Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
henzelf. De uitlatingen van de verdachte zijn niet anders buiten de muren van de PI gekomen, dan wel in de openbaarheid gekomen dan in het kader van deze strafzaak.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Algerije in 1978 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het bedreigen van medewerkers van de Penitentiaire Inrichting (PI) met terroristische misdrijven. De bedreigingen waren gedaan in de periode van 24 augustus 2016 tot en met 7 november 2016, waarbij de verdachte dreigende uitspraken deed over het toebrengen van geweld aan Europeanen en Westerlingen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 september 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde bedreigingen, omdat deze onvoldoende specifiek waren en niet gericht op de persoonlijke vrijheid van de medewerkers van de PI.
Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen en geconcludeerd dat de uitlatingen van de verdachte, hoewel verontrustend, niet hebben geleid tot een aantasting van de persoonlijke vrijheid van de medewerkers. De bedreigingen waren te algemeen en niet gericht op specifieke personen, waardoor de medewerkers niet redelijkerwijs konden vrezen voor hun veiligheid. Het hof heeft ook verwezen naar eerdere jurisprudentie die aantoont dat een bedreiging in strafrechtelijke zin moet zijn gericht tegen een specifieke persoon of groep. Gezien deze overwegingen heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.