1.3[appellant] heeft op 1 november 2018, voor zijn gewerkte uren en gemaakte kosten tot die datum, een factuur aan Onaki toegezonden, ten bedrage van € 18.439,42.
2. [appellant] heeft in eerste aanleg in kort geding gevorderd dat Onaki zal worden veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris over de periode 15 juli 2018 tot en met november 2018, zijnde een bedrag van € 22.716,22 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente, en met veroordeling van Onaki in de proceskosten. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij vanaf 15 juli 2018 tot en met november 2018 werkzaamheden heeft verricht voor Onaki, maar hiervoor nooit salaris heeft ontvangen.
3. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Met betrekking tot de periode van 15 juli 2018 tot 1 november 2018 heeft de kantonrechter overwogen dat partijen hebben afgesproken dat over deze periode niet zou worden afgerekend op basis van een arbeidsovereenkomst, maar op basis van de (hierboven onder 1.3 genoemde) door [appellant] aan Onaki gestuurde factuur. Aangezien [appellant] geen betaling van deze factuur had gevorderd, kon de vordering over deze periode naar het oordeel van de kantonrechter niet worden toegewezen. Met betrekking tot de maand november 2018 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] niet had onderbouwd dat hij in die maand werkzaamheden had verricht voor Onaki, zodat hij op grond van artikel 7:627 BW geen recht had op loon.
4. [appellant] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij zijn eis vermeerderd. Aangezien de eisvermeerdering is opgenomen in de dagvaarding in hoger beroep, die aan Onaki is betekend, gaat het hof hiervan uit. [appellant] vordert thans in hoger beroep, kort samengevat:
I.
primair: betaling door Onaki van een bedrag van € 18.439,42 (het hof begrijpt dat het in de dagvaarding genoemde bedrag van € 18.438,42 een kennelijke typefout bevat) ter zake van achterstallig loon over de periode 15 juli 2018 tot en met 31 oktober 2018, welk bedrag aan Onaki is gefactureerd op 1 november 2018;
subsidiair: betaling door Onaki van een bedrag van € 18.439,42 ter zake van loon over de periode 15 juli 2018 tot en met 31 oktober 2018, welk bedrag aan Onaki is gefactureerd op 1 november 2018 op grond van de overeenkomst tot opdracht;
II. betaling door Onaki van een bedrag van € 21.834,00 bruto aan achterstallig loon over de maanden november 2018 tot en met maart 2019;
III. betaling door Onaki van het volledige bruto salaris van € 4.276,80, vanaf 1 april 2019 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
IV. betaling door Onaki van de wettelijke verhoging over het onder II genoemde bedrag aan achterstallig salaris;
V. betaling door Onaki van de wettelijke rente over de hiervoor gevorderde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. veroordeling van Onaki tot het, onmiddellijk na betekening van dit arrest, verstrekken van een deugdelijke loonspecificatie aan [appellant], op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag;
VII. veroordeling van Onaki tot het, binnen 5 dagen na betekening van dit arrest, indienen van de als productie 13 overgelegde loonbelastingverklaring bij de Belastingdienst Kantoor Den Haag, op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag;
VIII. veroordeling van Onaki in de proceskosten in beide instanties.
5. De grieven leggen het geschil in zijn geheel opnieuw aan het hof voor. Rekening houdend met de gewijzigde vordering van [appellant] in hoger beroep, overweegt het hof het volgende.
6. Wat betreft de loonvordering van [appellant] over de periode 15 juli 2018 tot 1 november 2018 is het hof met de kantonrechter van oordeel dat voldoende is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] over deze periode geen salaris zou ontvangen op basis van zijn arbeidsovereenkomst, maar dat hij in plaats daarvan een factuur zou sturen voor zijn werkzaamheden. [appellant] heeft dit vervolgens ook gedaan. Dit brengt mee dat zijn vordering onder I primair niet kan worden toegewezen, maar zijn vordering onder I subsidiair wel. Het bedrag waar het hier om gaat staat tussen partijen ook niet ter discussie.
7. Wat betreft de loonvordering van [appellant] over de periode 1 november 2018 tot en met maart 2019, heeft [appellant] in hoger beroep voldoende onderbouwd dat hij ook in deze periode werkzaamheden heeft verricht voor Onaki. Onaki heeft één en ander niet gemotiveerd weersproken. Bovendien is het hof met [appellant] van oordeel dat het feit dat [appellant] in deze periode mogelijk minder uren voor Onaki heeft gewerkt dan is overeengekomen in zijn arbeidsovereenkomst, ingevolge het bepaalde in artikel 7:628 BW in redelijkheid voor rekening en risico van Onaki moet blijven. [appellant] heeft er onweersproken op gewezen dat hij volledig beschikbaar was voor zijn werk. Het enkele feit dat [appellant] in november 2018 wist dat Onaki zich nog in de oprichtingsfase bevond en nog in afwachting was van het verkrijgen van een financiering, maakt dat niet anders. De vordering onder II zal daarom ook worden toegewezen. De onder IV gevorderde wettelijke verhoging over het onder II gevorderde zal het hof, rekening houdend met het feit dat [appellant] in de betreffende periode slechts in beperkte mate werkzaamheden heeft verricht voor Onaki, matigen tot 10%.
8. Ook de vordering onder III zal worden toegewezen. Het hof verwijst naar hetgeen hierboven onder 7 is overwogen. Onaki heeft geen verweren gevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds is geëindigd, dan wel [appellant] om andere redenen – geheel of gedeeltelijk – geen recht meer zou hebben op loon.
9. De onder V gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, op de wijze zoals hieronder in het dictum is vermeld. Wat betreft de betaling van de factuur, is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de datum dat Onaki in verzuim is. Het hof overweegt dat de brief van DAS aan Onaki van 28 november 2018 kan worden aangemerkt als ingebrekestelling. Dit betekent dat Onaki in verzuim is met de betaling van de factuur vanaf 8 dagen na dagtekening van deze brief. Het hof zal de wettelijke rente derhalve toewijzen vanaf 6 december 2018. De wettelijke rente over de – ingevolge artikel 7:623 lid 1 BW en artikel 6 van de arbeidsovereenkomst aan het einde van elke maand – verschuldigde maandelijkse salarisbetalingen vanaf 1 november 2018 zal het hof toewijzen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
10. De vordering onder VI tot het, op straffe van een dwangsom, verstrekken van een deugdelijke loonspecificatie aan [appellant] is evenmin weersproken en zal daarom eveneens worden toegewezen. Het hof ziet in dit verband aanleiding om de Onaki voor de nakoming van deze veroordeling een ruimere termijn te gunnen dan gevorderd, en om aan de te verbeuren dwangsom een maximum te verbinden.
11. [appellant] heeft verder onweersproken gesteld dat Onaki hem niet heeft aangemeld bij de betrokken instanties, waardoor hij geen arbeidsverleden opbouwt en daardoor geen sociaal financieel vangnet heeft. Zo heeft Onaki, in strijd met gemaakte afspraken, geen “Melding loonheffingen aanmelding werkgever” doen uitgaan naar de Belastingdienst, terwijl [appellant] er belang bij heeft dat hij wordt geregistreerd als werknemer. Gelet op hetgeen [appellant] op dit punt heeft gesteld, wat door Onaki niet is weersproken, zal het hof ook de vordering onder VII toewijzen, eveneens onder toekenning van een iets ruimere termijn aan Onaki dan gevorderd en het verbinden van een maximum aan de te verbeuren dwangsom.
12. De conclusie van voorgaande is dat de grieven doel treffen. Het vonnis van de kantonrechter kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd. De vorderingen van [appellant] zullen worden toegewezen als na te melden. Onaki zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties, zoals gevorderd onder VIII.