ECLI:NL:GHDHA:2019:1902

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
BK-18/01141
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en revisierente over afkoop lijfrentespaarrekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 heeft bevestigd. De belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.838 aangegeven, maar stelde dat er sprake was van een verlies uit onderneming van € 5.238. De Inspecteur had echter de winst uit onderneming vastgesteld op nihil en revisierente in rekening gebracht over de afkoop van een lijfrentespaarrekening bij de [D] Bank N.V. De Rechtbank had geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de correcties op de winst uit eerdere jaren ten laste van de belastbare winst over 2015 konden worden gebracht. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarbij het belanghebbende niet gelukt was om de stelling dat hij de reactie van de Inspecteur niet had ontvangen, te onderbouwen. Het Hof oordeelde dat de verzending van de stukken conform de wet had plaatsgevonden en dat het niet afhalen van de uitnodigingen voor de zitting voor rekening en risico van de belanghebbende kwam. De revisierente werd terecht in rekening gebracht, en de belastingrente was ook correct vastgesteld. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/01141

Uitspraak van 10 juli 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 november 2018, nummer SGR 18/2452.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.838. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur € 10.552 revisierente en € 432 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en beschikkingen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij bericht van 14 maart 2019, ontvangen door de griffie van het Hof op 18 maart 2019, een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 mei 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
"1. [Belanghebbende] heeft in 2015 een lijfrentespaarrekening bij de [D] Bank N.V. afgekocht en daarbij een uitkering van € 52.776 ontvangen. Op de uitkering is een bedrag van € 27.444 aan loonheffing ingehouden.
2. [ Belanghebbende] heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.600. [Belanghebbende] heeft daarbij onder meer een verlies uit onderneming aangegeven van € 5.238 -/- (saldo fiscale winstberekening € 6.090 -/- + € 852 MKB-vrijstelling). In de jaarrekening over het jaar 2015 staat opgenomen dat de jaarrekeningen 2013 en 2014 substantiële correcties behoefden tot een bedrag van € 11.541 -/-. Deze correcties zijn in de winst over 2015 verwerkt en als zodanig in mindering gebracht op het resultaat over 2015. In de jaarrekening staat hierover vermeld dat het resultaat over 2015 effectief eigenlijk € 5.451 positief is. Voorts heeft [belanghebbende] een niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek van € 7.280 aangegeven.
3. [ De Inspecteur] heeft aan [belanghebbende] een aanslag IB/PVV over het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.838. Daarbij heeft [de Inspecteur] de winst uit onderneming op nihil (€ 6.090 -/- + € 11.541 -/- € 5.451 zelfstandigenaftrek) vastgesteld. Voorts heeft [de Inspecteur] de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek op € 1.829 vastgesteld. Daarnaast heeft [de Inspecteur] een bedrag van € 10.552 aan revisierente berekend over de afkoop van de onder 1 genoemde lijfrentespaarrekening."
2.2.
Het Hof heeft hieraan de volgende feiten toegevoegd.
2.3.
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank is vermeld:
"De rechtbank schorst het onderzoek ter zitting en bepaalt dat het vooronderzoek zal worden hervat. [Belanghebbende] wordt in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de ontbrekende stukken aan [de Inspecteur] toe te sturen. [De Inspecteur] krijgt een termijn van twee weken om op die stukken te reageren."
2.4.
Vervolgens heeft een e-mailwisseling tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur plaatsgevonden.
2.4.1.
In de e-mail van 8 oktober 2018 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur is vermeld:
"Na allerlei incidentele gebeurtenissen in onze praktijk is het mij vandaag eindelijk gelukt om de zaak uit te zoeken.
Het betreft 3 posten uit het memoriaal : (zie bijlagen )
1. Betreft een verschrijving in het rapport en de aangifte 2013 (€ 3.400 meer personeelskosten )
2. Betreft een tweetal kleine aanschaffingen , die onder de activatiegrens vielen en ten onrechte op inventaris geboekt.
3.Is een typefout in ons eigen rapport 2015 , die door alles heen gewoekerd heeft"
2.4.2.
De Inspecteur heeft diezelfde dag op dit bericht gereageerd. In zijn e-mail is vermeld:
"Tijdens en na de zitting bij de rechtbank heb ik benadrukt in uw reactie de onderliggende stukken bij te sluiten. Thans volstaat u met een aantal vjp's uit het memoriaal, welk memoriaal ook al tijdens de
zitting is besproken en als onvoldoende bewijs is gekwalificeerd. Bovendien correspondeert dit bedrag
niet met de kosten ad € 11.541 die in geschil zijn. Ook dit is tijdens de zitting besproken.
Ik verzoek u derhalve de onderliggende stukken te overleggen waaruit de totale personeelskosten in
2013 bedragen. In de jaarrekening 2013 is rekening gehouden met € 1.968, derhalve gaat het om de
onderliggende stukken voor een bedrag van € 5.368.
Voorts verzoek ik u de facturen over te leggen waaruit de kleine aanschaffingen blijken tot een bedrag
van € 1.159,74.
Ter zake van de verschrijving begrijp ik dat de inkoopwaarde geen € 16.930 moet zijn maar € 6.930.
Dit betekent dat de winst 2015 hoger € 10.000 moet zijn en is de aanslag tot een te laag bedrag
opgelegd.
Indien u bedoelt dat de inkoopwaarde € 26.930 moet zijn, verzoek ik u de inkoopfacturen te
overleggen. Hoe dan ook, ik verzoek u de inkoopfacturen 2015 te overleggen teneinde te kunnen
verifiëren op welk bedrag de inkopen 2015 moeten worden vastgesteld.
Ik verzoek u mij uiterlijk morgen te berichten en de onderliggende stukken toe te zenden,
aangezien met de rechtbank is afgestemd dat ik deze uiterlijk 10 oktober 2018 zou berichten.
Graag zie ik uw reactie tegemoet."
2.4.3.
Op 9 oktober 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende gereageerd op voormelde e-mail van de Inspecteur:
"De inkoopwaarde moet 10.000 lager zijn.
Ik heb de onderliggende stukken voor de kleine aanschaffingen bij de klant opgevraagd en verwacht deze nog vanmiddag op de mail en zal ze dan onmiddellijk doorsturen"
2.5.1.
Bij brief van 10 oktober 2018, door de griffie van de Rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft de Inspecteur zijn reactie op de door de gemachtigde van belanghebbende toegestuurde informatie verstuurd naar de Rechtbank. Bij de brief zijn onder meer voormelde e-mailberichten inclusief bijlagen gevoegd. De Inspecteur heeft de brief eveneens verzonden naar de gemachtigde van belanghebbende.
2.5.2.
De Rechtbank heeft voormelde brief van de Inspecteur op 15 oktober 2018 per gewone post doorgestuurd naar de gemachtigde van belanghebbende.
2.6.
Eveneens met dagtekening van 15 oktober 2018 heeft de Rechtbank een aangetekende brief verzonden naar zowel de Inspecteur als de gemachtigde van belanghebbende om hen in de gelegenheid te stellen aan te geven of zij prijs stellen op een nadere mondeling behandeling. De enveloppe waarin de brief aan de gemachtigde is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. De retour gezonden envelop vermeldt dat de brief niet is afgehaald. De Rechtbank heeft de brief op 5 november 2018 nogmaals per gewone post verzonden naar de gemachtigde. Omdat de Rechtbank geen reactie heeft ontvangen van partijen binnen de daarvoor aangegeven termijn, heeft de Rechtbank het onderzoek gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.
2.7.1.
De Rechtbank heeft voormelde brieven verstuurd naar het adres dat door de gemachtigde van belanghebbende is vermeld op het beroepschrift, te weten [E] , [F] .
2.7.2.
Uit het dossier van de Rechtbank blijkt dat de uitnodiging voor de zitting, die op 9 augustus 2018 naar partijen was verzonden, evenmin is afgehaald door de gemachtigde van belanghebbende en door de griffie retour is ontvangen. De uitnodiging is vervolgens op 29 augustus 2018 per gewone post opnieuw verzonden, na controle van het adres van de gemachtigde. Het dossier bevat een uittreksel uit de Basisregistratie Personen van 29 augustus 2018. Hieruit volgt dat de gemachtigde van belanghebbende op voormeld adres te [F] staat ingeschreven.
2.8.
Bij brief van 10 december 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is een navorderingsaanslag IB/PVV 2015 op te leggen. Dit naar aanleiding van de e-mails van de gemachtigde van 8 en 9 oktober 2018 (zie 2.4.1 en 2.4.3), waarin is aangegeven dat de inkoopwaarde € 10.000 lager moet zijn. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat de navorderingsaanslag (nog) niet aan belanghebbende is opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

De Rechtbank heeft het volgende overwogen.
"
De winstcorrectie
5. Blijkens de jaarrekening is het effectieve resultaat over 2015 € 5.451 positief. Omdat (commercieel) ook substantiële correcties over 2013 en 2014 in de winstberekening over 2015 zijn verwerkt, is uiteindelijk een verlies uit onderneming van € 6.090 -/- aangegeven. [De Inspecteur] heeft terecht aangevoerd dat het in een geval als dit aan [belanghebbende] is om aannemelijk te maken dat de (commercieel) verwerkte correcties over 2013 en 2014 ten bedrage van € 11.541 -/-, die aldus in beginsel betrekking hebben op die jaren, ten laste van de belastbare winst over 2015 kunnen worden gebracht. [Belanghebbende] slaagt niet in deze op hem rustende bewijslast. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de door [belanghebbende] na de zitting ingebrachte stukken valt op te maken dat, naar [de Inspecteur] terecht heeft gesteld, de door [belanghebbende] opgevoerde kosten reeds ten laste van het resultaat in 2013, 2014 dan wel 2015 zijn gebracht. [Belanghebbende] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van ten onrechte niet geboekte kosten. Nu [belanghebbende] voorts heeft aangegeven dat hij abusievelijk uit is gegaan van een te hoge inkoopwaarde (€ 16.930) en dat deze € 10.000 lager moet zijn, is de rechtbank van oordeel dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Dit betekent dat ook de beschikking niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek tot een juist bedrag is vastgesteld.
De revisierente
6. Op grond van artikel 30i, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt revisierente verschuldigd indien premies voor een aanspraak op periodieke uitkeringen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen. Op grond van het tweede lid van dit artikel bedraagt de revisierente 20 percent van de daartoe in aanmerking genomen waarde in het economische verkeer.
7. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat de afgekochte lijfrentespaarrekening bij de [D] Bank N.V. enerzijds betrekking heeft op een lijfrenteverzekering die oorspronkelijk is aangegaan bij [G] Leven N.V. Levensverzekeringsmaatschappij, met een ingangsdatum van 1 juni 1996, en anderzijds op een lijfrenteverzekering die oorspronkelijk is aangegaan bij de N.V. [H] Levensverzekering Maatschappij, met een ingangsdatum van 1 oktober 2003. Polisbladen van de bewuste lijfrenten behoren tot de gedingstukken. Beide polissen zijn in 2013 overgedragen dan wel ondergebracht bij [D] Bank N.V., in de in 2015 afgekochte lijfrentespaarrekening. Naar het oordeel van de rechtbank laten de gedingstukken geen andere conclusie toe dan dat de afgekochte lijfrentespaarrekening betrekking heeft op polissen van na de Brede Herwaardering, welke ten tijde van de afkoop ouder waren dan 10 jaar. Dat, naar [belanghebbende] stelt, de afkoop betrekking heeft op éérdere geblokkeerde spaarrekeningen, zodat over de afkoop geen revisierente is verschuldigd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. [Belanghebbende] heeft die stelling ook niet geconcretiseerd of onderbouwd, terwijl de rechtbank daarvoor in de gedingstukken ook geen aanknopingspunten vindt. Er is dus terecht en tot het juiste bedrag revisierente in rekening gebracht.
Belastingrente
8. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Slotsom
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is, evenals voor de Rechtbank, in geschil of de Inspecteur het aangegeven verlies uit onderneming van € 5.238 terecht heeft gecorrigeerd en vastgesteld op een winst van nihil en of hij terecht revisierente heeft berekend over de afkoop van de lijfrentespaarrekening bij de [D] Bank NV. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de beschikking revisierente en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.600. Daarnaast verzoekt belanghebbende de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Brief van 10 oktober 2018
5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de brief van 10 oktober 2018 (zie 2.5.1) nimmer heeft ontvangen. Het Hof gaat aan deze stelling voorbij, reeds omdat ter zitting is komen vast te staan dat de Inspecteur deze brief met bijlagen zowel naar de Rechtbank als naar de gemachtigde van belanghebbende heeft verzonden, en de gemachtigde ter zitting heeft erkend de brief van de Inspecteur te hebben ontvangen.
5.2.1.
Verder volgt uit het dossier van de Rechtbank dat de griffie voormelde brief op 15 oktober 2018 per gewone post heeft verzonden naar het in het beroepschrift vermelde adres van de gemachtigde te [F] . Nu uit het onderzoek in de Basisregistratie Personen hetzelfde adres volgt en belanghebbende noch zijn gemachtigde nadien een gewijzigd correspondentieadres heeft doorgegeven, hoefde de Rechtbank niet te twijfelen aan de juistheid van dat adres.
5.2.2.
Ingevolge artikel 8:37, lid 1 en lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon de Rechtbank volstaan met de verzending per gewone post naar het adres van de gemachtigde te [F] . Bovendien lag het, gelet op de ter zitting van de Rechtbank gedane mededeling over het verdere procesverloop (zie 2.3), op de weg van (de gemachtigde van) belanghebbende om bij de Rechtbank te informeren naar een eventuele reactie van de Inspecteur voor zover hij deze niet zou hebben ontvangen (vgl. HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM5117, BNB 2010/259).
Brief van 5 november 2018
5.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verder aangevoerd dat de brief van 5 november 2018 (zie 2.6) hem evenmin heeft bereikt.
5.4.
De griffier van de Rechtbank heeft de uitnodiging om te verklaren of van het recht ter zitting te worden gehoord gebruik wordt gemaakt, conform artikel 8:37, lid 1, Awb per aangetekende brief verzonden op 15 oktober 2018 naar het adres van de gemachtigde te [F] . Gelet op hetgeen in 5.2.1 is overwogen hoefde de Rechtbank niet te twijfelen aan de juistheid van dat adres. Na retourontvangst van de uitnodiging door de griffie van de Rechtbank heeft de griffier de uitnodiging op 5 november 2018 nogmaals per gewone post verzonden naar voormeld adres van de gemachtigde ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 Awb.
5.5.
Uit bij PostNL ingewonnen informatie blijkt dat de hiervoor bedoelde uitnodiging op 16 en 17 oktober 2018 tevergeefs is aangeboden op het voormelde adres van de gemachtigde. Verder volgt uit de informatie dat de uitnodiging vanaf 18 oktober 2018 was af te halen bij een PostNL-locatie. Op 2 november 2018 is de uitnodiging retour gestuurd naar de Rechtbank, omdat de zending niet is afgehaald. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende (vgl. HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1775, NJB 2015/1494). De gemachtigde van belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Derhalve komt het niet afhalen van de uitnodiging bij de PostNL-locatie voor rekening en risico van belanghebbende.
5.6.
Het Hof gaat voorbij aan de stelling dat de nadien per gewone post verzonden brief van 5 november de gemachtigde (ook) niet heeft bereikt. De blote stelling van de gemachtigde dat de post bij hem in de wijk vaak niet wordt bezorgd, is daartoe onvoldoende.
Winstcorrectie en revisierente
5.7.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd aangegeven zijn voor de Rechtbank aangevoerde stellingen ten aanzien van de aangebrachte winstcorrectie voor het onderhavige jaar en de revisierente te handhaven in hoger beroep. Deze stellingen falen op de gronden die de Rechtbank heeft gegeven in overweging 5 tot en met 7 van haar uitspraak.
Navorderingsaanslag
5.8.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep een klacht heeft willen richten tegen de aangekondigde navorderingsaanslag over het onderhavige jaar, faalt die klacht reeds omdat de navorderingsaanslag nog niet is opgelegd. Belanghebbende kan desgewenst bezwaar maken tegen de navorderingsaanslag zodra deze is vastgesteld.

Proceskosten

6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Obbink-Reijngoud, Chr.Th.P.M. Zandhuis en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 10 juli 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.