ECLI:NL:GHDHA:2018:3708

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
200.223.681/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon bij diefstalschade aan auto en eigen schuld

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Combi Motors Verzekeringen B.V. als assurantietussenpersoon voor de schade die [appellant] heeft geleden na de diefstal van zijn Audi Q5. De appellant had de auto gekocht bij [autodealer 1] en Combi Motors had bemiddeld bij het afsluiten van de verzekering. De verzekering vereiste een klasse 3 alarmsysteem, maar de appellant was niet op de hoogte van deze eis. Na de diefstal van de auto op 16 april 2014, weigerde de verzekeraar Unigarant de schade te vergoeden omdat de auto niet aan de alarmvereisten voldeed. De appellant stelde Combi Motors aansprakelijk voor het niet wijzen op deze vereiste. De rechtbank had de vordering van de appellant afgewezen, maar in hoger beroep oordeelde het hof dat Combi Motors tekort was geschoten in haar zorgplicht. Het hof oordeelde dat Combi Motors niet voldoende had gewaarschuwd over de gewijzigde alarmvereisten en dat dit een causaal verband had met de schade van de appellant. Het hof stelde de schadevergoeding vast op € 8.453,09, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde Combi Motors in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.223.681/01
Rolnummer rechtbank : C/09/517163/HA ZA 16-1012

Arrest van 20 november 2018

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.W.F.M. Hoogma te Zoetermeer,
tegen

Combi Motors Verzekeringen B.V.,

gevestigd te Rotterdam, zaak doende te Alphen aan den Rijn,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Combi Motors,
advocaat: mr. H. Lebbing te Rotterdam.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn arrest van 10 oktober 2017 waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast. De comparitie is gehouden op 17 januari 2018. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Bij brief van 5 maart 2018 heeft de advocaat van [appellant] het hof laten weten dat hij twee opmerkingen heeft bij het proces-verbaal van 17 januari 2018. Deze brief is aan het proces-verbaal gehecht en maakt daarvan deel uit.
Hierna heeft [appellant] een memorie van grieven, tevens vermindering van eis, ingediend, waarbij hij drie grieven heeft gericht tegen het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2017.
Vervolgens heeft Combi Motors een memorie van antwoord ingediend, waarbij zij de grieven van [appellant] heeft bestreden.
Ten slotte zijn de stukken gefourneerd en is arrest bepaald.

De feiten en het geschil in eerste aanleg

1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, nu deze niet in geschil zijn. Het gaat om de navolgende feiten.
1.1.
Op 21 juni 2013 is door de firma [autodealer 1] in Best (hierna ‘[autodealer 1]’) een tweedehands Audi Q5 met kenteken [kenteken 1] (hierna ‘de Audi’) aan [appellant] geleverd, welke [appellant] voor de prijs van € 57.000,-- inclusief BTW, onder inruil van een Jaguar S-type met kenteken [kenteken 2] (hierna ‘de Jaguar’), van [autodealer 1] had gekocht.
1.2.
Combi Motors is een dienstverlener die adviseert over - en bemiddelt in - diverse verzekeringen, waaronder auto- en motorverzekeringen. Combi Motors heeft voor [appellant] bemiddeld bij het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst voor de Jaguar bij Unigarant, en bij het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst voor de Audi (hierna ‘de bemiddelingsovereenkomst’).
1.3.
[autodealer 1] heeft op verzoek van [appellant] op 20 juni 2013 telefonisch de gegevens van de Audi doorgegeven aan Combi Motors, met de mededeling dat de Audi allrisk bij Unigarant moest worden verzekerd.
1.4.
Op of omstreeks 3 juli 2013 heeft [appellant] per post van Unigarant het polisblad van de verzekering voor de Audi ontvangen. Het polisblad omvat de volgende tekst (hierna ‘de alarmclausule’):
“Clausule 083: Alarmklasse 3
Het op het polisblad omschreven object dient te zijn voorzien van een SCM goedgekeurd beveiligingssysteem klasse 3, dat is ingebouwd door een SCM erkende installateur dan wel een gelijkwaardig systeem dat af-fabriek of af-importeur is ingebouwd. Na inbouw dient het beveiligingssysteem conform de daarvoor gestelde SCM-normen te zijn onderhouden. U moet op ons verzoek in geval van schade door diefstal van het gehele object of joyriding aantonen dat het vereiste beveiligingssysteem aanwezig was en op de voorgeschreven wijze was onderhouden.”
1.5.
In de nacht van 15 op 16 april 2014 is de Audi van de oprit van de woning van [appellant] gestolen. Naar aanleiding daarvan heeft [appellant] op 16 april 2014 aangifte bij de politie gedaan en de schade bij Combi Motors ter verdere afhandeling aangemeld. Op haar beurt heeft Combi Motors de schade bij Unigarant gemeld.
1.6.
Bij brief van 16 mei 2014 heeft Unigarant [appellant] bericht dat de diefstal van de auto niet onder de dekking van de polis valt, en dat de schade niet zal worden vergoed, aangezien de auto ten tijde van de diefstal niet was voorzien van het vereiste klasse 3 alarmsysteem.
1.7.
Bij brief van 5 juni 2014 heeft [appellant], bij monde van zijn toenmalige advocaat, Combi Motors aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst, te weten het nalaten [appellant] te wijzen op het vereiste van een klasse 3-alarm. Daarbij heeft [appellant] Combi Motors doen sommeren een bedrag van € 59.000,-- te betalen.
1.8.
De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Combi Motors heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] bij brief van 25 juli 2014 meegedeeld dat zij de aansprakelijkheid van Combi Motors voor de schade van [appellant] van de hand wijst.
1.9.
In een brief van 25 augustus 2016 van [medewerker Combi Motors], commercieel medewerker van Combi Motors (hierna ‘[medewerker Combi Motors]’), aan de raadsman van Combi Motors, mr. Bosman, heeft [medewerker Combi Motors] haar versie van de feiten uiteengezet:
“Op 20 juni 2013 heb ik gesproken met de dealer [autodealer 1] in Best. De dealer belde ons op verzoek van de heer [appellant] om de verzekering van de heer [appellant] te wijzigen naar een ander voertuig. Dit was een Audi Q5.
Het gesprek weet ik mij toch nog goed te herinneren (al is het dan niet woord voor woord) omdat het niet dagelijks voorkomt dat ik een Audi Q5 verzeker, zeker niet als het een geïmporteerde auto is.
De dealer heeft mij de gegevens van de klant gegeven zodat ik de polis erbij kon pakken. Meneer [appellant] had een Jaguar op de polis staan, die was verzekerd bij Unigarant. Door de dealer werd bevestigd dat deze auto niet meer verzekerd hoefde te zijn, want die werd ingeruild voor de Audi Q5. Om een mutatie door te kunnen voeren moet ik een stappenplan van zeven schermen door bij Unigarant. Alle stappen heb ik met de dealer doorlopen en besproken. In het zevende scherm werd vermeld dat een alarm klasse 3 vereist was en dat heb ik ook zo tegen de dealer gezegd.”
1.10.
De Audi is na de diefstal, met aanzienlijke schade, teruggevonden. [appellant] heeft de Audi na taxatie voor € 14.250,-- verkocht aan [autodealer 2] te Almelo.
2. [appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat Combi Motors wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 46.156,17, vermeerderd met rente en kosten. Aan zijn vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat Combi Motors jegens hem tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht, omdat Combi Motors hem niet specifiek heeft gewezen op het vereiste van een klasse 3-alarm met betrekking tot de Audi. De schade als gevolg van deze omissie, het ontbreken van verzekeringsdekking voor de diefstal van de Audi, moet volgens [appellant] door Combi Motors worden vergoed.
3. Combi Motors heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [appellant].
4. Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen. Daartoe heeft zij - samengevat - geoordeeld dat Combi Motors niet tekort is geschoten in haar verplichtingen onder de bemiddelingsovereenkomst, zodat de vorderingen van [appellant] zonder grond zijn.

De beoordeling van het hoger beroep

5. [appellant] heeft in hoger beroep zijn vordering verminderd. Hij vordert thans - samengevat - dat Combi Motors wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 44.156,17 in hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van € 1.216,56 en wettelijke rente. Tevens vordert hij veroordeling van Combi Motors in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten.
6. Combi Motors heeft zich niet verzet tegen de wijziging van eis, zodat het hof recht doet op de gewijzigde eis.
7. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij houden het volgende in. [appellant] meent dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat Combi Motors aan [autodealer 1] heeft medegedeeld dat de Audi voorzien moest zijn van een klasse 3 alarmsysteem. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] in het kader van de verzekering van de Jaguar reeds bekend is geworden met de betreffende clausule met alarmvereisten. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat Combi Motors meer heeft gedaan dan het enkele toezenden van de polisvoorwaarden (met betrekking tot de Audi) om [appellant] op de hoogte te brengen van de alarmvereisten en de gevolgen voor de dekking onder de verzekering indien niet aan die vereisten zou worden voldaan. Ten slotte is [appellant] van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat nu [appellant] [autodealer 1] voor eigen rekening en risico heeft ingeschakeld om de voertuiggegevens van de Audi te verschaffen aan Combi Motors, Combi Motors erop mocht vertrouwen dat [appellant] afdoende was geïnformeerd over de (strekking en gevolgen van de) clausule met het alarmvereiste.
8. Het hof overweegt het volgende. In rov. 4.1. en 4.2. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank het volgende voorop gesteld:
“4.1. In deze procedure twisten partijen over de vraag of Combi Motors tekort is geschoten in haar verplichtingen onder de bemiddelingsovereenkomst, meer in het bijzonder of Combi Motors heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon in het bemiddelen bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst voor de Audi.
4.2.
Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever in het kader van artikel 7:401 BW de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot verwacht mag worden. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben (vergelijk HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122, NJ 2003/375). In een zaak die, evenals de voorliggende, het ontbreken van verzekeringsdekking wegens afwezigheid van de vereiste alarminstallatie betrof, is door het gerechtshof Den Haag geoordeeld dat voornoemde norm meebrengt dat wanneer de verzekerde/verzekeringnemer geconfronteerd wordt met een nieuwe clausule, de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer duidelijk uitlegt wat de clausule inhoudt en wat de gevolgen zijn wanneer daaraan niet wordt voldaan, en dat hij niet kan volstaan met het toezenden van het polisblad met de clausule (vergelijk gerechtshof Den Haag, 7 oktober 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3108).”
9. Het hof kan zich met deze uitgangspunten verenigen, waartegen overigens ook geen grieven zijn gericht.
10. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak weliswaar niet sprake van een nieuwe clausule, maar wel van een aanmerkelijk gewijzigde clausule. Ter comparitie is gebleken dat de meest recente klasse van de alarmclausule onder de polis, voorafgaand aan de inruil van de Jaguar voor de Audi, klasse 2 was. Voor de verzekering van de Audi is blijkens het betreffende polisblad klasse 3 voorgeschreven. Het feit dat de klasse van de alarmclausule op de polis van de Jaguar in verband met de waardedaling van die auto eerder was verlaagd van klasse 3 naar klasse 2, is in dit verband niet van belang, nu het moment van wijziging van de polis (bij de voornoemde inruil) beslissend is voor de vraag of hier sprake is van een (nieuwe dan wel) gewijzigde clausule. Het hof tekent bij dit alles nog aan dat hier onbetwist gaat om een belangrijke clausule die verstrekkende gevolgen kan hebben voor de dekking onder de verzekering, zoals hier het geval is.
11. Voorts staat vast dat Combi Motors [appellant] voorafgaand aan de wijziging van de polis in verband met de inruil, niet - in persoon - heeft gewaarschuwd dat de alarmclausule (opnieuw) was gewijzigd, en hem bovendien niet duidelijk heeft uitgelegd wat de gewijzigde clausule inhield. Combi Motors heeft er blijkens haar eigen stellingen mee volstaan aan de autodealer [autodealer 1], althans haar werknemer [medewerker autodealer 1], mee te delen dat de Audi voorzien moest zijn van een klasse 3 alarm. Gesteld noch gebleken is dat Combi Motors zich er van heeft vergewist of deze autodealer (althans [medewerker autodealer 1]) deze mededeling, die voor [appellant] van belang was voor de dekking onder de polis, aan [appellant] zou overbrengen of had overgebracht. Hiermee heeft Combi Motors naar het oordeel van het hof niet voldaan aan de zorgplicht die voor haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon gold. Zij kon er immers niet zonder meer van uitgaan dat de hiervoor bedoelde mededeling (en uitleg als hiervoor bedoeld) door of vanwege de autodealer aan [appellant] zou worden doorgegeven. Dat het voor Combi Motors van belang was zich te vergewissen in voormelde zin, wordt overigens onderstreept door de inhoud van de overgelegde verklaring van [medewerker autodealer 1] van 11 september 2017. Hieruit valt af te leiden dat [medewerker autodealer 1] het blijkbaar niet tot zijn taak rekende om de verzekering van [appellant] te regelen (c.q. als bemiddelaar op te treden), of om [appellant] te adviseren en de polisvoorwaarden door te nemen, inclusief alle voorwaarden.
12. Dat [appellant] aan [autodealer 1] heeft gevraagd de autogegevens van de Audi aan Combi Motors door te geven en dat hij [autodealer 1] zou hebben geïnstrueerd dat de Audi all-risk verzekerd moest worden, brengt voorts niet mee dat Van der Akker [appellant] vertegenwoordigde jegens Combi Motors, in die zin dat belangrijke mededelingen/waarschuwingen van Combi Motors, als assurantietussenpersoon, ten aanzien van de inhoud van de polisbepalingen verder via [autodealer 1] zouden lopen, althans dat Combi Motors daar redelijkerwijs van uit mocht gaan. Het enkele feit dat [appellant] een dag later (op de ten processe bedoelde vrijdag) Combi Motors had gebeld met de (algemeen gestelde) vraag of er al contact was geweest met de dealer, volstaat daartoe niet. Bovendien is, als gezegd, niet gebleken dat Combi Motors bij [autodealer 1] heeft geverifieerd of zij de (ook in de woorden van Combi Motors: belangrijke) mededeling over de gewijzigde alarmklasse aan [appellant] zou doorgeven en of zij hem uitleg daarover zou geven. Uit de voorafgaand aan de comparitie in hoger beroep toegezonden verklaring van [medewerker autodealer 1] kan dit ook niet worden afgeleid.
13. Het betoog dat [autodealer 1], als autodealer in het hogere segment, bij uitstek op de hoogte moet worden geacht van de door verzekeraars gehanteerde alarmvereisten en van de vereisten ten aanzien van de onderhavige Audi, is niet beslissend, nu het niet de zorgplicht van de autodealer, maar van Combi Motors als assurantietussenpersoon was om [appellant] te waarschuwen en uitleg te geven over de gewijzigde alarmclausule. Als [autodealer 1] al als hulppersoon kan worden beschouwd in verband met het doorgeven van de kentekengegevens van de Audi, is onvoldoende gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat haar hulp zich tevens uitstrekte tot taken die aan Combi Motors als assurantietussenpersoon toebehoorden, als hiervoor bedoeld (nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken [autodealer 1] daarvoor de vereiste kwalificaties bezat). Bezien in het licht van al het voorgaande, komt het naar het oordeel van het hof niet voor rekening van [appellant] dat de bedoelde mededeling (en de daarbij behorende uitleg) hem niet heeft bereikt.
14. De stelling dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de verzekering van de Audi, gezien zijn verzekeringsverleden, geacht moet worden niet alleen bekend te zijn met dit verzekeringsverleden maar ook met feit dat binnen een dergelijke clausule sprake kan zijn van ‘verschillende alarmklassen’, doet in zijn algemeenheid niet af aan het voorgaande. De zorgplicht van Combi Motors als professionele tussenpersoon strekt er nu juist toe haar klant ([appellant]) specifiek te waarschuwen dat de alarmklasse onder de polis gewijzigd was bij de bedoelde inruil en duidelijk te maken wat die nieuwe klasse inhield. De stelling dat het gezien zijn verzekeringsverleden niet aannemelijk is dat [appellant] in de veronderstelling verkeerde dat voor de Audi “geen” alarmverplichtingen zouden gelden, terwijl deze wel golden voor de Jaguar, of dat verzekeraars van auto’s uit een dergelijk segment geen diefstalpreventie-eisen zouden stellen, treft evenmin doel. Het gaat hier immers niet om de vraag of er wel of geen alarmverplichtingen of diefstalpreventie-eisen golden, maar om de vraag welke specifieke (gewijzigde) eisen ten aanzien van de alarmklasse door de verzekeraar gesteld werden en of Combi Motors [appellant] daarvan in kennis moest stellen.
15. Het hof komt op grond van al het voorgaande tot de conclusie dat Combi Motors niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en op grond van deze toerekenbare tekortkoming jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door het ontbreken van verzekeringsdekking in verband met de diefstal van de Audi.
16. De stelling van Combi Motors dat er geen causaal verband bestaat tussen haar vorenbedoelde fout en het optreden van de schade (het ontbreken van verzekeringsdekking) wordt verworpen. Indien de bedoelde mededeling aan hem was gedaan en daarbij voldoende uitleg was gegeven omtrent de betekenis van het vereiste van een alarmklasse 3 voor de Audi, had [appellant] maatregelen kunnen nemen om zich ervan te verzekeren dat de Audi was uitgerust met het vereiste alarmsysteem. Dat [appellant] er volgens Combi Motors van uit ging dat de Audi een dergelijk systeem al had, doet hieraan niet af nu vast staat dat Combi Motors hem de vereiste uitleg niet heeft gegeven, zodat hem de kans is ontnomen te verifiëren (bij [autodealer 1] anderszins) of de Audi daadwerkelijk met dit alarmsysteem was uitgerust. Combi Motors mocht er overigens (zonder dit te verifiëren), anders dan zij kennelijk meent, niet zonder meer van uit gaan dat [appellant] de destijds (beweerdelijk) gegeven uitleg over de alarmklasse 3 ten tijde van het verzekeren van de Jaguar nog in zijn herinnering had, dit nog daargelaten dat de actuele stand van zaken betreffende de betekenis van alarmclausules in beginsel van belang is voor de advisering door de assurantietussenpersoon (niet informatie uit het verleden).
17. Ten aanzien van het beroep van Combi Motors op eigen schuld van [appellant] in de zin van art. 6:101 BW geldt het navolgende.
18. Vast staat dat [appellant] het polisblad met betrekking tot de verzekering van de Audi heeft ontvangen en onder ogen heeft gehad. Ter comparitie in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij het polisblad heeft bekeken ‘zoals gebruikelijk’, dat wil zeggen dat hij de namen en het kenteken heeft bekeken. Naar het oordeel van het hof is dit laatste onvoldoende. Op [appellant] als verzekerde rust de verplichting om het toegezonden polisblad door te nemen om te kunnen weten welke (extra) eisen uit de polisvoorwaarden voortvloeien. Uit het aan [appellant] toegezonden polisblad blijkt voldoende duidelijk dat aan de cascodekking bij verlies en diefstal een voorwaarde verbonden is als hiervoor bedoeld. [appellant] had hiervan derhalve kennis kunnen nemen. Dat hij bij het bekijken van het polisblad de clausule (die niet was opgenomen op dezelfde pagina als de voertuiggegevens) over het hoofd heeft gezien, omdat hij de controle had beperkt tot de vraag of de namen en het kenteken juist vermeld waren, is vanuit de gedachte dat het slechts om een voertuigwijziging ging wellicht te begrijpen, maar ontslaat hem niet van de verplichting het gehele polisblad te controleren (vgl. gerechtshof Den Haag 7 oktober 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3108). Bij zorgvuldige lezing had [appellant] kunnen zien welke (gewijzigde) alarmklasse voor de Audi gold, had hij de vraag kunnen stellen aan Combi Motors wat deze clausule inhield, en vervolgens maatregelen kunnen nemen om te voldoen aan deze clausule.
19. De verhouding waarin de omstandigheden aan de zijde van Combi Motors en de omstandigheden aan de zijde van [appellant] tot de schade hebben bijgedragen, stelt het hof op ieder voor 50%. Voor een andere verdeling of een billijkheidscorrectie op grond van art. 6:101 lid 1 BW (tweede volzin) BW ziet het hof geen grond. Het hof tekent hierbij nog aan dat, anders dan Combi Motors meent, het feit dat [appellant] al jarenlang beschikte over een polis waarop een alarmclausule van toepassing was, onvoldoende gewicht in de schaal legt. Vast staat immers dat de alarmklasse die laatstelijk gold ten tijde van de inruil juist was gewijzigd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [appellant], als particuliere klant, al wist welke specifieke alarmklasse de verzekeraar voor de Audi (een nieuw type auto voor [appellant], na de Jaguar en de daaraan voorafgaande Citroën Berlingo) zou gaan voorschrijven. Ter comparitie in eerste aanleg heeft [appellant] hierover overigens verklaard dat hij voor deze procedure geen idee had wat de alarmklassen inhielden en dat hij wist dat zijn Jaguar een alarm had, maar niet wist in welke klasse dat alarm viel.
Dat [appellant] niet zelf betrokken is geweest bij de communicatie tussen Combi Motors en [autodealer 1] is evenmin redengevend, nu de zorgplicht om [appellant] deugdelijk te waarschuwen (en uitleg te geven) op Combi Motors bleef rusten, zoals hiervoor is overwogen. Hetgeen partijen in dit verband over en weer verder nog hebben gesteld, legt onvoldoende gewicht in de schaal en leidt niet tot een ander oordeel.
20. [appellant] stelt schade te hebben geleden, welke hij als volgt heeft toegelicht.
De aankoopsom van de Audi bedroeg € 57.000,-. Dit bedrag dient te worden verminderd met de opbrengst van de verkoop ten bedrage van € 14.250,- en te worden vermeerderd met de kosten van taxatie van € 1.406,17.
21. De omvang van de door [appellant] gestelde schade is door Combi Motors (in eerste aanleg) gemotiveerd betwist. Daartoe heeft Combi Motors – samengevat – het volgende gesteld (conclusie van antwoord onder 35-39). De door [appellant] in eerste aanleg opgegeven dagwaarde van de Audi wordt betwist. Volgens Autotelex (een onafhankelijk specialist in waardebepalingen) bedraagt de dagwaarde in 2014 (het jaar waarin de diefstal plaats vond, hof) een bedrag van € 30.500,-. Het bedrag van de opbrengst van de Audi ad € 12.843,83 (als gesteld door [appellant] in eerste aanleg) komt Combi Motors verder te laag voor. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens betwist. Combi Motors ontkent dat deze kosten zijn gemaakt, althans ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de art. 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Bovendien wordt betwist dat [appellant] terzake hiervan schade heeft geleden, nu deze zijn vergoed door zijn rechtsbijstandsverzekeraar SRK.
22. [appellant] heeft in hoger beroep niet meer gereageerd op het bovenstaande verweer ten aanzien van de omvang van de schade, hetgeen op zijn weg had gelegen (gelet op de twee-conclusie regel in appel en de devolutieve werking van het hoger beroep). Combi Motors heeft van haar kant evenwel niet meer gereageerd op de door [appellant] verminderde schadevordering in hoger beroep. Een en ander leidt tot het navolgende.
23. Naar het oordeel van het hof heeft Combi Motors – in het kader van haar verweer - genoegzaam onderbouwd dat de dagwaarde van de Audi ten tijde van de diefstal niet € 59.000,- (of € 57.000,- als door [appellant] in hoger beroep gesteld) bedroeg, maar slechts € 30.500,- [appellant] heeft genoemd bedrag op geen enkele wijze weersproken (dan wel het gevorderde bedrag van € 57.000,- op enigerlei wijze nader onderbouwd), zodat het hof van het bedrag van € 30.500,- uit gaat. De opbrengst van de verkoop van de Audi is door [appellant] in hoger beroep nader gesteld op € 14.250,- welk bedrag door Combi Motors verder niet is betwist. De taxatiekosten van € 1.406,17 zijn door Combi Motors evenmin betwist. Combi Motors heeft voorts onbestreden gesteld dat de kosten van het installeren van een SCM klasse 3 alarm (welke kosten bespaard zijn nu deze maatregel achterwege is gebleven) in mindering moeten worden gebracht op het schadebedrag. Het hof zal dit bedrag van (onbetwist) € 600,- in mindering brengen. Verder dient het zogeheten eigen risico van € 150,- eveneens in mindering te worden gebracht op het schadebedrag, nu dit eigen risico (onweersproken) voortvloeit uit de polisvoorwaarden en in mindering zou hebben gestrekt op de uitkering.
Dit alles betekent dat [appellant] recht heeft op vergoeding van de helft van € 16.906,17 (te weten € 30.500,- vermeerderd met € 1.406,17 en verminderd met respectievelijk € 14.250,-, € 600,- en € 150,-). Dat komt neer op een toewijsbaar bedrag van € 8.453,09 in hoofdsom. De wettelijke rente over het bedrag van € 8.453,09 zal worden toegewezen vanaf 27 juni 2014, als in hoger beroep gevorderd en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.
24. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu [appellant] niet heeft betwist dat hij geen schade op dit punt heeft geleden, althans dat het niet gaat om werkzaamheden die meer inhouden dan waarvoor de in de art. 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
25. De bewijsaanbiedingen over en weer worden gepasseerd, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.
26. Aangezien de grieven slagen, zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Combi Motors zal, als de tot betaling van een aanmerkelijke geldsom veroordeelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten als gevorderd.

De beslissing

Het hof:
 vernietigt het bestreden vonnis en,
opnieuw recht doende:
 veroordeelt Combi Motors tot betaling aan [appellant], bij wege van schadevergoeding, van een bedrag van € 8.453,09, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 27 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
 veroordeelt Combi Motors in de proceskosten in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 979,08 aan verschotten (te weten € 94,08 aan explootkosten en € 885,- aan griffierecht), en € 768,- aan salaris advocaat (2 punten volgens tarief I, oud);
 veroordeelt Combi Motors in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 815,31 aan verschotten (te weten € 97,31 aan explootkosten en € 718,- aan griffierecht) en € 1.518,- aan salaris advocaat (2 punten volgens tarief I, nieuw), en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
 verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, D. Wachter en D.A. Schreuder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.