Oordeel van de rechtbank
4. De Rechtbank heeft het beroep ten dele gegrond verklaard en daartoe, voor zover thans van belang, overwogen:
“4 Vooraf wordt overwogen dat de stelling van [belanghebbende], dat de inspecteur in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de informatiebeschikking niet vóór de aanslagregeling vast te stellen, zonder bijkomende omstandigheden niet kan slagen.
In het arrest van 2 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2895) heeft de Hoge Raad overwogen dat onder de term ‘beschikking’ in artikel 52a, lid 1, van de Awr – in overeenstemming met de betekenis van die term in de Awb – tevens moet worden verstaan ‘uitspraak op bezwaar’. Het is derhalve mogelijk om in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen. Dit is alleen dan niet toegestaan, indien de inspecteur daarmee in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt. De enkele omstandigheid dat [de Inspecteur] de aanslag heeft vastgesteld zonder ter zake van het niet-voldoen aan de in artikel 52 van de Awr genoemde verplichtingen een informatiebeschikking te nemen, brengt niet mee dat het vaststellen van een zodanige beschikking in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen de aanslag onverenigbaar is met beginselen van behoorlijk bestuur. De inspecteur beschikt ook in de bezwaarfase over de bevoegdheid om een informatiebeschikking te nemen. 5 In artikel 52, lid 2, van de Awr zijn als administratieplichtig, voor zover hier relevant, aangewezen:
“b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten;
(…)
d. natuurlijke personen die een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91, 3.92 en 3.92a van de Wet inkomstenbelasting 2001 verrichten.”
6 De stelling van [de Inspecteur] dat [belanghebbende] als resultaatgenieter in de zin van artikel 3.90 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) administratieplichtig in de zin van artikel 52, lid 1, van de Awr is, houdt geen stand. Voor resultaatgenieters ex art. 3.90 Wet IB 2001, waarbij veelal het persoonlijk verrichten van arbeid centraal staat, is de administratieplicht als bedoeld in artikel 52, lid 1, van de Awr met ingang van 1 januari 2003 niet meer van toepassing. Voor een gewone resultaatgenieter (niet-terbeschikkingsteller of houder van lucratieve belangen) geldt enkel de algemene verplichting tot het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in artikel 47 van de Awr. De informatiebeschikking is echter niet (mede) gegrond op artikel 47 van de Awr.
7 [ De Inspecteur] stelt daarnaast dat [belanghebbende] als ondernemer voor de omzetbelasting administratieplichtig in de zin van artikel 52, lid 1, letter b, van de Awr is.
In zijn brief van 11 november 2017 verklaart [belanghebbende] dat hij begin 2011 kennissen kosteloos is gaan helpen met licht administratieve werkzaamheden, en dat hij halverwege 2011 het voornemen had om op commerciële basis de belastingaangifte voor particulieren te verzorgen. Het wordt er daarom voor gehouden dat [belanghebbende] zijn voornemen eerst op 24 april 2013 tot uitvoering heeft gebracht en vanaf die datum is aan te merken als een natuurlijk persoon die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de zin van artikel 52, lid 1, letter b, van de Awr. Blijkens het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel heeft [belanghebbende] zich met startdatum 24 april 2013 ingeschreven als eigenaar van de eenmanszaak
“ [F] ”.De activiteiten bestaan uit het verrichten van lichte administratieve werkzaamheden voor particulieren. [Belanghebbende] betwist niet dat in de jaren 2013 en 2014 aangiftes vanaf zijn IP-adres zijn gedaan. Het gestelde misbruik van zijn IP-adres heeft [belanghebbende], op wie hiervan de bewijslast rust, op geen enkele wijze onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan.
De stelling van [de Inspecteur] dat [belanghebbende] al vanaf 2011 moet worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting, kan niet zonder meer worden gevolgd. [De Inspecteur] licht toe dat [belanghebbende] onderwerp is (geweest) van een strafrechtelijk onderzoek waaruit blijkt dat gedurende de jaren 2011 tot en met 2014 11.598 aangiftes door [belanghebbende] zijn verzorgd en ingediend, zowel vanaf zijn eigen IP-adres als IP-adressen van anderen. [De Inspecteur] heeft desgevraagd onvoldoende kunnen specificeren wat de verdeling van de aangiftes over de jaren 2011 tot en met 2014 is geweest, en heeft evenmin de onderliggende stukken van het onderzoek in het geding gebracht, zodat niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten vóór 24 april 2013 van een zodanige aard en omvang waren dat [belanghebbende] handelde in het kader van een bedrijf of zelfstandig beroep. Gesteld noch gebleken is voorts dat [belanghebbende] zich bij de belastingdienst heeft gemeld als ondernemer voor de omzetbelasting en/of een teruggaaf omzetbelasting heeft gevraagd of aangegeven.
8 Uit het voorgaande volgt dat [belanghebbende] op grond van artikel 52, lid 1, letter b, van de Awr administratieplichtig is vanaf 24 april 2013. Geconcludeerd wordt derhalve dat de informatiebeschikking terecht is gegeven voor de jaren 2013 tot en met 2015. De rechtbank zal [belanghebbende] op grond van artikel 27e, lid 2, van de Awr een nieuwe termijn stellen om de verzochte administratie over de jaren 2013 tot en met 2015 te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend. Dat [belanghebbende], naar in beroep is aangevoerd, wegens het feitelijk niet voldaan hebben aan zijn administratieplicht niet aan de het verzoek zal kunnen voldoen, is geen grond om het opleggen van een informatiebeschikking achterwege te laten.
9 Nu [belanghebbende] in de informatiebeschikking is aangemerkt als informatieplichtige in de zin van artikel 52, lid 1, van de Awr, en hem hierin niet tevens is opgedragen tot het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in artikel 47 van de Awr, kan deze informatiebeschikking voor de jaren 2011 en 2012 geen stand houden. De verplichting tot informatieverstrekking met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 komt te vervallen.
10 Het beroep wordt gedeeltelijk gegrond verklaard.
11 De rechtbank ziet aanleiding [de Inspecteur] te gelasten het door [belanghebbende] betaalde griffierecht te vergoeden en [de Inspecteur] te veroordelen in de proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 750 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is grond, indien [de Inspecteur] het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). [Belanghebbende] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat [de Inspecteur] een dergelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om een integrale kostenvergoeding daarom af.”