Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
- op 28 september 2018 een journaalbericht van 27 september 2018 met bijlagen0;
- op 2 oktober 2018 een journaalbericht van 1 oktober 2018 met bijlagen
- op 15 oktober 2018 een journaalbericht van 11 oktober 2018 met bijlagen;
- op 1 april 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 29 maart 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 10 april 2019 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
- [naam 2] , geboren op [naam 2] te [geboorteplaats] , en
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] ,
- ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: de kinderalimentatie): de draagkracht van de man;
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Kinderalimentatie
grief1 van de man, waarin hij stelt dat hij slechts draagkrachtruimte heeft voor een bijdrage van € 196,- per maand voor alle kinderen en zal dan ook de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie bekrachtigen en wel om de volgende redenen. De man is directeur-grootaandeelhouder van [B.BV] (verder: de BV). Hij stelt dat hij a) minder opdrachten heeft, en b) niet langer in staat is om dezelfde capaciteit te leveren zoals in het verleden, waardoor de omzet van de BV is gedaald. Het hof is van oordeel dat de man dit onvoldoende heeft aangetoond. Zo heeft de man ook in hoger beroep, terwijl de rechtbank dit uitdrukkelijk heeft overwogen, nagelaten zijn aangiften en aanslagen inkomstenbelasting 2016 en 2017 over te leggen. Ook de aangiften en aanslagen vennootschapsbelasting 2016 en 2017, alsmede aangiftes omzetbelasting 2016, 2017 en 2018, heeft de man niet overgelegd. Weliswaar heeft de man jaarstukken van de BV overgelegd over 2016 en 2017, en stukken over de periode van januari tot en met augustus 2018, maar deze zijn net zo min als in eerste aanleg nader te verifiëren omdat de daarmee verband houdende aangiften en aanslagen vpb en omzetbelasting niet zijn overgelegd. Ook de aangiftes inkomstenbelasting over 2016, 2017 en 2018 zijn wederom niet overgelegd. Daarbij heeft de man ook in hoger beroep geen afdoende verklaring kunnen geven over de omzetdaling en de daling van de resultaten die uit de overgelegde jaarrekeningen en de stukken over de achtmaandperiode valt op te maken. Zo is de inhuur van derden in de tussentijdse cijfers 2018 (€ 63.346,-) bijna gelijk aan de omzet van de BV (€ 63.590,-), terwijl dat bedrag in eerdere jaren hooguit de helft van de omzet was. Ter zitting heeft het hof de man om nadere toelichting daarover gevraagd. De man heeft daarop geantwoord dat de inhuur van derden in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 zo hoog is omdat ook de inhuur van derden in 2017 daaronder valt, aangezien er pas gefactureerd mag worden door de derden nadat het UWV daar toestemming voor heeft gegeven. Waarom dit in eerdere jaren anders was dan wel toch tot veel hogere resultaten leidde, is niet duidelijk geworden. Omdat de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting over 2016, 2017 en 2018 niet zijn overgelegd, kan het hof zich geen oordeel vormen over het al dan niet ontbreken van de draagkracht van de man. Daarnaast acht het hof onvoldoende aangetoond dat de man thans vanwege psychische/medische klachten niet meer werkzaamheden kan verrichten en aangewezen zou zijn op uitbesteding van opdrachten aan derden. De enkele verklaring van de huisarts dat de man een praktijkondersteuner bezoekt, is daartoe onvoldoende.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
grief 2aan de orde stelt, van dit uitgangspunt moet worden afgeweken omdat – zo stelt de man – partijen in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat de vrouw tot de datum van verhuizing van de (voormalige) echtelijke woning de lasten van deze woning voor haar rekening zou nemen, waaronder de aflossing op de schuld bij de [A] Bank NV.
“Voor zover nodig, komen zij, gebruik makende van het bepaalde in artikel 1:84 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek overeen dat ieder de kosten van de huishouding voor zijn of haar rekening zal nemen en mitsdien uit het eigen inkomen zal voldoen. Omdat de vrouw met de kinderen in de echtelijke woning blijft wonen, die gezamenlijk eigendom is, zal zij alle lasten, waaronder de rente op de hypothecaire geldlening voor haar rekening nemen”.
grief 3van man, waarin hij verzoekt om de vrouw alsnog te verplichten de [collectie] aan hem over te dragen, alsmede de spullen zoals vermeld op de nog nader in te brengen inboedellijst. Immers, de rechtbank heeft reeds overwogen dat partijen zijn overeengekomen dat aan de man de [collectie] verblijft zonder nadere verrekening en gebleken is dat de vrouw hieraan haar medewerking heeft verleend, maar dat er inmiddels executoriaal beslag door de vrouw op is gelegd. In deze procedure is geen plaats voor het verzoek van de man, dat het hof verstaat om een verzoek om nakoming. Dit kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een nevenvoorziening in de in zin van artikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aangezien de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Daarnaast heeft de man nagelaten de inboedellijst over te leggen, zoals namens de advocaat van de man ter zitting ook is erkend. Dit leidt er toe dat het hof het verzoek van de man - te bepalen dat aan hem dient te worden verstrekt, op een door hem te bepalen adres, zijn [collectie] alsmede de spullen zoals benoemd op de nog nader in het geding in te brengen inboedellijst en wel binnen twee weken na datum beschikking in deze op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor het geval de vrouw niet binnen de gestelde termijn aan deze plicht voldoet – zal afwijzen.
grief4 van de man, waarin hij stelt dat hij aanspraak maakt op de helft van de teruggaaf die de vrouw heeft verkregen van de Belastingdienst over de jaren 2016 en 2017 in verband met de aftrek van de hypothecaire rente, zodat het hof het verzoek van de man om aan de man te vergoeden dan wel te voldoen de helft van de fiscale hypothecaire renteteruggaaf dan wel de helft van de fiscale teruggaaf over de belastingjaren 2016 en 2017, af zal wijzen.
grief 1 i.a. dat de rechtbank heeft bepaald dat de door haar gemaakte kosten voor de verkoop van de (voormalige) echtelijke woning voor rekening van beide partijen dienen te komen, maar ten onrechte onder de verkoopkosten uitsluitend de kosten van de makelaar en de notaris heeft geschaard. Het hof is van oordeel dat deze grief slaagt en wel om de volgende redenen. De door de vrouw gemaakte kosten, waarvan zij de helft voor rekening van de man wil laten komen, zagen op onderhoudswerkzaamheden bestaande uit kleine werkzaamheden zoals het aanpassen en uitbreiden van de elektrische installatie en het ophangen van lampen alsmede het repareren van een gat in de muur. Deze werkzaamheden, die op advies van de makelaar zijn verricht met het oog op de verkoop van de woning (zo blijkt onder meer uit de e-mail van 24 mei 2018 van de makelaar, overgelegd als productie 19 bij brief van 29 maart 2019), zijn naar het oordeel van het hof aan te merken als handelingen betreffende het gewone onderhoud van de woning. Uit artikel 3:170 BW volgt dat de vrouw alleen handelingsbevoegd was om deze werkzaamheden uit te laten voeren. Bovendien heeft zij onweersproken gesteld dat zij de man via e-mails op de hoogte heeft gesteld van het onderhoud van de woning, maar dat de man daarop niet heeft gereageerd. Het verzoek van de vrouw – om te bepalen dat man aan de vrouw verschuldigd is een bedrag van € 768,90, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum van de in deze te wijzen beschikking – zal het hof dan ook toewijzen.
grief 2 i.a. betoogt, (€ 39.151,88+
€ 39.747,31=) € 78.899,19 bedraagt. Dit bedrag bestaat uit a) het bedrag van € 39.151,88 dat de vrouw heeft voldaan aan de notaris in verband met de restschuld bij de [A-] bank, en b) het bedrag van € 39.747,31, zijnde de waarde van de beleggingsrekening/ het beleggingsdepot dat toekomt aan de vrouw op grond van rechtsoverweging 2.6.9 van de bestreden beschikking. De vrouw heeft dan ook een regresvordering op de man van (de helft van
€ 78.899,19 is) € 39.449,60, zodat het hof de man zal veroordelen om dit bedrag aan de vrouw te voldoen.
grief 3 i.a.van de vrouw, waarin zij stelt dat ieder van partijen de helft van de kosten van de overdracht van de aandelen van [A. BV] (van in totaal € 455,33) voor zijn/haar rekening dient te nemen, niet slaagt en wel om de volgende redenen. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank overeengekomen dat de aandelen ten name van de man in het kapitaal van de besloten vennootschap [A. BV] door de man aan de vrouw worden overgedragen tegen een waarde van € 1,- tegen finale kwijting. Aan de orde is de vraag of, zoals de vrouw stelt en de man gemotiveerd betwist, partijen zijn vergeten dat aan deze overdracht nog notariële kosten zijn verbonden. Daarbij komt het aan, zoals reeds hiervoor is overwogen, op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hantering van deze (Haviltex)maatstaf kan ook leiden tot het oordeel dat mondeling, dan wel stilzwijgend afspraken tot stand zijn gekomen, of dat deze stilzwijgend (kunnen worden geacht te) zijn gewijzigd (ECLI:NL:HR:2009:BI6319 en ECLI:NL:HR:2011:BQ3876). De man heeft er naar oordeel van het hof redelijkerwijs van uit mogen gaan dat de kosten van de notariële overdracht vielen onder de “finale kwijting”, mede bezien ook het symbolische bedrag van
€ 1,-. Dit leidt er toe dat het hof het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man 50% van de notariskosten verband houdende met de notariële overdracht van de besloten vennootschap [A. BV] aan de vrouw dient te voldoen ad € 227,62, te verhogen met de wettelijke rente van de in deze te wijzen beschikking, afwijst.
€ 39.449,60 te vermeerderen met de wettelijke rente over het te betalen bedrag vanaf 2 november 2018 tot aan de dag van betaling;