ECLI:NL:GHDHA:2018:2367

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.244.378/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft appellante Negasty Latoya hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat appellante te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Appellante had een schuld aan Kinderopvang de Dikke Deur van € 7.825,35 en een schuld aan de Belastingdienst van € 651,-. De rechtbank concludeerde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij zich zou inspannen om haar schulden af te lossen en had een aangeboden functie geweigerd.

In hoger beroep heeft appellante een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. Ze stelde dat ze haar financiële situatie onder controle had gekregen en dat ze sinds oktober 2017 geen nieuwe schulden had gemaakt. Het hof heeft de situatie van appellante opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat zij inmiddels betaald werk had gevonden en haar verplichtingen nakwam. De verklaring van de maatschappelijk werker Weeren, die bevestigde dat appellante al haar afspraken was nagekomen, speelde hierbij een belangrijke rol.

Het hof oordeelde dat, ondanks de eerdere afwijzing door de rechtbank, de omstandigheden van appellante zodanig waren veranderd dat het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling kon worden toegewezen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit, waarna de zaak werd verwezen naar de rechtbank voor verdere uitvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.244.378/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/553151 / FT EA 18/1015

arrest van 11 september 2018

inzake

Negasty Latoya [appellante],

wonende te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 17 augustus 2018, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2018 waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij twee brieven van 31 augustus 2018 heeft [appellante] nog een aantal producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2018. Verschenen is: [appellante], bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van L. Weeren (hierna: Weeren), maatschappelijk werker wijkteam Kralingen/Crooswijk Rotterdam. Ter zitting heeft [appellante] nog e-mails met betrekking tot een aantal sollicitaties overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 22 juni 2018 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 lid 1 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 9.692,68.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). De rechtbank heeft daarbij - kort samengevat - overwogen dat [appellante] een schuld heeft aan Kinderopvang de Dikke Deur van € 7.825,35. [appellante] heeft eind 2016 en begin 2017 gebruikt gemaakt van kinderopvang, maar zij heeft het grootste deel van de daarvoor ontvangen kinderopvangtoeslag gebruikt voor levensonderhoud. [appellante] heeft verder een schuld aan de Belastingdienst van € 651,- met betrekking tot ten onrechte ontvangen
kinderopvangtoeslag in 2017.
3.
De rechtbank heeft verder overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). Daarbij heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat [appellante] geen sollicitaties heeft overgelegd en dat zij een door een uitzendbureau aangeboden functie heeft geweigerd, omdat zij kort van tevoren zou kunnen worden opgeroepen om te werken. [appellante] is van mening dat zij dit niet kan combineren met de zorg voor haar kind, omdat het lastig is op korte termijn een oppas te vinden.
4. [appellante] heeft in hoger beroep uitdrukkelijk een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. [appellante] stelt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden inmiddels onder controle heeft. Zo heeft zij sinds oktober 2017 geen nieuwe schulden laten ontstaan. Op de schuld aan de Belastingdienst wordt maandelijks afgelost en deze bedraagt thans nog circa € 371,-. Verder heeft [appellante] verklaard dat zij, onder voorbehoud van medewerking door de gemeente Rotterdam, is aangenomen bij Woonzorglocatie Laurens Blijdorp. Ten bewijze daarvan heeft [appellante] een e‑mail van Laurens van 31 augustus 2018 overgelegd, waarin dit wordt bevestigd. Het gaat om een leer/werktraject voor 24 uur per week, met uitzicht op uitbreiding. Voor haar dochter heeft [appellante] al kinderopvang geregeld bij een gastouder.
5. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan de Dikke Deur en de Belastingdienst te goeder trouw is geweest en dat dit in beginsel dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek van [appellante]. Het hof is echter van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] zowel haar financiële als haar persoonlijke situatie thans zodanig onder controle heeft gekregen dat het verzoek met toepassing van artikel 288 lid 3 Fw kan worden toegewezen. Zo heeft zij al geruime tijd geen nieuwe schulden laten ontstaan en heeft zij inmiddels betaald werk gevonden. Het hof acht het ook voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Het hof heeft daarbij ook de verklaring van de maatschappelijk werker Weeren in aanmerking genomen. Weeren heeft ter zitting van het hof verklaard dat [appellante] al haar afspraken volledig is nagekomen en dat zij alle vanuit het wijkteam Kralingen/Crooswijk aangeboden trajecten en cursussen met beide handen heeft aangepakt.
6. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

De beslissing

Het hof:
·
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2018;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;
-
verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.R. Salomons, M.D. Ruizeveld en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter, getekend door de oudste raadsheer.