ECLI:NL:GHDHA:2018:3410

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
200.216.851/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap tussen broers met betrekking tot een appartementsrecht en de waardering daarvan

In deze zaak gaat het om de verdeling van een nalatenschap tussen twee broers, [Broer een] en [Broer twee], die beiden een deel van een in appartementsrechten gesplitste woning bewoonden. De woning, gebouwd door hun vader in 1963, werd na het overlijden van hun moeder in 2006 en hun vader in 2012 gelegateerd aan beide broers. De broers zijn in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de verdeling van het appartementsrecht werd vastgesteld. [Broer een] was het niet eens met de toedeling van het appartementsrecht aan [Broer twee] en voerde aan dat de taxatie van het appartementsrecht niet de bijzondere waarde voor hem in aanmerking nam. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat de taxatie door de makelaar, die door beide partijen was voorgesteld, als leidend moest worden beschouwd. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en wees de vorderingen van [Broer een] af, waaronder de verzoeken om vergoeding voor ondergaan leed en kosten van verhuizing. Het hof oordeelde dat er geen juridische grondslag was voor deze vorderingen en dat de taxatie correct was uitgevoerd. De proceskosten werden toegewezen aan [Broer twee].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.216.851/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/451914 / HA ZA 13-1113

arrest van 4 december 2018

inzake

[Broer een]

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [Broer een] ,
advocaat: mr. P.J. Winkel te Hoofddorp,
tegen

[Broer twee] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [Broer twee] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 13 maart 2017 is [Broer een] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen incidenteel vonnis van 11 juni 2014 en van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 1 februari 2017, gewezen tussen [Broer twee] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [Broer een] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie; laatstgenoemd vonnis wordt hierna aangeduid als: het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven met producties, genomen ter zitting van 18 juli 2017, heeft [Broer een] drie grieven aangevoerd. Tevens heeft hij daarbij zijn hoger beroep tegen het incidenteel vonnis van 11 juni 2014 ingetrokken.
Bij memorie van antwoord met producties, ingediend ter zitting van 12 december 2017, heeft [Broer twee] de grieven bestreden.
Vervolgens heeft [Broer twee] zijn procesdossier overgelegd en is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
In conventie:
1) [Broer een] veroordeeld binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis ten overstaan van notaris R.J. de Vos mee te werken aan het opmaken van een verklaring van executele, op grond waarvan partijen als executeurs worden aangewezen ter zake van het Nederlandse vermogen van [de vader van partijen] ;
2) [Broer een] veroordeeld binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis ten overstaan van notaris mr. R.J. de Vos mee te werken aan afgifte van het legaat, aldus dat het appartementsrecht [adres] en het daarbij behorende 2/3 belang in het onderliggende perceel grond ten titel van legaat wordt overgedragen aan partijen;
3) Onder voorwaarde van voornoemde afgifte van het legaat, de verdeling vastgesteld, in die zin dat het appartementsrecht [adres] en het daarbij behorende 2/3 belang in het onderliggende perceel grond wordt toebedeeld aan [Broer twee] , onder de verplichting de helft van de op de in rechtsoverweging 4.26 bepaalde taxatiewaarde aan [Broer een] te voldoen;
4) [Broer een] veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis mee te werken aan de overdracht ten titel van verdeling van het appartementsrecht [adres] en het daarbij behorende 2/3 belang in het onderliggende perceel grond aan [Broer twee] ;
5) [Broer een] veroordeeld bij de overdracht van het appartementsrecht [adres] en het daarbij behorende 2/3 belang in het onderliggende perceel grond dit appartement te verlaten en verlaten te houden, met medeneming van alle tot zijn eigendom behorende zaken;
6) Bepaald dat [Broer een] voor iedere dag dat hij na betekening van dit vonnis niet aan elk van de hiervoor weergegeven veroordelingen voldoet, een dwangsom zal verbeuren;
7) [Broer een] veroordeeld vanaf de afgifte van het legaat, zolang hij volgens de huidige indeling het appartementsrecht [adres] en het daarbij behorende 2/3 belang in het onderliggende perceel grond gebruikt, een bijdrage te voldoen aan de Vereniging van Eigenaars [adres] van € 203,50 per maand;
8) [Broer een] veroordeeld vanaf de afgifte van het legaat, zolang hij volgens de huidige indeling het appartementsrecht [adres] en het daarbij behorende 2/3 belang in het onderliggende perceel grond gebruikt, een gebruiksvergoeding te voldoen aan [Broer twee] van € 126,60 per maand;
In reconventie:
9) Het gevorderde afgewezen;
In conventie en in reconventie:
10) Bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt;
11) Het vonnis ter zake van 1) tot en met 6) uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
12) Het meer of anders gevorderde afgewezen.
2. [Broer een] vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, meer in het bijzonder voor wat betreft de veroordelingen onder 2) tot en met 6) en, alsnog rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
1) Primair de (wijze van) verdeling zal vaststellen en daarbij [Broer twee] zal bevelen mee te werken aan alle (terug) leveringshandelingen die noodzakelijk zijn voor de verdeling van het appartementsrecht, in die zin dat aan [Broer een] het uitsluitend gebruik van het laatstelijk door hem gebruikte deel van de benedenverdieping en de volledige onderverdieping wordt toegewezen met de tuin en aan [Broer twee] het uitsluitend gebruik van het laatstelijk gebruikte deel van de benedenverdieping wordt toegewezen (zonder tuin), tegen betaling van een andere door het hof te bepalen vergoeding door de overbedeelde aan de onderbedeelde;
2) Subsidiair, voor het geval [Broer een] er niet in slaagt om binnen acht weken na de datum van het in deze te wijzen arrest de benodigde financiering als bedoeld in de primaire vordering rond te krijgen, vast te stellen de (wijze van) verdeling en daarbij [Broer twee] te bevelen volledig mee te werken aan alle handelingen die noodzakelijk zijn voor de verdeling van het appartementsrecht, met dien verstande dat aan [Broer een] het uitsluitend gebruik van de onderverdieping wordt toegewezen en aan [Broer twee] het uitsluitend gebruik van de benedenverdieping wordt toegewezen, tegen eventuele betaling van een nader door het hof te bepalen vergoeding door de onderbedeelde aan de overbedeelde;
3) Meer subsidiair, voor het geval [Broer een] er niet in zou slagen om binnen acht weken na de datum van het in deze te wijzen arrest de eventueel benodigde financiering van de vergoeding als bedoeld in de subsidiaire vordering rond te krijgen, vast te stellen de (wijze van) verdeling, met dien verstande dat [Broer twee] , die dan eigenaar blijft van het appartementsrecht, wordt veroordeeld om aan [Broer een] te betalen een bedrag van € 478.250,00 + € 10.000,00 + € 25.000,00 = € 513.250,00, althans een nader door het hof te bepalen vergoeding, zijnde de helft van de waarde van het appartementsrecht plus een correctie in verband met de bijzondere waarde die dit recht voor zowel [Broer twee] als [Broer een] heeft en met de verdere omstandigheden, zoals genoemd in de memorie van grieven;
4) Uiterst subsidiair, een (wijze van) verdeling vast te stellen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren;
5) Kosten rechtens.
3. [Broer twee] concludeert, uitvoerbaar bij voorraad, tot verwerping van de grieven van [Broer een] , tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en – subsidiair – indien en voor zover het hof meent een andere wijze van verdeling te moeten vaststellen, bij de verdeling ook alle daarbij komende aspecten te betrekken zoals door [Broer twee] uiteengezet en [Broer een] te veroordelen het teveel betaalde aan [Broer twee] terug te betalen, met veroordeling van [Broer een] in de kosten van de appelprocedure, de nakosten daaronder begrepen.
4. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn broers. Zij bewonen, ieder voor een gedeelte, de door hun vader in 1963 gebouwde woning aan het [adres] , die uit een bovenverdieping, een benedenverdieping en een onderverdieping bestaat. Deze woning is in 1986 in twee appartementsrechten gesplitst, met nummers [nr. A] en [nr. B] . [Broer twee] heeft de bovenverdieping in 1986 van de vader van partijen gekocht (nummer [nr. B] ). [Broer een] en de moeder van partijen bleven op nummer [nr. A] wonen. Na het overlijden van de moeder in 2006 is [Broer een] in de onderverdieping blijven wonen en had ieder van partijen een deel van de benedenverdieping tot zijn beschikking. De vader is [in] 2012 overleden. Partijen kregen gezamenlijk het appartementsrecht aan het [adres] en het daarbij behorende 2/3 belang in het onderliggende perceel grond gelegateerd. Aan een aantal familieleden zijn geldbedragen gelegateerd en het resterende vermogen komt aan partijen als erfgenamen in gelijke delen toe. In hoger beroep zijn uitsluitend nog aan de orde de vaststelling van de verdeling van het appartementsrecht [in] en het bedrag dat in verband met die toedeling aan een van partijen door de andere moet worden betaald ter zake van overbedeling. In eerste aanleg is bepaald dat partijen de heer [volgt naam] (die zij beiden hadden voorgesteld), makelaar, zouden inschakelen en dat zij de taxatie van deze makelaar als leidend zouden accepteren. De heer [volgt naam] heeft de marktwaarde van het appartementsrecht [adres] bepaald op € 623.000,-. Inmiddels heeft [Broer een] het gedeelte dat hij bewoonde, ontruimd en verlaten en heeft [Broer twee] hem het overbedelingsbedrag betaald.
Verdeling van het appartementsrecht [adres]
5. De eerste grief betreft de wijze van verdeling, zoals [Broer een] stelt. [Broer een] is het niet eens met de toedeling van het appartementsrecht aan [Broer twee] en dat in plaats daarvan niet is beslist tot een toedeling aan [Broer een] . [Broer een] voert hiertoe het volgende aan:
- [Broer een] is het niet eens met de overweging van de rechtbank, dat hij wenste dat de verdeling werd afgesteld in plaats van uitgesteld. Wat [Broer een] wilde en nog altijd wil is het realiseren van een aanbouw bij de onderverdieping en hij wil daar blijven wonen.
- De rechtbank heeft het appartementsrecht anders omschreven dan de omschrijving zou moeten luiden.
- Het belang van [Broer een] is aanmerkelijk groter dan het belang van [Broer twee] . [Broer een] moest niet alleen huis en haard, maar ook zijn werkplaats en opslagruimte verlaten en zien te vervangen door een nieuwe woning, een nieuwe werkplaats en een nieuwe opslagplaats. [Broer twee] had zijn woning niet hoeven verlaten in geval van een toedeling aan [Broer een] . Het emotioneel belang van partijen is niet even groot want zij hebben niet beiden hun hele leven aan het [in] gewoond. [Broer twee] heeft slechts een financieel oogmerk, te weten om na toedeling een financiële klapper te maken. [Broer twee] heeft buiten [Broer een] om zienswijzen bij de gemeente ingediend waaruit kan worden afgeleid dat hij rekening hield met de mogelijkheden om op het perceel te gaan bouwen; hij anticipeerde op de toedeling aan hem.
- Onjuist is dat voor beiden het risico geldt dat zij genoegen moeten nemen met een andere indeling. In 2006, na het overlijden van moeder, zijn er afspraken gemaakt over een gewijzigde indeling met betrekking tot vaders appartement en naar aanleiding hiervan zijn nooit problemen gerezen.
- De conflicten zijn niet zo ernstig dat dit het vertrek van [Broer een] zou rechtvaardigen; [Broer twee] wakkert de gestelde conflicten bewust aan.
- [Broer een] is altijd bereid geweest en is nog altijd bereid een regeling te treffen.
- [Broer een] betwist dat hij geen middelen zou hebben om [Broer twee] uit te kopen; [Broer een] heeft niet de gelegenheid gekregen om deze stelling nog te onderbouwen.
- Bij een verdeling waarbij de broers elk een verdieping krijgen toebedeeld hoeft geen uitkoop te geschieden.
- Tot in 2016 was er bij beide partijen de bereidheid om een aanbouw van de onderverdieping te realiseren. [Broer een] ziet niet in welk emotioneel bezwaar er zou zijn als partijen in hun laatste levensjaren blijven samenwonen.
6. [Broer twee] voert in verweer op deze grief het volgende aan:
- Voor partijen is helder dat het gaat om de verdeling van het appartementsrecht met betrekking tot [in] , zoals gedefinieerd in de splitsingsakte. De belangen van [Broer een] zijn niet geschaad doordat de rechtbank het appartementsrecht anders heeft omschreven.
- [Broer een] lijkt zijn vordering tot uitsluiting van de verdeling niet te handhaven. [Broer een] heeft geen belangen die een uitstel van de verdeling zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat [Broer twee] alle kosten betaalde. [Broer een] betaalde alleen de gemeentelijke belastingen en deed dit onregelmatig.
- Terecht heeft de rechtbank aangenomen dat [Broer twee] een belang had bij de verdeling, onder andere omdat [Broer een] sinds het overlijden van vader weigerde om iets bij te dragen aan de kosten van vaders appartement en [Broer twee] liet opdraaien voor alle kosten. [Broer een] had sedert 2012 meer dan de helft van het appartement van vader in gebruik, zonder daar enige vergoeding voor te betalen.
- [Broer twee] woont vanaf 1963 onafgebroken in de woning aan het [adres] en is ook zeer gehecht aan de locatie. [Broer een] heeft – net als [Broer twee] – nooit alleen in vaders appartement gewoond.
- Bij het mediationtraject was het uitgangspunt dat een verdeling op basis van een gezamenlijke bewoning pas aan de orde kon zijn indien en nadat het vertrouwen tussen partijen zou zijn hersteld. Het mediationtraject heeft hier geen verbetering in gebracht. [Broer een] heeft sinds september 2012 voorstellen, gesprekken en afspraken met telkens nieuwe bezwaren terzijde geschoven.
- Er zijn doorlopend conflicten geweest en de situatie is na 2012 door toedoen van [Broer een] verergerd. Terecht is overwogen dat de door [Broer een] gewenste scenario’s – gebaseerd op een gezamenlijke bewoning – een groot risico op nieuwe geschillen vormen.
- [Broer een] heeft niet aangetoond dat de bestaande splitsingen verlegd kunnen worden en hij heeft geen voorstel gedaan omtrent het gebruik van de tuin en de parkeerplaatsen, de verdeling van de gemeenschappelijke kosten tussen de appartementen, het onderhoud, het vormen van een (verplicht) onderhoudsfonds, stemverdeling in de VVE, etc. [Broer een] heeft jarenlang geweigerd te overleggen over de diverse onderwerpen.
- Niet is gebleken dat [Broer een] financiële middelen beschikbaar heeft om [Broer twee] volledig uit te kopen; een financieringsvoorbehoud kan niet langer aan de orde zijn.
7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat het appartementsrecht [adres] aan [Broer twee] wordt toegedeeld. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na eigen afweging - tot de zijne. In hoger beroep heeft [Broer een] niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Partijen hebben een aantal jaren het gebruik van het appartementsrecht gedeeld. Vast staat dat [Broer twee] nagenoeg alle noodzakelijke kosten voor het appartementsrecht heeft voldaan zonder met [Broer een] te kunnen overleggen over een eerlijke verdeling daarvan, dit omdat [Broer een] geen overleg wenste, dan wel dit voor zich uit schoof. Zelfs tijdens de procedure, nadat de zaak is aangehouden voor mediation, is van enig constructief overleg om die reden geen sprake geweest. Een situatie waarin beiden het appartementsrecht blijven gebruiken is dan ook niet mogelijk en is geen oplossing voor het geschil. Dat er geen conflicten hoeven te zijn omdat partijen ieder een eigen ingang hebben en elkaar niet hoeven te zien, betekent niet dat er dan een aanvaardbare leefsituatie is. Daarvoor is overleg nodig. Van de zijde van [Broer een] is geen voorstel gedaan over een verdeling van de kosten en/of een (gewijzigde) splitsing van [in] . Er is dan ook nog altijd geen basis voor een gezamenlijke bewoning. Er is bovendien geen enkele aanwijzing dat deze situatie in de toekomst zal wijzigen en dat dan wel constructief overleg mogelijk zal zijn; daarvoor zijn dan wel concrete aanwijzingen nodig vanuit de situatie in het heden en in het verleden en die concrete aanwijzingen zijn er niet. Dat [Broer twee] het appartementsrecht uitsluitend wenst te verkrijgen uit winstoogmerk is niet komen vast te staan; [Broer een] suggereert dit wel maar onderbouwt dit niet en [Broer twee] heeft dit betwist. Het indienen door [Broer twee] van zienswijzen bij de gemeente met betrekking tot [in] is daartoe onvoldoende.
[Broer twee] heeft, evenals [Broer een] , al heel lang aan het [adres] gewoond en heeft dus evenzeer een emotioneel belang als [Broer een] .
[Broer een] heeft verder nog altijd niet onderbouwd dat hij in staat is om [Broer twee] uit te kopen. [Broer een] stelt dat hij van de rechtbank niet de gelegenheid heeft gekregen om dit te onderbouwen, maar ook in hoger beroep laat hij na deze stelling te onderbouwen. De eerste grief van [Broer een] faalt.
Waardering van het appartementsrecht
8. Nu het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen voor zover daarin het appartementsrecht aan [Broer twee] is toegedeeld, zal het hof de tweede grief bespreken. Daarin voert [Broer een] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vordering van [Broer twee] tot toedeling wordt toegewezen onder de verplichting de helft van de waarde aan [Broer een] te voldoen. Rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat een goed een bijzondere waarde heeft voor een deelgenoot, wat ertoe kan leiden dat de rechter het billijk acht om deze deelgenoot de toedeling voor een hogere waarde in rekening te brengen dan dat het goed in het economisch verkeer heeft. Ook moet rekening worden gehouden met alle waardebepalende elementen, waaronder de bouwbestemming en de mogelijkheden volgens het bestemmingsplan om op de grond een twee-onder-een-kapwoning of een kapitale villa neer te zetten. Het geheel is meer dan de som der delen. Het betreft een toplocatie, omringende panden staan te koop voor bedragen ver boven € 1.000.000,-. De waarde is gelegen in de prijs van de grond en de mogelijkheden qua bestemmingsplan om te bouwen. Het taxatierapport van makelaar [volgt naam] is onbruikbaar en niet relevant zodat hieraan geen rechten ontleend mogen worden. Deze heeft niet met het bijzondere belang van [Broer twee] rekening gehouden en ook niet met de riante tuin rondom het appartement. Er is enkel getaxeerd naar marktwaarde. De referentiepanden zijn niet bruikbaar omdat deze geen omringende tuin hebben en geen oprit met de mogelijkheid van meerdere auto’s. [Broer een] wenst dat het hof een onafhankelijke deskundige makelaar benoemt die de waarde van het appartementsrecht zal vaststellen, rekening houdend met de omstandigheid dat [Broer twee] het volledige perceel [in] en 4a in eigendom heeft. Verder verzoekt [Broer een] het hof in het kader van de verdeling naar billijkheid een correctie in zijn voordeel toe te passen aangezien hij nu na meer dan vijftig jaar het [in] moet verlaten. [Broer een] wenst een vergoeding voor het leed dat hij heeft ondervonden, te begroten op € 25.000,-, alsmede een vergoeding voor door hem gemaakte kosten ten gevolge van de veroordeling tot ontruiming van zijn voormalige woning, te begroten op € 10.000,-. Verder is [Broer een] het niet eens met de toewijzing van de gevorderde dwangsommen nu niet uit het vonnis blijkt welke afspraken hij regelmatig niet zou zijn nagekomen.
9. [Broer twee] voert als verweer tegen deze grief het volgende aan. De heer [volgt naam] is met instemming van beide partijen opgedragen het appartement te taxeren. [Broer een] wilde deze taxatie omdat hij het niet eens was met de in opdracht van [Broer twee] uitgevoerde taxatie. [Broer twee] heeft de opdrachtverstrekking vooraf ter goedkeuring aan [Broer een] toegestuurd en met instemming van [Broer een] aan [volgt naam] verzonden. [Broer een] heeft daarna zonder overleg met [Broer twee] diverse berichten aan de makelaar gestuurd waarin hij melding maakte van zaken waarmee de makelaar bij zijn taxatie volgens hem rekening zou moeten houden. Het feit dat de uitkomst van de taxatie door [volgt naam] [Broer een] niet bevalt laat onverlet dat [Broer een] zelf wilde dat er een nieuwe taxatie kwam en zelf voorstelde dat [volgt naam] dit zou doen. [Broer een] heeft daarbij zelf melding gemaakt van omstandigheden waarmee rekening zou moeten worden gehouden. Ook als de rechtbank ervoor zou hebben gekozen om [volgt naam] als deskundige te benoemen was er geen reden geweest voor de rechtbank om aan [volgt naam] allerlei specifieke instructies te geven over omstandigheden waar [volgt naam] wel of niet rekening mee zou moeten houden bij zijn taxatie. Partijen zijn voldoende in de gelegenheid geweest om hun standpunten aan de taxateur kenbaar te maken en het beginsel van hoor en wederhoor is toegepast. Met de tuin, behorend bij de woning op de onder- en benedenverdieping, is wel degelijk rekening gehouden. € 4.500,- was de waarde per m2 voor een appartement in gemoderniseerde staat. [volgt naam] heeft een hogere prijs dan [volgt naam] gehanteerd per m2. Er is geen grond om nog een correctie toe te passen. De taxatie heeft volgens de daartoe strekkende normen plaatsgevonden. [Broer twee] heeft geen plannen om de woning te slopen en nieuwbouw te plegen. Er is geen reden om een hoger bedrag wegens overbedeling te betalen dan de marktwaarde, een bedrag dat partijen ook zouden hebben ontvangen als zij het appartementsrecht aan een derde hadden verkocht. Bij de bepaling van de overbedelingsvordering is geen rekening gehouden met de aanzienlijke investeringen die [Broer twee] al in het door hem gebruikte deel van vaders appartement heeft gedaan. Indien een nieuwe taxatie moet plaatsvinden, vordert [Broer twee] dat rekening wordt gehouden met deze investeringen. Er is geen reden voor een correctie in verband met door [Broer een] ondergaan leed; hij heeft jaren de kans gehad om in overleg tot een oplossing te komen. Evenmin is er reden voor een correctie vanwege een verhuizing naar een nieuw onderkomen. Op het perceel grond mogen geen twee-onder-een kapwoningen worden gebouwd. [Broer een] legt een lijst met vraagprijzen van huizen over; [volgt naam] is echter uitgegaan van verkoopprijzen van referentiepanden. Er zijn geen gronden om aan te nemen dat de taxatie door [volgt naam] niet in stand kan blijven. [Broer een] heeft geen belang bij zijn grief ten aanzien van de dwangsommen.
10. Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben in de ten overstaan van de rechtbank gehouden comparitie verklaard dat zij ermee instemmen dan wel wensen dat een makelaar een taxatie zal verrichten van het appartementsrecht met bijbehorende grond. Partijen hebben vervolgens na die comparitie van partijen opgave gedaan van makelaars die de taxatie van het appartementsrecht en bijbehorende grond zou kunnen verrichten. [Broer een] heeft daarbij als eerste makelaar [volgt naam] genoemd en ook [Broer twee] heeft onder anderen [volgt naam] voorgesteld. Deze heeft vervolgens de taxatie verricht. De rechtbank heeft bepaald dat partijen de taxatie van deze makelaar als leidend dienen te accepteren. De taxateur heeft de marktwaarde, te weten de prijs bij verkoop in vrij opleverbare staat, bepaald.
Nu partijen beiden instemden met een nieuwe taxatie gaat het om de waarde ten tijde van die taxatie.
Gesteld noch gebleken is dat makelaar [volgt naam] de taxatie op onjuiste wijze zou hebben verricht. [Broer een] is het enkel niet eens met de vermelde taxatiewaarde omdat hij van mening is dat andere uitgangspunten moeten worden gehanteerd. Het hof gaat daar hierna nog op in.
De makelaar heeft vermeld in het rapport dat het appartementsrecht met uitzondering van de tussenverdieping slordig werd gebruikt en dat bij de waardevaststelling ervan is uitgegaan dat de onderverdieping gemoderniseerd dient te worden. Dat dit een waardedrukkend effect heeft spreekt voor zich.
[volgt naam] heeft bij de waardebepaling referentiepanden betrokken en heeft gemotiveerd waarom deze panden konden dienen als referentiepand. Dit waren eveneens appartementsrechten. [Broer een] vermeldt vraagprijzen van andere panden aan het [adres] , maar ziet er aan voorbij dat dat volledige panden zijn en niet appartementsrechten. Het feit, dat bij het onderhavige appartementsrecht een tuin is gelegen, is in de taxatie betrokken.
11. [Broer een] voert aan dat bij de taxatie geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het appartementsrecht een bijzondere waarde voor [Broer twee] vertegenwoordigt, door de bouwbestemming die de grond heeft en de omstandigheid dat [Broer twee] door de toedeling van dit appartementsrecht eigenaar zal worden van het geheel. [Broer een] verwijst daarbij naar enige jurisprudentie (producties 11 tot en met 13 bij de memorie van grieven).
12. Het hof is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die er toe leiden dat moet worden afgeweken van het beginsel dat wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. [Broer een] veronderstelt dat [Broer twee] , zodra hij de eigendom van de beide appartementen heeft, hij de gehele onroerende zaak zal willen verkopen en dan ook zal kunnen verkopen voor een hogere prijs. Dit is evenwel door [Broer twee] gemotiveerd weersproken. [Broer twee] heeft verder, zowel in hoger beroep als in eerste aanleg, onweersproken gesteld dat hij in de periode dat [Broer een] en hij het appartementsrecht gezamenlijk gebruikten, investeringen heeft gepleegd die de waarde hebben verhoogd. Deze door [Broer twee] betaalde investeringen zijn niet meegenomen in het door [Broer twee] aan [Broer een] te betalen bedrag ter zake van overbedeling, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat [Broer twee] de helft van de bepaalde taxatiewaarde aan [Broer een] diende te vergoeden.
Het hof acht de vergelijking met de zaak die aan de orde was in het vonnis van de rechtbank Midden Nederland van 30 januari 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ0342) niet opgaan. In die zaak betrof het twee percelen grond die door een toedeling aan een van partijen tezamen een groot perceel gingen vormen. Dat is in deze zaak niet aan de orde. Het betreft hier een toedeling van een appartementsrecht aan [Broer twee] die daardoor weliswaar eigenaar van het gehele gebouw wordt, maar dit leidt niet tot het verwerven van een groter perceel. De andere twee door [Broer een] vermelde uitspraken zien op waarderingen met het oog op het vaststellen van de aanslag onroerende zaakbelasting en zijn daarom niet zonder meer maatgevend voor het waarderen van een onroerende zaak in het kader van een verdeling.
Vergoeding voor ondergaan leed en voor de kosten van ontruiming en verhuizing?
13. Het hof acht rechtens geen gronden aanwezig om een vergoeding aan [Broer een] toe te kennen voor ondergaan leed dan wel voor de kosten van een verhuizing. Aan de gronden voor een toekenning van een vergoeding voor ondergaan leed, neergelegd in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW), is niet voldaan, reeds omdat het hier niet gaat om een onrechtmatig handelen door [Broer twee] maar om een verdeling. Evenmin is er enige grond om een vergoeding voor de kosten van verhuizing aan [Broer een] toe te kennen, nu ook hiervoor geen juridische grondslag is aangevoerd en deze er naar het oordeel van het hof niet is. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Dwangsommen
14. [Broer een] vordert ook een vernietiging van het bestreden vonnis voor wat betreft de daarin bepaalde dwangsommen. Voor zover het gestelde in punt 103 van de memorie van grieven een grief behelst gaat het hof daaraan voorbij. [Broer een] heeft geen belang bij deze vordering omdat hij inmiddels aan de veroordelingen heeft voldaan en [Broer twee] geen aanspraak heeft gemaakt op dwangsommen. Deze vordering zal worden afgewezen.
Bewijsaanbod
15. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [Broer een] , nu dit, gezien wat hiervoor in de rechtsoverwegingen 10 en 12 is overwogen, niet tot beslissing van de zaak kan leiden.
Slotsom en proceskosten
16. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [Broer een] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het hof acht onvoldoende grond aanwezig om in hoger beroep de proceskosten te compenseren. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [Broer een] in de proceskosten in hoger beroep, te begroten op € 1.074,- aan advocaatkosten en € 313,- aan griffierecht, derhalve in totaal € 1.387,- en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.