ECLI:NL:GHDHA:2019:2423

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.238.097/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wrakingsverzoek en onrechtmatige rechtspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin hun vorderingen zijn afgewezen. Appellanten hebben in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de Staat in de proceskosten. De zaak betreft een wrakingsverzoek dat door appellanten is ingediend tegen de rechters van de rechtbank Noord-Holland, welke door de wrakingskamer is afgewezen. Appellanten vorderen onder andere schadevergoeding en een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken rondom de faillissementen van de [Xbedrijven]. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn weergegeven en heeft geoordeeld dat de vorderingen van appellanten niet kunnen worden toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatige rechtspraak en dat de wrakingsbeslissing niet inhoudelijk kan worden getoetst. De grieven van appellanten zijn verworpen en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd. Appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.238.097/01
Zaak-, rolnummer rechtbank : C/09/514963/HA ZA 16-849

Arrest van 17 september 2019

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

1 [naam 1] ,

2. [naam 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] (mannelijk enkelvoud),
advocaat mr. P.J. Ph. Dietz de Loos te Wassenaar,
tegen

STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),

zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat mr. M. Dijkstra te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van dagvaarding van 24 april 2018 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag op 28 februari 2018 tussen partijen gewezen vonnis (ECLI:NL:RBDHA:2018:2895). [appellanten] heeft daarin geconcludeerd tot vernietiging van dit vonnis (hierna ook: het bestreden vonnis) en tot veroordeling van de Staat in de proceskosten van beide instanties. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellanten] vijf grieven (genummerd 1a, 1b, 2, 3 en 4) aangevoerd en geconcludeerd “tot persistit”. De Staat heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaak mondeling doen bepleiten op 25 maart 2019. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellanten] de producties 1 tot en met 31 plus de producties 60 tot en met 62 in het geding gebracht. Namens [appellanten] is aan het begin van het pleidooi mr. Dietz de Loos opgetreden, waarna hij de zittingzaal heeft verlaten. Aansluitend is mr J. Vlaar (de advocaat in eerste aanleg) voor [appellanten] opgetreden. Daarna is arrest bepaald op 21 mei 2019. Bij brief van 20 mei 2019 heeft [appellanten] de wraking verzocht van de raadsheren mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, E.M. Dousma-Valk en H.C. Grootveld. Bij beslissing van de wrakingskamer van het hof van 4 september 2019 is [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. Hierna is opnieuw arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten

De door de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Zakelijk weergegeven en in dit hoger beroep van belang, gaat het geschil thans om het volgende.
(2.1) Nadat onder andere tegen [appellanten] en [X] B.V. (hierna ook: de [Xbedrijven] ) een faillissementsverzoek was ingediend, was de behandeling hiervan aanvankelijk bepaald op de locatie Alkmaar van de rechtbank Noord-Holland. Op verzoek van de [Xbedrijven] is de behandeling verwezen naar de locatie Haarlem van de rechtbank Noord-Holland. Daar werd het verzoek in Haarlem behandeld op 21 juni 2016 door mr. W.S.J. Thijs. Kort na aanvang van deze behandeling hebben de [Xbedrijven] een wrakingsverzoek ingediend tegen zowel mr Thijs als de gehele rechtbank Noord-Holland.
(2.2) De wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland heeft besloten geen datum voor een mondelinge behandeling te bepalen en heeft het wrakingsverzoek op 5 juli 2016 buiten behandeling gesteld. Tevens is daarbij bepaald dat een volgend verzoek om wraking (behoudens nieuwe feiten of omstandigheden) wegens misbruik van het wrakingsmiddel evenmin in behandeling zal worden genomen. [Hof: de inhoud van deze beslissing is geciteerd in het bestreden vonnis].
(2.3) Hierna is de behandeling van het faillissementsverzoek voortgezet. Bij beslissing van 19 juli 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland het verzoek afgewezen. Het Hof Amsterdam heeft in hoger beroep bij beschikking van 13 september 2016 de [Xbedrijven] alsnog failliet verklaard.
De vorderingen van [appellanten] in eerste aanleg en de beslissingen in het bestreden vonnis (zakelijk weergegeven)
De eerste twee vorderingen hebben betrekking op voormelde wrakingsprocedure. Met vordering I vordert [appellanten] een verklaring voor recht dat bij beslissing van 5 juli 2016 sprake is (geweest) van onrechtmatige rechtspraak, waarvoor de Staat aansprakelijk is. Met vordering II vordert [appellanten] schadevergoeding in natura, en wel aldus dat de Staat wordt opgedragen om te bevorderen dat het wrakingsverzoek alsnog door een andere rechtbank (primair de rechtbank Midden-Nederland) wordt behandeld.
Met vordering III vordert [appellanten] om op kosten van de Staat een onafhankelijk onderzoek te gelasten naar de gang van zaken rond de zogenaamde Novacap-affaire en de faillissementen van de [Xbedrijven] en de heren [appellanten] in persoon. Met Novacap-affaire wordt gedoeld op de handelwijze van het beleggingsfonds Novacap ten aanzien van termijntransacties in tulpenbollen van nieuwe rassen.
De rechtbank heeft vorderingen I en II afgewezen, kort gezegd op grond van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Vordering III is afgewezen, kort gezegd wegens schending van het kenbaarheidsvereiste.
De vorderingen in hoger beroep
Bij pleidooi heeft het hof aan mr Dietz de Loos gevraagd hoe de vordering in hoger beroep moet worden gelezen, gelet op de formulering ervan in de appeldagvaarding en memorie van grieven, waardoor het lijkt alsof de vordering slechts op de proceskosten is gericht. Mr Dietz de Loos heeft toegelicht dat bedoeld is te concluderen tot alsnog toewijzing van de vorderingen in eerste aanleg. De advocaat van de Staat, Mr. Dijkstra, heeft tegen deze uitleg bezwaar gemaakt, omdat het naar zijn mening aldus zou gaan om een te late vermeerdering van eis. Het hof verwerpt dit bezwaar, aangezien deze (aannemelijke) uitleg de verdedigingspositie van de Staat niet wezenlijk verandert.
De grieven van [appellanten]
Volgens grief 1a heeft de rechtbank deze procedure ten onrechte beschouwd als een verkapt beroep tegen de afwijzing van het wrakingsverzoek. Met grief 1b wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank (in 4.5 van het bestreden vonnis) dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in de weg staat aan het ter discussie stellen van de betreffende wrakingsbeslissing via een vordering uit onrechtmatige daad. Grief 2 bevat als klacht dat de rechtbank ten onrechte (in r.o. 4.7) heeft geoordeeld dat [appellanten] met zijn vordering wil bewerkstelligen dat hij met de wraking terecht kan bij een andere rechtbank. Grieven 3 en 4 bevatten klachten over r.o. 4.16 en r.o. 4.18, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellanten] niet heeft voldaan aan het ‘kenbaarheidsvereiste’; anders gezegd dat [appellanten] niet voldoende concreet heeft onderbouwd welke verwijten hij de Staat precies maakt in de Novacap-affaire en waarom de Staat in dat kader volgens [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld.
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Beoordeling van de grieven 1a, 1b en 2
De grieven 1a, 1b en 2 gaan over de gang van zaken rond het door de [Xbedrijven] ingediende wrakingsverzoek van 21 juni 2016. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De grieven worden verworpen. Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.5, 4.6 en 4.7 en maakt dit oordeel tot het zijne.
Het hof verduidelijkt dit nog als volgt. Tegen de beslissing op een wrakingsverzoek staat volgens artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open. Dit betekent dat deze beslissing met de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank definitief is. Dit is slechts anders als (i) sprake is van een doorbrekingsgrond (buiten het toepassingsgebied van betreffende regeling treden of ten onrechte buiten toepassing laten, dan wel het veronachtzamen van fundamentele rechtsbeginselen) én (ii) hierop in een hogere instantie een beroep is gedaan. Dit laatste is niet gebeurd. Reeds hierom valt het doek. De juistheid van de wrakingsbeslissing mag immers onder deze omstandigheden in de huidige procedure niet inhoudelijk worden getoetst. Er is bovendien geen enkele aanwijzing dat er sprake zou zijn geweest van (de uitzonderlijke situatie van) onrechtmatige rechtspraak.
Het is anders gezegd in de gegeven omstandigheden niet mogelijk om de wrakingsbeslissing toch nog door een andere rechterlijke instantie te laten beoordelen zoals [appellanten] feitelijk vordert. Grief 2 maakt dit niet anders. Dit verdraagt zich niet met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Overigens voorziet de wet niet in de mogelijkheid om een geheel gerecht te wraken en is wraking van een behandelend rechter niet mogelijk zonder concrete, op de persoon van de rechter toegespitste argumenten. De wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland kon daarom beslissen zoals zij heeft gedaan, zonder [appellanten] eerst te horen en zonder de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen. Van een schending van fundamentele rechtsbeginselen is dus geen sprake. [appellanten] heeft bovendien geen belang meer bij een nieuwe behandeling van het wrakingsverzoek, aangezien de onderliggende faillissementsprocedure reeds is afgerond. Het door [appellanten] gewenste schadeherstel kan niet op deze manier, nog los van de vraag of er grond is voor aansprakelijkheid van de Staat. Dit betekent dat de rechtbank terecht de vorderingen I en II heeft afgewezen.
Beoordeling van de grieven 3 en 4
Ook deze grieven zullen samen worden behandeld.
Deze grieven gaan over de vordering van [appellanten] om de Staat (bij wijze van schadevergoeding in natura) te gelasten te bewerkstelligen dat een onderzoek wordt gedaan naar de zogenaamde Novacap-affaire en de faillissementen van de [Xbedrijven] .
[appellanten] stelt daartoe, dat gedragingen van betrokken hoofdofficieren van justitie, rechters en RC’s betreffende de afhandeling van de (volgens [appellanten] ) uitgelokte faillissementen van [appellanten] en van de aan hen gelieerde bedrijven en betreffende de afhandeling van de in verband daarmee gedane aangiften en ingediende klachten, volstrekt onrechtmatig zijn geweest. De ambtscriminaliteit bestaat, aldus nog steeds [appellanten] , onder meer uit het opzettelijk frustreren van aangiften en procedures tegen bestuurders en medewerkers van de Rabobank en de ING, tegen Agrarisch accountants, curatoren en RC’s en zwarthandelaren. [appellanten] wijst in dit verband onder meer op de terzijde gelaten wrakingsordner, aangiften en klaagschriften. [appellanten] beroept zich op de corrupte faillissementspraktijk en de slecht functionerende strafrechtketen en civiele rechtspraak, met opzet om witteboordencriminelen te beschermen. Ten bewijze van zijn stellingen heeft [appellanten] vele ordners met stukken overgelegd en heeft hij aangeboden om nog meer stukken in het geding te brengen. Daarnaast heeft hij gewezen op het rapport ‘Opinie Novacap’ van prof. Mr. A.Q.C. Tak van 21 juni 2017.
Volgens [appellanten] is de Staat voor dit falende systeem aansprakelijk, zo begrijpt het hof de stellingen van [appellanten] .
Anders dan [appellanten] betoogt, acht het hof r.o. 4.16, 4.17 en 4.18 van het bestreden vonnis juist. Het hof neemt deze over. [appellanten] maakt met zijn vele stellingen en producties ook in hoger beroep niet voldoende duidelijk wat hij de Staat precies verwijt. Hiervoor is ten minste nodig dat concreet wordt aangegeven welke handelingen op welk moment door welke persoon niet deugden. Daarnaast moet worden toegelicht waarom de Staat hiervoor aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. Dit is niet gebeurd, althans volstrekt ontoereikend. Op deze manier kan de Staat zich niet behoorlijk verweren, terwijl het voor het hof niet duidelijk is waarover het moet beslissen. Verwijzing, zoals [appellanten] doet, naar het falend rechtssysteem, de vele producties en naar de opinie van prof. Tak zonder aan te geven welke specifieke punten daarin van belang zijn, is veel te algemeen. Het hof deelt kortom de mening van de rechtbank dat niet is voldaan aan het zogenaamde ‘kenbaarheidsvereiste’. Dit betekent dat deze grieven eveneens worden verworpen.
Ten overvloede wijst het hof er bovendien nog op dat het sowieso de vraag is of het hof de bevoegdheid heeft om het gevraagde onderzoek naar de Novacap-affaire te gelasten.
Slotsom
De slotsom is dat de grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Aan (verdere) bewijslevering wordt bij gebreke aan deugdelijke stellingen niet toegekomen. [appellanten] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 726,-- aan griffierecht en € 3.222,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, E.M. Dousma-Valk en
H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.