Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 9 juli 2019
[appellant],
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
Het geding
De feiten
In de bij de overeenkomst behorende bepalingen staat onder meer dat [geïntimeerden] aan Hobea garanderen dat in geval van overdracht van hun onderneming de rechten en plichten uit de Exploitatieovereenkomst zullen worden overgenomen door degene die de onderneming geheel of gedeeltelijk overneemt (artikel 12a) en dat zij ervoor garant staan dat de overnemende partij de (overgenomen) Exploitatieovereenkomst correct zal nakomen (artikel 12b).
Het geschil en de vorderingen in eerste aanleg
primair voor recht te verklaren dat er tussen [appellant] en [geïntimeerden] een niet tussentijds opzegbare duurovereenkomst voor bepaalde tijd bestaat op grond waarvan [appellant] gehouden is om een tweetal speelautomaten van Hobea te exploiteren, voor zolang als nodig is voor een correcte nakoming van de Exploitatieovereenkomst, althans tot (minimaal) 1 mei 2021,
De beoordeling van het geschil in hoger beroep
Gelet op het voorgaande gaat het in hoger beroep nog om de vraag of tussen [appellant] en [geïntimeerden] een (afzonderlijke) overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [appellant] zich jegens [geïntimeerden] heeft verbonden om de speelautomaten van Hobea gedurende vijftien jaar in het pand te exploiteren, en zo ja, of [appellant] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van die overeenkomst, en zo ja, welke schade [geïntimeerden] daardoor hebben geleden.
Het hof zal hierna de standpunten van [appellant] in de inleiding op zijn grieven bespreken. Voor zover hij in zijn inleiding tevens een toelichting heeft gegeven op hetgeen hij (ook) in zijn (genummerde) grieven naar voren heeft gebracht, zal dat aan de orde komen bij de bespreking van de desbetreffende grieven.
Als tussen [geïntimeerden] en [appellant] een overeenkomst tot stand is gekomen, volgt daaruit ook niet dat geen sprake kan zijn van schending van artikel 12a van de Exploitatieovereenkomst, dat [geïntimeerden] daarom niet aansprakelijk zijn jegens Hobea en dat [geïntimeerden] dus geen schade hebben geleden, zoals [appellant] verder nog heeft betoogd (punt 24 van de memorie van grieven). Op grond van artikel 12a van de Exploitatieovereenkomst waren [geïntimeerden] immers gehouden er zorg voor te dragen dat [appellant] de overeenkomst met Hobea zou overnemen, zoals zij deze met Hobea hadden gesloten, dat wil zeggen met een looptijd van vijftien jaar. Door een zelfstandige overeenkomst tot exploitatie van de speelautomaten met [appellant] te sluiten, hebben [geïntimeerden] derhalve nog niet voldaan aan die verplichting van artikel 12a van de Exploitatieovereenkomst.
5.4 Het hiervoor bedoelde betoog van [appellant] leidt dus niet reeds tot de conclusie dat de vorderingen van [geïntimeerden] moeten worden afgewezen.
Dat [geïntimeerden] eerder (ook) de stelling hebben ingenomen dat een overeenkomst tot exploitatie van de speelautomaten tot stand is gekomen tussen [appellant] en Hobea, maakt het voorgaande niet anders. [geïntimeerden] nemen die stelling in hoger beroep immers niet langer in en bovendien is die - nu door [appellant] betrokken - stelling, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, niet juist gebleken.
De grief faalt.
Dat [geïntimeerde 1], alvorens hij door de rechtbank als getuige is gehoord, bij het getuigenverhoor van [geïntimeerde 2] aanwezig is geweest, maakt op zichzelf niet dat de verklaring van [geïntimeerde 1] onbruikbaar is voor het bewijs, zoals [appellant] heeft betoogd. [geïntimeerde 1] had immers het recht om als partij bij de getuigenverhoren aanwezig te zijn, ook al was hij zelf ook getuige en was hij nog niet gehoord (artikel 179 Rv).
(…). [appellant] kon de zaak beginnen als hij de gokkasten erbij nam. Ik bedoel dan vanaf het eerste begin. Die kasten waren part of the deal, anders kon hij de zaak niet runnen.
Ik kan niet precies zeggen wanneer het contract tussen [medewerker Hobea] en [appellant] is getekend, dat zal in de opstartperiode voorafgaand aan de opening zijn geweest. Ik denk dat destijds een overeenkomst tussen [appellant] en Hobea is gesloten, omdat ik denk dat ik dat destijds van [appellant] heb vernomen. Als u mij vraagt waarom [appellant] daarover een contract met Hobea zou sluiten, zeg ik dat dit was, omdat die kasten daar moesten blijven staan en dat hij anders de zaak niet kon beginnen. Ik weet dat [appellant] met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] een contract had over de pacht, maar ik weet niet of daarin ook afspraken over de gokkasten stonden. Mij staat niet bij dat ik de overeenkomst tussen [appellant] en Hobea heb gelezen. [appellant] vertelde mij zo’n beetje wat hij over de pacht en andere zaken had afgesproken.
(…). In gesprekken tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], waaraan ik ook deelnam, is [appellant] akkoord gegaan met het 15 jaar lang exploiteren van de speelautomaten. Ik weet dat 100% zeker en ik weet ook nog dat wij aan een bepaalde ronde tafel op de verhoging zaten.”
Op het moment dat je ja zegt tegen een samenwerking, begin je van alles door te nemen. Er is zo veel te regelen. We hebben tegen elkaar gezegd ‘Zo is het afgesproken, zo gaan we het doen’. Ik kan me niet heel concreet herinneren wat er precies is gezegd. Ik weet wel dat we altijd op het verhoginkje de zaken zaten te bespreken, zoals ook mevrouw [ex-partner appellant] verklaarde. Ik weet niet precies wat [appellant] heeft getekend met Hobea, maar ik weet heel zeker dat hij op de hoogte was.
(…). Natuurlijk wist hij dat wij een overeenkomst hadden met Hobea. Hij wist ook van de duur van 15 jaar. [appellant] wist absoluut dat Hobea die 15 jaar als voorwaarde had gesteld. Bij de gesprekken over de zaak waren meestal [ex-partner appellant], [appellant] en ik aanwezig en als het om belangrijke dingen ging vaak ook Wim [geïntimeerde 1]. [appellant] vond dat 15 jaar heel lang was maar wist dat dit een voorwaarde was van Hobea en dat wij anders het pand niet konden kopen. [appellant] vond het zonde dat de deal al was gesloten omdat we in ruil voor die lange termijn iets terug hadden kunnen krijgen van de exploitant. Maar die deal lag er al. (…). [appellant] wist dat hij de kasten 15 jaar moest laten staan. Daarvan moest hij op de hoogte zijn. Toen [appellant] na een jaar of 5, 6 de inventaris kocht, heeft hij ook in een stuk geschreven dat hij wist dat hij de gokkasten moest laten staan. Volgens mij is een exploitatietermijn van 5 of 10 jaar in de horeca gebruikelijk voor dit soort kasten, maar ik weet dat niet goed.
(…). Hobea stelde 15 jaar als voorwaarde voor het kunnen runnen van de zaak. Ik weet dat [appellant] dit wist, omdat we die 15 jaar allemaal belachelijk vonden. We hebben daar - ook [appellant] - nog met elkaar om zitten lachen.”
Op uw vraag wat er zou zijn gebeurd als [appellant] geen zin meer had of zou zijn vertrokken, zeg ik dat er dan een andere exploitant in zou zijn gezet door ons, ook als [appellant] bijvoorbeeld failliet zou zijn gegaan. Dan moest de nieuwe exploitant zich ook weer binden aan die 15 jaar. (…).
Na het voorlezen van deze verklaring, vraagt mr. Kluwen mij of ik mij herinner waar en wanneer [appellant] akkoord is gegaan met die 15 jaar. Dat was tijdens ons allereerste gesprek. Wij begonnen daar direct over en zeiden dat wie de zaak wilde runnen, akkoord moest gaan met die speelautomaten voor 15 jaar. Zonder dat akkoord kon niemand met die zaak beginnen. Wij voerden dat gesprek op de verhoging rechts naast de ingang van de zaak, wat onze vaste plek werd voor dit soort gesprekken.”
(…). Het klopt dat bij aanvang van de exploitatie tegen mij is gezegd dat ik de automaten moest laten staan.”
Uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [ex-partner appellant] kan verder worden afgeleid dat [geïntimeerden] [appellant] hebben ingelicht over hun contractuele verplichting jegens Hobea om de speelautomaten vijftien jaar in het pand te laten staan, dat zij hem hebben gezegd dat de verplichting om de speelautomaten vijftien jaar te laten staan voor [geïntimeerden] een voorwaarde was waaronder [appellant] de tapasbar in het pand mocht gaan exploiteren en dat [appellant] dat weliswaar een erg lange termijn vond, maar dat hij daarmee wel heeft ingestemd. [ex-partner appellant] heeft bovendien verklaard dat zij ‘100 procent zeker’ weet dat [appellant] in de gesprekken met [geïntimeerden], waaraan zij deelnam, akkoord is gegaan met het vijftien jaar lang exploiteren van de speelautomaten.
De stelling van [appellant] dat niet aannemelijk is dat hij bij aanvang van de exploitatie van de tapasbar al een verplichting op zich zou hebben genomen voor de duur van vijftien jaar, omdat hij zover nog niet vooruit kon kijken, niet zeker was of zijn onderneming goed zou gaan lopen en zijn huurovereenkomst met Heineken Brouwerijen een duur had van in beginsel tien jaar, doet aan het voorgaande niet af. In de eerste plaats is van belang dat [appellant] de speelautomaten daadwerkelijk gedurende negen jaren in zijn onderneming heeft laten staan. Verder is aannemelijk dat [appellant] met zijn instemming met de termijn van vijftien jaar ermee akkoord is gegaan om de speelautomaten te laten staan in elk geval voor de duur van zijn onderneming in het pand, mocht zijn onderneming eerder (moeten) eindigen dan na vijftien jaar. [geïntimeerde 1] heeft als getuige desgevraagd immers ook verklaard dat zij een andere exploitant in het pand zouden zetten als [appellant] eerder met zijn onderneming zou stoppen, die zij dan ook weer zouden verbinden aan de termijn van vijftien jaar (althans, naar het hof begrijpt, de dan nog resterende termijn) voor de exploitatie van de speelautomaten.
Daarnaast is de verklaring van [ex-partner appellant] als getuige dat de speelautomaten [appellant] een doorn in het oog waren, niet zonder meer strijdig te achten met haar eerdere schriftelijke verklaring (productie 7 bij de inleidende dagvaarding) dat [appellant] en zij de opbrengst van de speelautomaten voor een deel gebruikten voor vakantie en andere luxe zaken. Uit de context van haar getuigenverklaring, mede gezien in het licht van de getuigenverklaringen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], blijkt dat de bezwaren van [appellant] met name zagen op de lange termijn van vijftien jaar dat hij de speelautomaten moest laten staan. Dat de aanwezigheid van de speelautomaten in het pand hem (op enig moment) stoorde, sluit bovendien niet uit dat hij daarnaast wel profiteerde van de opbrengst van de speelautomaten.
Het feit dat [ex-partner appellant] de ex-partner is [appellant], en de stelling van [appellant] dat zij niet op een goede manier uit elkaar zijn gegaan en zijn niet nader onderbouwde vermoeden dat bij haar sprake kan zijn van rancune, leidt evenmin tot het oordeel dat aan haar geloofwaardigheid als getuige in deze zaak moet worden getwijfeld.
Het betoog van [appellant] in zijn toelichting bij grief 8 dat Hobea willens en wetens heeft meegewerkt aan de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerden] jegens haarzelf, door te voldoen aan het verzoek van [appellant] om de speelautomaten uit het pand weg te halen, kan niet leiden tot het oordeel dat [appellant] niet toerekenbaar tekort is gekomen in zijn verplichting jegens [geïntimeerden] Dit betoog zal hierna (onder 14.1 tot en met 14.4) aan de orde komen bij de bespreking van de schade en het standpunt van [appellant] dat de schade van [geïntimeerden] is te wijten aan hun eigen schuld door een schikking te treffen met Hobea.
Met het voorgaande betoogt [appellant] in wezen dat de schade van [geïntimeerden] te wijten is aan hun eigen schuld, doordat zij in de procedure tegen Hobea niet het verweer hebben gevoerd dat Hobea zelf de tekortkoming van [geïntimeerden] heeft veroorzaakt door te voldoen aan het verzoek van [appellant] om de speelautomaten uit het pand te verwijderen.
stelt zich verder op het standpunt dat [geïntimeerden] ten onrechte een schikking hebben getroffen, omdat de vorderingen van Hobea ook zouden zijn afgewezen als [geïntimeerden] het verweer hadden gevoerd dat de schade van Hobea was te wijten aan haar eigen schuld door de speelautomaten uit het pand weg te halen zonder [geïntimeerden] daarover te informeren. Als Hobea [geïntimeerden] wel had geïnformeerd, dan waren [geïntimeerden] in staat geweest om [appellant] aan zijn verplichting jegens hen te houden om de speelautomaten in het pand te laten staan.
Gelet op de hiervoor bedoelde weigering van [appellant] om de speelautomaten terug te plaatsen en het handhaven van zijn standpunt dat hij niets was verplicht jegens [geïntimeerden], is er ook geen grond voor het oordeel dat [geïntimeerden] geen kosten hebben mogen maken om zich tegen de vorderingen van Hobea te verweren, in plaats van tot een oplossing met [appellant] te komen.
Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de schade wegens eigen schuld geheel of gedeeltelijk voor rekening van [geïntimeerden] moet blijven.
€ 188.000,- aan verbeurde boetes en een bedrag van € 28.394,- aan schadevergoeding wegens omzetderving in de periode van 22 oktober 2015 tot 25 juli 2016, te vermeerderen met rente en kosten.
Uit de door [appellant] overgelegde verklaring van zijn accountant volgt weliswaar dat de omzet van Hobea uit de speelautomaten veel lager was (op basis van de administratie van [appellant] heeft de accountant bijvoorbeeld over 2015 - totdat de automaten op 22 oktober 2015 zijn weggehaald - een omzet voor Hobea vastgesteld van € 4.684,76) dan de accountant van Hobea heeft vastgesteld, maar ook als uitgegaan wordt van die lagere omzet, acht het hof het bedrag waarvoor [geïntimeerden] een schikking hebben getroffen redelijk. De vordering van Hobea was immers in de eerste plaats gebaseerd op de contractueel verbeurde boetes. Schadevergoeding zou blijkens het bepaalde in artikel 8 van de Exploitatieovereenkomst pas aan de orde zijn, als de schade het bedrag van de boetes zou overtreffen. Gelet op het boetebedrag van € 188.000,- dat [geïntimeerden] op grond van de Exploitatieovereenkomst zouden verbeuren, is in het schikkingsbedrag van € 43.000,- naar het oordeel van het hof voldoende de mogelijkheid verdisconteerd dat de rechtbank de boete zou hebben gematigd, gelet op de omvang van de (minimaal) werkelijk geleden schade, nog daargelaten de kans dat het toegewezen bedrag nog zou zijn vermeerderd met rente en kosten en dat [geïntimeerden] zouden zijn veroordeeld in de proceskosten. Dat de omzet uit de speelautomaten mogelijk nog verder zou zijn teruggelopen omdat de tapasbar inmiddels was omgebouwd tot restaurant, zoals [appellant] heeft gesteld, doet niet af aan de schade die Hobea al (minimaal) had geleden.
Ter onderbouwing van de advocaatkosten die [geïntimeerden] stellen te hebben gemaakt in de procedure tegen Hobea hebben zij in eerste aanleg een overzicht overgelegd uit het boekhoudprogramma van hun advocaat, van ingediende declaraties (productie 19). Dit overzicht sluit op een totaalbedrag van € 47.235,45 voor honorarium, kantoorkosten, belaste verschotten, BTW en onbelaste verschotten. Dit overzicht geeft geen inzicht op welke specifieke werkzaamheden en kosten de declaraties betrekking hebben.
[appellant] heeft terecht betoogd dat bijvoorbeeld kosten die [geïntimeerden] hebben gemaakt in verband met hun reconventionele vordering in de procedure tegen Hobea, niet als schade kan worden aangemerkt die het gevolg is van de tekortkoming van [appellant]. In die (voorwaardelijke) reconventionele vordering hebben [geïntimeerden] jegens Hobea aanspraak gemaakt op de helft van de omzet uit de speelautomaten in het pand gedurende de looptijd van de Exploitatieovereenkomst. Nog daargelaten de vraag of die aanspraak terecht was, gelet op de afspraak die [geïntimeerden] met [appellant] hadden gemaakt dat hij hun helft van de opbrengst van de speelautomaten mocht behouden, was het de eigen keuze van [geïntimeerden] om die reconventionele vordering in te stellen en niet noodzakelijk om zich tegen de vorderingen van Hobea te verweren. Kosten die [geïntimeerden] hebben gemaakt om conservatoir beslag te leggen in verband met die reconventionele vordering, komen om die zelfde reden niet voor vergoeding als schade in aanmerking.
Advocaatkosten die [geïntimeerden] hebben gemaakt in andere procedures dan in de procedure tegen Hobea komen evenmin in aanmerking voor vergoeding als schade die het gevolg is van de tekortkoming van [appellant], zoals de kosten die [geïntimeerden] hebben gemaakt in de procedures tegen [appellant], waaronder de kortgedingprocedure om [appellant] te bewegen de verwijderde speelautomaten terug te plaatsen.