ECLI:NL:GHDHA:2018:229

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
200.230.169/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid bij afwijzing bevel tot instemming met schuldregeling

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2017, waarbij haar verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling is afgewezen en haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is toegewezen. Het hof heeft op 6 februari 2018 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij [appellante] aanwezig was met haar advocaat, en een vertegenwoordiger van Finata Bank N.V. namens Hoist Kredit AB. De centrale vraag was of [appellante] ontvankelijk was in haar hoger beroep.

Het hof overweegt dat ingevolge artikel 292 lid 3 van de Faillissementswet (Fw) een schuldenaar in hoger beroep kan komen tegen de afwijzing van zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, mits dit verzoek niet is gehandhaafd. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest bepaald dat als het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is toegewezen, hoger beroep tegen de afwijzing van een bevel tot instemming met een schuldregeling uitgesloten is. In deze zaak was het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank toegewezen, wat betekent dat [appellante] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar hoger beroep tegen de afwijzing van het bevel tot instemming met een schuldregeling.

Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar beroep, omdat de schuldsaneringsregeling nog steeds van toepassing is. De beslissing van het hof is op 13 februari 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.230.169/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/535933 / FT EA 17/1998

arrest van 13 februari 2018

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
tegen

1. [schuldeiser] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. Finata Bank N.V.vertegenwoordig door Hoist Kredit AB),
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden.

Het geding

Bij verzoekschriften, ingekomen ter griffie van het hof op 27 december 2017, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2017, waarbij haar verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling is afgewezen en haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is toegewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarbij haar verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling is afgewezen te vernietigen en voorwaardelijk, voor zover het hof mocht overgaan tot het opleggen van een gedwongen schuldregeling, het vonnis waarbij de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is verklaard, te vernietigen. Op 31 januari 2018 en 1 februari 2018 zijn de processtukken van de eerste aanleg en een aantal producties aan het hof toegezonden.
Bij brief van 31 januari 2018 heeft [schuldeiser] haar reactie op het verzoek van [appellante] aan het hof doen toekomen en medegedeeld dat zij niet ter zitting aanwezig zal zijn.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Verschenen zijn: [appellante] , bijgestaan door haar advocaat, en [naam 2] , werkzaam bij Hoist Kredit AB, namens Finata Bank Amsterdam.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Ter zitting in hoger beroep is in de eerste plaats aan de orde gesteld of [appellante] in haar beroep ontvankelijk is. Daarover wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 292 lid 3 Faillissementswet (Fw) kan de schuldenaar tegen de uitspraak tot afwijzing van zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. Wanneer het verzoekschrift tevens een verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a, eerste lid, Fw inhield, wordt dit (afgewezen) verzoek eveneens aan het gerechtshof voorgelegd. In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY0966) beslist dat een redelijke en met de behoeften van de praktijk strokende uitleg van artikel 292 Fw meebrengt dat de schuldenaar die zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling door de rechtbank afgewezen ziet, terwijl hij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet handhaaft, in hoger beroep kan opkomen tegen afwijzing van zijn verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling. Indien het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gehandhaafd en toegewezen, is hoger beroep tegen de afwijzing van het bevel tot instemming met een schuldregeling uitgesloten; zie rechtsoverweging 3.6.2 van het arrest van de Hoge Raad.
2. Het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is door de rechtbank toegewezen. In het eveneens vandaag gewezen arrest met betrekking tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft het hof – kort samengevat – overwogen dat de rechtbank ervan uit mocht gaan dat [appellante] haar schuldsaneringsverzoek wenste te handhaven. Het hof heeft [appellante] dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis waarbij de schuldsaneringsregeling werd uitgesproken. Nu de schuldsaneringsregeling (nog steeds) van toepassing is op [appellante] staat artikel 292 Fw, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2012, aan de ontvankelijkheid van [appellante] in haar beroep tegen de afwijzing van het bevel tot instemming met een schuldregeling in de weg.
3. Gelet op het voorgaande dient [appellante] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep.

Beslissing

Het hof verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, H.J. van Kooten en P.W. van Baal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.