ECLI:NL:HR:2010:BM5117

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01785
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van beroep tegen aansprakelijkstelling voor belasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontvankelijkheid van een beroep tegen een beschikking tot aansprakelijkstelling voor loonbelasting en omzetbelasting. De belanghebbende was bij beschikking van de Ontvanger op 24 augustus 2007 aansprakelijk gesteld voor de belastingverplichtingen van A B.V. te Q. Na bezwaar tegen deze beschikking, handhaafde de Ontvanger zijn besluit. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende op 23 juni 2008 niet-ontvankelijk, omdat de gronden van het beroep ontbraken. De belanghebbende heeft hiertegen verzet aangetekend, maar de Rechtbank verklaarde dit verzet ongegrond. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Rechtbank voldoende rekening heeft gehouden met de betwisting van de ontvangst van stukken die de ontvankelijkheid van het beroep raken. De Rechtbank had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gronden van het beroep binnen een bepaalde termijn in te dienen. Ondanks een verzoek om uitstel, heeft de belanghebbende zijn beroep niet tijdig van gronden voorzien. De Hoge Raad oordeelde dat het op de weg van de belanghebbende lag om tijdig te reageren op de verzoeken van de Rechtbank en dat de Rechtbank niet verplicht was om stukken aangetekend te verzenden.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van tijdige indiening van processtukken en de verantwoordelijkheden van de belanghebbende in het proces.

Uitspraak

Nr. 09/01785
21 mei 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden van 26 maart 2009, nr. AWB 08/403, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende is bij beschikking van de Ontvanger van 24 augustus 2007 aansprakelijk gesteld voor door A B.V. te Q verschuldigde loonbelasting en omzetbelasting, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 23 juni 2008 het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het beroep. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbendes beroepschrift van 22 februari 2008 bevatte niet de gronden van het beroep. De Rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 29 februari 2008 in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen en heeft erop gewezen dat niet-ontvankelijkverklaring kon volgen indien de gronden niet tijdig zouden worden ingediend. Op verzoek van belanghebbende heeft de Rechtbank vervolgens bij brief van 7 maart 2008 uitstel verleend voor het indienen van de gronden tot 9 april 2008.
3.1.2. Op 7 april 2008 heeft belanghebbende voor het indienen van de gronden van het beroep om nader uitstel verzocht tot vooreerst 7 juni 2008. De Rechtbank heeft dat verzoek bij per gewone post verzonden brief van 11 april 2008 ingewilligd.
3.1.3. Aangezien belanghebbende vervolgens zijn beroep nog steeds niet van gronden had voorzien, heeft de Rechtbank het beroep bij zijn uitspraak van 23 juni 2008 niet-ontvankelijk verklaard. In verzet heeft belanghebbende onder meer betoogd dat de brief van 11 april 2008 hem niet heeft bereikt en dat de afzender het risico van verzending per gewone post van brieven met fatale termijnen behoort te dragen.
3.2. De Rechtbank heeft aangaande het verzet geoordeeld dat ook indien aannemelijk zou zijn dat de brief van 11 april 2008 belanghebbende niet heeft bereikt, het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het op de weg van belanghebbende had gelegen om de gronden van het beroep tijdig in te dienen, wederom een verzoek om uitstel in te dienen, of te informeren naar het uitblijven van een reactie op het verzoek om nader uitstel.
3.3. Voor zover de tegen dat oordeel gerichte klachten ervan uitgaan dat de Rechtbank niet op regelmatige wijze heeft gereageerd op het door belanghebbende gedane verzoek om een nader uitstel, falen zij. De Rechtbank heeft het verzoek beantwoord bij een per gewone post verzonden brief. Tot meer was zij niet gehouden; de wet schrijft niet voor dat een dergelijke brief aangetekend wordt verzonden.
De klachten falen ook voor het overige. Het oordeel van de Rechtbank is juist, aangezien belanghebbende zich er onder de omstandigheden van dit geval van had moeten vergewissen of, en zo ja, tot wanneer hem nader uitstel voor het indienen van de gronden van het beroep was verleend.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.