In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de aansprakelijkheid van de Stichting Gemini Ziekenhuis en een orthopedisch chirurg voor de schade die de appellant, een patiënt, stelt te hebben geleden door de implantatie van MoM-heupprothesen in 2004. De appellant heeft de Stichting en de chirurg aansprakelijk gesteld, evenals de producent van de protheses, de Biomet-vennootschappen, in een aparte procedure die nog loopt bij de rechtbank Rotterdam. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 13 februari 2018 overwogen dat de onderhavige zaak verweven is met de zaak tegen Biomet en dat het beter is om te wachten met een einduitspraak totdat de rechtbank Rotterdam een beslissing heeft genomen. Dit om te voorkomen dat er tegenstrijdige uitspraken komen over de aansprakelijkheid van de betrokken partijen.
In het tussenarrest heeft het hof ook overwogen dat de MoM-protheses als een hulpzaak moeten worden beschouwd, wat betekent dat de uitleg van artikel 6:77 BW van belang is. Het hof heeft de partijen de mogelijkheid geboden om zich uit te laten over het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, maar partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft het hof de zaak ambtshalve doorgehaald.
Bij de uitspraak van 6 augustus 2019 heeft het hof geconcludeerd dat de noodzaak om prejudiciële vragen te stellen is afgenomen, gezien de ontwikkelingen in andere rechtszaken die soortgelijke vragen behandelen. Het hof heeft besloten de zaak door te halen in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in een andere relevante zaak, de Miragelplombe. De partijen kunnen de zaak opnieuw aanbrengen zodra er meer duidelijkheid is vanuit de Hoge Raad.