1.8Bij e-mail van 1 april 2015 van [naam 2] van Rendon Onderhoudsgroep is aan [appellant]
bericht:
“(…) Als aanvulling op het advies van 11 juli 2014 wil ik melden dat de vochtproblemen duidelijk niet van de laatste tijd zijn maar al langere periode (enkele jaren) spelen. Dit is goed te zien aan de vochtplekken op de wanden, vloeren en rondom de pilaren. Ook is op verschillende locaties te zien dat er in het verleden als eens is geïnjecteerd de injectiebedrijven.
(...)"
2. [appellant] heeft in eerste aanleg, na vermeerdering van eis, gevorderd om Nagron bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van
€ 20.000,- exclusief BTW ter zake van de door [appellant] geleden schade aan zijn goederen tot 1 januari 2015, met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2012, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
€ 28.642,- exclusief BTW ter zake van gederfd huurgenot over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2014, met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2012, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
een in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van de na 1 januari 2015 door huurder geleden schade aan zijn goederen alsmede gederfd huurgenot, een en ander als nader ex artikel 612 Rv,
met veroordeling van Nagron in de kosten van het geding.
3. Bij vonnis van 8 augustus 2016 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter heeft overwogen – kort gezegd - dat aan Nagron een beroep toekomt op het exoneratiebeding van artikel 11.5 van de algemene bepalingen (zie hierboven onder 1.4.).
4. In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] alsnog toe te wijzen, Nagron te veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Nagron heeft voldaan aan [appellant] (met rente) terug te betalen en Nagron te veroordelen in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en rente.
5. Nagron heeft betoogd dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn vordering omdat bij akte van splitsing van 30 augustus 2015 een deel van het vermogen is overgegaan op Nationaal Grondbezit Romeo Foxtrot B.V. Deze rechtspersoon is thans eigenaar en verhuurder.
[appellant] heeft de niet-ontvankelijkheid betwist. Hij heeft onder meer aangevoerd dat Nagron nimmer melding heeft gemaakt van de splitsing, ook niet in eerste aanleg terwijl bij het nemen van de conclusie van antwoord de splitsing kennelijk al een feit was, en dat hij daarvan ook niet op de hoogte was. Nagron kan bovendien wijziging verzoeken van haar aanduiding op de grond dat een partijwisseling heeft plaatsgevonden.
6. Het hof overweegt als volgt. De rechtsopvolging heeft plaatsgevonden lopende de instantie in eerste aanleg. Nagron heeft geen schorsing van het geding ex art. 225 Rv verzocht. Het geding is daarom op haar naam voortgezet en vonnis is gewezen tussen de oorspronkelijke partijen. Het instellen van het hoger beroep tegen Nagron, terwijl een andere rechtspersoon thans eigenaar en verhuurder is, behoeft niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Gesteld noch gebleken is dat Nagron heeft opgehouden te bestaan. Er is hier derhalve sprake van een partijwisseling. In dat geval geldt ingevolge HR 13 december 2013 (ECLI:NL:HR:1881) dat 1) een procedure in een volgende instantie in beginsel dient plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie en 2) indien een procedure in een volgende instantie aanhangig is gemaakt, een verschenen partij wijziging kan verzoeken van haar aanduiding in de procedure op de grond dat een partijwisseling heeft plaatsgevonden. Dat verzoek heeft Nagron niet gedaan. Gelet op het voorgaande acht het hof [appellant] ontvankelijk in zijn vordering jegens Nagron.
Bespreking van de grieven
7. De
eerstegrief is gericht tegen het oordeel dat Nagron zich succesvol heeft geëxonereerd voor gebreken die zij niet kende of behoorde te kennen. [appellant] stelt dat Nagron wel degelijk op de hoogte was van het gebrek/de gebreken bij het aangaan van de huurovereenkomst. In
grief 2betoogt [appellant] dat, doordat Nagron wist van de vochtproblemen en daarover niet heeft gerept terwijl zij wist dat [appellant] de kelder zou gebruiken als opslagplaats voor zijn handelsvoorraad, Nagron op zijn minst bewust roekeloos heeft gehandeld. Om die reden komt een beroep van Nagron op het exoneratiebeding in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Grief 3komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat de verhuurder eerder dan na melding van [appellant] in maart 2013 op de hoogte is geraakt of had moeten zijn van een mogelijk vochtprobleem in de kelder. [appellant] heeft gewezen op een schaderapport van 11 december 2012 waaruit volgt dat al eerder schade is gemeld en is geklaagd bij de verhuurder.
8. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vast staat dat het gehuurde een gebrek heeft gekend, namelijk wateroverlast in de kelder en dat dit gebrek inmiddels is hersteld. Nagron heeft in artikel 11.5 van de algemene bepalingen aansprakelijkheid uitgesloten voor gebreken die zij niet kende of behoorde te kennen bij het aangaan van de huurovereenkomst. Deze exoneratie geldt dus niet als komt vast te staan dat Nagron het gebrek (de wateroverlast) bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen. Volgens [appellant] is daarvan sprake en volgt dit niet alleen uit het feit dat er eerder vochtproblemen waren in het gehuurde maar ook uit het e-mailbericht van 1 april 2015 van [naam 2] van Rendon Onderhoudsgroep. In aanvulling daarop heeft [appellant] een verklaring overgelegd van een voormalig huurder ( [de voormalig huurder] ). Daaruit volgt volgens [appellant] dat ook deze huurder in 2006 en 2007 kort nadat hij het pand was gaan huren, kampte met lekkage en vochtproblemen. Verder is nog van belang het rapport van Dekra van 20 mei 2013 waaruit volgt dat uit contact met de verhuurder en diens aannemer blijkt dat de problemen voor [appellant] zich reeds kort na ingang van de huurovereenkomst voordeden. Ten slotte is nog relevant, aldus [appellant] , de verklaring van [naam 2] van Rendon Onderhoudsgroep in zijn e-mail van 1 april 2015 waarin deze aangeeft dat de “vochtproblemen duidelijk niet van de laatste tijd zijn maar al langere periode (enkele jaren) spelen. Dit is goed te zien aan de vochtplekken op de wanden, vloeren en rondom de pilaren….” Ook andere huurders in dezelfde straat hadden in dezelfde periode dezelfde vocht/lekkageproblemen, zo volgt volgens [appellant] uit een verklaring van [naam 3] . Nagron heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
9. Naar het oordeel van het hof is de omstandigheid dat zich eerder vochtproblemen in de kelder van het gehuurde hebben voorgedaan, alleen dan relevant indien komt vast te staan dat Nagron geen of onvoldoende maatregelen heeft getroffen om deze vochtproblemen op te lossen en dat het gebrek derhalve ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst nog steeds bestond. Nagron heeft aangevoerd dat in 2009 de muren van de kelder zijn geïnjecteerd en dat in 2010 de gaten in de kelderbak die de vorige huurder ( [de voormalig huurder] ) had gemaakt zijn gedicht. Hierna was de kelder volgens Nagron waterdicht, hetgeen ook volgt uit de mail van 28 november 2012 van [X] Groep, beheerder van de verhuurder, waarin staat dat bij een inspectie is geconstateerd dat alles goed droog was (productie 6 bij inleidende dagvaarding). [appellant] heeft deze stellingen met de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd weersproken. Uit deze stukken volgt weliswaar dat er vochtproblemen in het verleden zijn geweest maar niet dat hiertegen ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst geen of onvoldoende maatregelen waren genomen. [appellant] heeft ook geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Nagron ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst wist of behoorde te weten dat – ondanks de getroffen maatregelen - de vochtproblemen zouden terugkeren. Mede gelet op de onvoldoende onderbouwd weersproken stelling dat in het najaar van 2012 alles goed droog was, moet er derhalve vanuit worden gegaan dat het gehuurde bij het aangaan van de huurovereenkomst geen gebreken (meer) vertoonde. Het rapport van Dekra van december 2012 kan niet tot een andere conclusie leiden nu dit ziet op een lekkage in september 2012 als gevolg van een balkon van de bovenburen (met schade aan onder meer systeemplafond en stucwerk). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat er verband bestaat met de vochtproblemen in de kelder. Het rapport van Dekra van 20 mei 2013 bevat een weergave van de eigen verklaring van [appellant] dat hij (vanaf het begin van de huurperiode) herhaaldelijk heeft geklaagd over vochtproblemen in de kelder, maar dit is – mede gelet op de inhoud van voornoemde mail van 28 november 2012 – onvoldoende om aan te nemen dat het gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst bestond en dat de verhuurder daarvan op de hoogte was. Het bewijsaanbod van [appellant] dient als niet terzake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd.
10. [appellant] heeft voorts nog aangevoerd dat Nagron hem had moeten informeren dat er in het verleden vochtproblemen waren. Het hof is van oordeel dat nu als vaststaand moet worden aangenomen dat op het moment van aangaan van de huurovereenkomst het gehuurde geen gebrek (meer) vertoonde, er geen informatieplicht op de verhuurder rustte. Het beroep op het exoneratiebeding door Nagron is dan ook naar het oordeel van het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
11. Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.