklaring van de man gevolgen hebben voor de rechtsgeldigheid van de erkenning, in die zin dat daardoor het gebrek in de geboorteakte is geheeld en aldus [de minderjarige] is erkend door de man, zijn deze dan naar Ghanees recht rechtsgeldig opgemaakt?
- gesteld dat het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, op welk tijdstip heeft de erkenning naar Ghanees recht dan plaatsgevonden: toen de – gebrekkige – geboorteakte werd opgemaakt of toen het betreffende gebrek door de
- komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet zijn geformuleerd in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn voor de beslissing van het geschil?
14. Het hof zal in afwachting van het bericht van het IJI iedere verdere beslissing pro forma aanhouden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
DE BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
- verzoekt het IJI antwoord te geven op de hierboven in rechtsoverweging 13 geformuleerde vragen;
(ten aanzien van de kosten:)
- verzoekt het IJI om binnen twee weken na heden een begroting van haar kosten en de voor haar onderzoek benodigde tijd te sturen aan het hof;
- bepaalt dat het IJI de begroting als goedgekeurd mag beschouwen, indien zij twee weken nadien geen andersluidende reactie van het hof heeft ontvangen;
- verzoekt het IJI het hof tijdig op de hoogte te stellen van een dreigende overschrijding van de begroting;
- bepaalt dat de kosten van het onderzoek van het IJI ten laste komen van het hof;
- verzoekt het IJI om bij haar definitieve rapport een factuur te voegen met een specificatie van haar werkzaamheden (het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten);
(ten aanzien van de werkwijze:)
- bepaalt dat het IJI bij het onderzoek de man en de ambtenaar in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
- bepaalt dat het IJI een concept van het rapport aan de man en de ambtenaar zal toezenden en hen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
- verzoekt het IJI het definitieve rapport aan de griffier te sturen;
- bepaalt dat uit dit definitieve rapport moet blijken of aan de man en de ambtenaar de gelegenheid is geboden om verzoeken te doen en opmerkingen te maken, terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige verzoeken en opmerkingen, en verzoekt het IJI om in het rapport te reageren op hun opmerkingen;
(ten aanzien van de overige beslissingen:)
- draagt de griffier op een afschrift van dit vonnis toe te sturen aan het IJI;
- draagt de man op een kopie van het complete procesdossier toe te sturen aan het IJI;
- draagt de griffier op na ontvangst van het definitieve rapport een afschrift daarvan aan de man en de belanghebbenden toe te sturen;
- houdt iedere verdere beslissing aan tot 28 december 2019 pro forma in afwachting van het deskundigenbericht van het IJI.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, J.M. van de Poll en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 25 september 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.