Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.3. De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
6.De beslissing
29 maart 2019pro forma;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het omgangsrecht tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2010. De vader, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt het hof de eerdere beslissing te bekrachtigen. De rechtbank had de vader het recht op omgang met de minderjarige ontzegd, wat de vader betwist. Hij stelt dat contact met de minderjarige essentieel is voor diens identiteitsontwikkeling en dat de moeder de communicatie tussen hen belemmert.
De moeder daarentegen stelt dat de vader zich dreigend heeft gedragen en dat er zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming heeft in de procedure een adviserende rol en heeft aangegeven dat er behoefte is aan een nieuw onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van beide ouders en de veiligheid van de minderjarige. Het hof heeft besloten om de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de zorgen over de minderjarige en de omstandigheden die het recht op omgang van de vader kunnen beïnvloeden. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 29 maart 2019, waarbij het hof de raad verzoekt om uiterlijk twee weken voor deze datum rapport en advies uit te brengen.