Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer Hof Amsterdam: 200.157.110/01
1.[appellant] ,
advocaat van [appellante] : mr. A.H. Vermeulen te Den Haag,
1.[bewindvoerder 1] ,
beiden in hun hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[geïntimeerde],
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.
1.Het geding
2.Beoordelingde feiten
de voorgaande instanties
6.3. Door [appellante] c.s. is allereerst en voor alle grieven aangevoerd dat er geen sprake is geweest van één overeenkomst, doch van een overeenkomst (de hoofdovereenkomst) en één of meer vervolgovereenkomsten. De hoofdovereenkomst is tussen 2006 en 2008 tot stand gekomen en uitgevoerd. Nu meer dan 5 jaar voorafgaand aan de dagvaarding en de daaraan voorafgaande brieven van [geïntimeerde] en zijn advocaat is verlopen, is de vordering verjaard. De rechtbank had de bewindvoerders dan ook hoogstens ontvankelijk kunnen verklaren in hun vorderingen ter zake de vervolgovereenkomst(en) voor zover die binnen de verjaringstermijn van 5 jaar vallen.
3.3.1. (…) Onderdeel 2.1 klaagt dat het oordeel van het hof impliceert dat al bij de eerste transactie in augustus 2006 voor [appellante] c.s. kenbaar was dat [geïntimeerde] lijdt aan een ziekte die zijn beoordelingsvermogen aantast. Volgens het onderdeel vindt dit oordeel geen steun in de gedingstukken omdat de bewindvoerders daaromtrent niets hebben gesteld. Onderdeel 2.2 betoogt dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is omdat het hof niet heeft gemotiveerd waarom al vanaf de eerste transactie voor [appellante] c.s. kenbaar had moeten zijn dat [geïntimeerde] lijdt aan bedoelde ziekte.
de vordering in de procedure na verwijzing
de verdere beoordeling
ofhet voor [appellante] c.s. op enig moment kenbaar was of had moeten zijn dat [geïntimeerde] aan een ziekte lijdt die zijn beoordelingsvermogen aantast (zie de cassatiedagvaarding onder 2.1 in samenhang met de overwegingen onder 3.3.1 en 3.3.2 van het arrest van de Hoge Raad); het gaat er uitsluitend om
vanaf welk momentde geestestoestand van [geïntimeerde] voor [appellante] c.s. kenbaar was of had moeten zijn.