2.5Bij brief van 16 februari 2015 heeft FNV [tanktransport B.V.] verzocht en zo nodig gesommeerd te stoppen met de toepassing van haar eigen normeringsregeling en is [tanktransport B.V.] verzocht ten aanzien van [appellant 3] en [appellant 2] een nacalculatie te maken en de daarbij behorende nabetalingen te doen. Bij brieven van 3 juli 2015 en 9 oktober 2015 is ook namens [appellant 1] respectievelijk [appellant 4] verzocht om nabetaling van te weinig betaald loon. [tanktransport B.V.] heeft aan het verzoek tot nabetaling van loon geen gevolg gegeven.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten hebben [appellanten] in eerste aanleg een vordering tegen [tanktransport B.V.] ingesteld zoals in de inleidende dagvaarding van 13 november 2015 omschreven. Kort gezegd gaat het daarbij om nabetaling aan [appellanten] van gewerkte maar niet volledig uitbetaalde uren.
4. De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 december 2016 de vorderingen van [appellant 1] , [appellant 3] en [appellant 4] voor een klein deel toegewezen en [tanktransport B.V.] veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. [appellanten] kunnen zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen en vorderen in hoger beroep (in principaal appel), naast nevenvorderingen, vernietiging van genoemd vonnis van 1 december 2016 alsmede (ter zake van achterstallig loon) veroordeling van [tanktransport B.V.] tot betaling van:
a. € 8.066,57 aan [appellant 1] ,
b. € 4.228,68 aan [appellant 2] ,
c. € 5.283,73 aan [appellant 3] ,
d. € 22.659,41 aan [appellant 4] .
6. [tanktransport B.V.] heeft in principaal appel de vorderingen zoals door [appellanten] ingesteld, gemotiveerd bestreden. In incidenteel appel vordert [tanktransport B.V.] vernietiging van de vonnissen van 14 juli 2016 en 1 december 2016 (abusievelijk aangeduid als vonnis van 2 december 2016) en veroordeling van [appellant 1] , [appellant 3] en [appellant 4] tot terugbetaling hetgeen [tanktransport B.V.] op grond van het vonnis van 1 december 2016 aan hen heeft uitbetaald. Alles met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in beide instanties.
7. Alvorens specifiek in te gaan op de in principaal en incidenteel appel opgeworpen grieven, zal het hof eerst een aantal belangrijke geschilpunten beoordelen die in die respectieve grieven aan de orde worden gesteld. Het hof overweegt ter zake als volgt.
8. [tanktransport B.V.] heeft ter afwering van de vorderingen van [appellanten] , betoogd dat [appellanten] - zo de uitbetaling van de gewerkte uren al niet juist zou zijn - tegen een incorrecte uitbetaling te laat hebben geprotesteerd. Immers, op de ook door [appellanten] ontvangen loonbijlage is de volgende zin opgenomen:
“Reclamaties binnen 4 weken schriftelijk melden bij de personeelsfunctionaris”. [appellanten] hebben de personeelsfunctionaris nimmer benaderd om te reclameren over onbetaalde uren. Inmiddels zijn de termijnen behorend bij de respectieve loonbijlagen alle ruimschoots overschreden. Naar [tanktransport B.V.] stelt hebben [appellanten] hun recht verwerkt om alsnog tegen de in hun ogen incorrecte loonbetaling te protesteren. [tanktransport B.V.] heeft voorts nog aangevoerd dat [appellanten] elke maand op de loonbijlagen hebben kunnen zien hoeveel uur er gecorrigeerd werd door [tanktransport B.V.] en dat dit, los van meergenoemde zinsnede, voor [appellanten] ook geen reden geweest is om te reclameren, zodat ook om die reden sprake is van rechtsverwerking.
9. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 5.2 en 5.3 van het vonnis van 14 juli 2016, het door [tanktransport B.V.] gedane beroep op rechtsverwerking verworpen. Het hof deelt dat oordeel. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, is volgens vaste rechtspraak voor het aannemen van rechtsverwerking enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
10. Het hof is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld, zodat het beroep op rechtsverwerking moet worden verworpen. Gesteld noch gebleken is dat de vierweken-termijn tussen partijen is overeengekomen en dat [appellanten] zich hieraan hebben willen binden. Door [appellanten] is ook (gemotiveerd) bestreden dat bedoelde clausule destijds op hun loonbijlagen was vermeld. Dat op de door [tanktransport B.V.] overgelegde loonbijlagen de clausule wel voorkomt, heeft, aldus [appellanten] , te maken met het feit dat die bijlagen later, in 2015, (wederom) zijn uitgeprint; kennelijk staat, aldus [appellanten] , de bewuste zinsnede inmiddels in de format. [tanktransport B.V.] heeft die stelling van [appellanten] niet, althans onvoldoende, gemotiveerd weersproken. Maar ook indien op de loonbijlagen destijds wel de vierweken-termijn was vermeld, is het hof van oordeel dat dit geen verplichting kan scheppen voor [appellanten] om binnen vier weken te klagen, naar [tanktransport B.V.] betoogt op straffe van verval van rechten dan wel rechtsverwerking. Dit geldt temeer daar de Cao in art. 26 een bijzondere regeling kent voor de termijn waarbinnen de werknemers in bepaalde gevallen moeten klagen over de urenverantwoordingsstaten (drie maanden), waarover hierna meer. Dat [appellanten] niet binnen vier weken na ontvangst van hun loonbijlagen hebben gereclameerd is dan ook onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen.
11. [tanktransport B.V.] betoogt dat zij onredelijk in haar positie wordt benadeeld door alsnog van haar te verlangen aan te tonen dat de uren waarvan [appellanten] betaling verlangen, niet gemaakt zijn. Zij beroept zich ook in dat verband op rechtsverwerking. Het hof gaat aan dat verweer voorbij. [tanktransport B.V.] heeft immers bij de controle van de aangeleverde urenverantwoording niet gekeken of de opgegeven verantwoording overeenstemden met de werkelijkheid, maar enkel of de opgegeven uren/werkzaamheden meer tijd in beslagnamen dan de lijst/staffel die zij daarvoor had opgesteld. Bij gebreke van een uitleg met betrekking tot de overschrijding, werd gecorrigeerd overeenkomstig de lijst/staffel zoals hierboven opgenomen onder 2.4. Uit niets blijkt dat die toegepaste correcties, waarvan betaling verlangd wordt, niet meer te achterhalen zijn. [tanktransport B.V.] beschikt immers ten aanzien van [appellanten] over de relevante periode nog over de gegevens van de boordcomputer en de op die gegevens toegepaste correcties (activiteitenrapporten en activiteitencorrectierapporten). Dat tachograafschijven hier een relevante, onmisbare rol spelen, is niet gebleken.
Artikel 26 lid 2 sub e j° sub h van de Cao
12. Ter verdere afwering van de vorderingen van [appellanten] heeft [tanktransport B.V.] voorts verwezen naar art. 26, lid 2 sub e van de Cao, waarin is bepaald dat de werknemer binnen drie maanden na ontvangst van een urenverantwoordingsstaat schriftelijk eventuele bezwaren aan de werkgever kenbaar dient te maken. Maakt de werknemer geen gebruik van dat recht, dan geldt vanaf dat moment de urenverantwoordingsstaat als bewijs. [appellanten] hebben niet binnen drie maanden na ontvangst van de respectieve loonbijlagen (waarin werd aangegeven hoeveel uur volledige werd uitbetaald en hoeveel uur slechts ten dele) schriftelijk hun bezwaren kenbaar gemaakt tegen een gedeeltelijk onbetaald laten van hun arbeidsuren. Een en ander heeft, aldus [tanktransport B.V.] , tot gevolg dat hetgeen in de respectieve loonbijlagen is vermeld, als bewijs geldt. De kantonrechter heeft dit verweer gehonoreerd.
13. [appellanten] bestrijden dat, zoals [tanktransport B.V.] stelt, in dezen art. 26, lid 2 sub e van de Cao in de gegeven omstandigheden op hen van toepassing is. Zij wijzen op het bepaalde in artikel 26 lid 2 sub h, waarin is bepaald dat bij het gebruik van elektronische tijdsregistratiesystemen werkgever en werknemer zijn vrijgesteld van de verplichting van artikel 26 lid 2 sub e Cao. [appellanten] stellen daarbij dat zij in hun werk voor het registreren van hun arbeidstijd gebruik maken van een tachograafschijf en een boordcomputer. Dergelijke apparatuur valt, naar [appellanten] betogen, onder het begrip “elektronische tijdregistratiesystemen” als bedoeld in art. 26, lid 2 sub h van de Cao. Aangezien art. 26, lid 2 sub h van de Cao de werknemers uitdrukkelijk vrijstelt van de verplichting om bezwaar te maken binnen drie maanden, kunnen de gegevens vermeld in de loonbijlagen, niet als doorslaggevend bewijs dienen.
14. [tanktransport B.V.] op haar beurt heeft daar tegenin gebracht dat een boordcomputer (en een tachograafschijf) enkel registreert of er al dan niet gereden wordt. De tijdverantwoording (zoals “laden/lossen”, “tanken” en “pauzeren”) moet echter met de hand door de chauffeurs zelf in de boordcomputer worden ingevuld. [tanktransport B.V.] moet de gelegenheid hebben die ingevoerde gegevens te controleren en zij controleert (en corrigeert zo nodig) die gegevens ook daadwerkelijk. Er is dan ook, aldus [tanktransport B.V.] , een duidelijke overeenkomst met de urenverantwoordingsstaat van artikel 26 van de Cao. Met betrekking tot de loonbijlagen moet volgens [tanktransport B.V.] dan ook op vergelijkbare wijze worden omgegaan als met de urenverantwoordingsstaten en geldt ook voor die loonbijlagen de bezwaartermijn van drie maanden (art. 26, lid 2e Cao).
15. Het hof oordeelt in deze kwestie als volgt. Partijen twisten over de betekenis en toepasselijkheid van art. 26 lid 2 sub e jo h van de Cao. Voor de uitleg van de bepalingen van een cao geldt, volgens vaste rechtspraak, dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Deze norm leidt niet tot een louter taalkundige uitleg omdat hier sprake is van een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de cao’s gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties, zouden leiden. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao’s naar objectieve maatstaven volgt uit de bepalingen van de cao’s en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomsten betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. Van een schriftelijke toelichting op art. 26 van de Cao is geen sprake.
16. De tekst van art. 26 van de Cao is naar het oordeel van het hof duidelijk. Werkt een transportbedrijf met urenverantwoordingsstaten waarop de chauffeur zelf zijn uren moet registreren, dan geldt de drie maanden termijn van art. 26 lid 2 sub e. Klaagt de werknemer niet binnen deze termijn, dan geldt de urenverantwoordings-staat als bewijs. Werkt een transportbedrijf met elektronische tijdregistratiesystemen, zoals boordcomputers, dan geldt deze termijn van drie maanden ingevolge art 26 lid 2 sub h van de Cao niet. Hieraan kan niet afdoen dat de chauffeurs ook bij gebruikmaking van een boordcomputer bepaalde gegevens handmatig moeten invullen en dat [tanktransport B.V.] wel de mogelijkheid heeft om bepaalde gegevens uit de boordcomputer te controleren en zo nodig te corrigeren.
17. Dit betekent dat de drie maanden termijn als bedoeld in art. 26 Cao lid 2 sub e voor [appellanten] niet geldt. Voor een andere uitleg is, gelet op de tekst van de Cao, naar het oordeel van het hof geen ruimte. Ook elders in de cao zijn er geen aanwijzingen dat artikel 26 anders zou moeten worden uitgelegd. De Cao-partijen hadden anders kunnen overeenkomen maar hebben dat niet gedaan.
18. [tanktransport B.V.] betoogt nog, zo een beroep op de drie maanden termijn haar niet toekomt, dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als [appellanten] zonder enig bewijs nabetaling van uren kunnen vorderen waarvan zij niet kunnen aantonen dat zij ze hebben gemaakt terwijl zij nooit tegen de correcties hebben geprotesteerd. Het hof passeert dat verweer. Uit niets blijkt waarom het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [appellanten] in de gegeven omstandigheden aanspraak kunnen maken op uitbetaling van achterstallig loon als zou komen vast te staan dat daarvan sprake is. Om een loonvordering af te wijzen op grond van onaanvaardbaarheid ligt de lat hoog en [tanktransport B.V.] heeft onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat daarvan sprake is.
Uitgangspunt is dat [appellanten] recht hebben op uitbetaling van hun diensturen, verminderd met de rust- en pauze-uren. Zo [tanktransport B.V.] van mening is dat niet alle aldus berekende uren voor volledige verloning in aanmerking komen, dan is het aan haar dat aan te tonen. Mocht [tanktransport B.V.] hierdoor in bewijsproblemen komen, dan heeft zij dat over zichzelf afgeroepen door bij de verloning van de door [appellant 1] c.s gewerkte uren een, niet in overeenstemming met de CAO opgesteld normeringsstelsel te hanteren als gevolg waarvan gewerkte uren ten onrechte niet werden uitbetaald, waarover hieronder meer. Dit kan dan ook niet aan [appellanten] worden tegengeworpen. Hierbij overweegt het hof nog dat het werkelijke geschil van partijen de normering betreft en niet het aantal feitelijk gewerkte uren. Met betrekking tot het achterwege blijven van eerdere klachten overweegt het hof nog dat [appellanten] onweersproken hebben gesteld dat zij aanvankelijk in de veronderstelling verkeerden dat [tanktransport B.V.] correct verloonde, overeenkomstig een hen bekendgemaakte norm, en dat om die reden een klacht niet aan de orde was.
Normering of standaardisering
19. Op grond van art. 26, lid 2 sub a van de Cao dienen alle diensturen te worden uitbetaald, onder aftrek van de pauze- en rusttijden. Wel heeft een werkgever als [tanktransport B.V.] de bevoegdheid bij de loonberekening de in de boordcomputer ingevoerde urenverantwoording te controleren en desnoods te corrigeren. Tussen partijen is in discussie op welke wijze [tanktransport B.V.] op de door [appellanten] aangeleverde gegevens correcties mag aanbrengen en of [tanktransport B.V.] daarbij gebruik heeft gemaakt van een normeringsregeling.
Artikel 26, lid 3 sub a van de cao bepaalt dat de werkgever de normale duur van de werkzaamheden kan normeren op basis van sociaal en economisch verantwoorde praktijkervaringen en de loonberekening daarop mag baseren, de zogenaamde normeringsregeling. Om deze normeringsregeling te mogen toepassen dient de werkgever wel eerst de instemming te verkrijgen van de werknemers- en werkgeversorganisaties na voorafgaand overleg met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Vast staat dat [tanktransport B.V.] niet aan die vereisten heeft voldaan, zodat zij niet mag verlonen overeenkomstig een normeringsregeling.
20. [tanktransport B.V.] betoogt dat zij bij het toepassen van correcties als hiervoor bedoeld, geen vaste norm hanteert. Volgens [tanktransport B.V.] corrigeert zij, individueel, op basis van standaarden, die gebaseerd zijn op ervaringen van andere chauffeurs in haar bedrijf. Het hof is van oordeel dat [tanktransport B.V.] wel een normeringsregeling hanteert. Het moge zo zijn dat [tanktransport B.V.] iedere opgave individueel bekijkt en dat, zo er een speciale reden wordt opgegeven waarom bepaalde werkzaamheden langer hebben geduurd dan gebruikelijk, zij bij de verloning daar rekening mee houdt, maar overigens komt de wijze waarop gecontroleerd en gecorrigeerd wordt feitelijk neer op normering. Immers, iedere niet uitdrukkelijk verantwoorde overschrijding van de tijd zoals vastgelegd in de lijst/staffel, wordt overeenkomstig die lijst/staffel gecorrigeerd. Het hof verwijst daarbij naar de door [tanktransport B.V.] gehanteerde staffel als hierboven weergegeven onder 2.4. [appellanten] is ook, aldus [tanktransport B.V.] , tijdens het sollicitatiegesprek kenbaar gemaakt dat zij met bepaalde standaarden werkt. In het destijds vigerende personeelshandboek is bedoelde staffel ook opgenomen, waarbij gesproken wordt over ‘
betaalde en genormeerde tijden’.
Ook uit de door [tanktransport B.V.] gegeven toelichting in de conclusie van antwoord (onder 17) blijkt naar het oordeel van hof het dat [tanktransport B.V.] de facto een normeringsregeling toepast. Zo stelt zij dat aan de hand van praktijkgegevens is bepaald dat laden en lossen 1,5 uur duurt. Als een werknemer met laden en lossen meer dan 1,5 uur bezig is, dan wordt de tijd waarover het volle loon betaald wordt, gemaximeerd op 1,5 uur. De rest van de tijd, de meertijd, wordt slechts voor 50% uitbetaald conform de staffel, de overige tijd wordt als rust/pauze aangemerkt. Dit is slechts anders als de chauffeur tijdig te kennen geeft dat het landen/lossen meer tijd in beslag heeft genomen en daar een goede reden voor is. Voor tanken staat 15 minuten en voor reinigen 30 minuten. De meertijd boven die 15 respectievelijk 30 minuten wordt niet vergoed, tenzij de chauffeur tijdig kenbaar maakt om welke goede reden het langer heeft geduurd. Dat [tanktransport B.V.] strak de hand houdt aan de door haar opgestelde “ervaringsregels” moge ook blijken uit de voorbeelden die [tanktransport B.V.] onder rand-nummer 21 van haar memorie van antwoord geeft. Dat er bij uitzondering wel eens van die regels wordt afgeweken brengt nog niet met zich mee dat er van normering geen sprake is.
21. [tanktransport B.V.] heeft betoogd dat zij bij het aanbrengen van correcties op de aangeleverde urenverantwoording gehandeld heeft overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD7381). Het hof deelt dat standpunt niet. In dat arrest was sprake van correcties in individuele gevallen; geoordeeld is onder andere dat, wil er sprake zijn van een normeringsregeling, toepassing van de regeling niet beperkt dient te blijven tot individuele gevallen. Van beperking tot individuele gevallen is bij [tanktransport B.V.] geen sprake. Alle werknemers van [tanktransport B.V.] met een urenverantwoording die de in de staffel opgenomen tijd overschreed, zijn overeenkomstig die staffel gecorrigeerd. Dat de opgaven per werknemer zijn bekeken en gecorrigeerd - tenzij in het individuele geval een verklaring is gegeven voor de urenoverschrijding - doet aan het voorgaande niet af. Evenmin is relevant dat de staffel gebaseerd is op ervaringsregels binnen [tanktransport B.V.] . Die ervaringsregels zijn tot vaste norm verworden. Ook in die zin wijkt de handelwijze af van hetgeen in genoemd arrest aan de orde is. Alles wordt genormeerd, behoudens een individueel geval waar een reden voor de overschrijding is opgegeven. Van een individuele benadering is geen sprake. 22. In het navolgende zal het hof de diverse grieven bespreken.
In grief 1 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat een redelijke uitleg van art. 26, lid 2 sub h van de CAO tot de conclusie leidt dat de vrijstelling geen betrekking heeft op de reclametermijn van drie maanden en dat die drie maanden ook voor [appellanten] geldt. Het hof heeft hierboven onder 12 t/m 17 dit punt behandeld. Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat de vrijstelling als genoemd in art. 26, lid 2 sub h van de Cao ook ziet op de reclamatietermijn van drie maanden. Grief 1 gaat op.
Aangezien grief 1 slaagt, behoeven de grieven 2 en 4 geen bespreking meer nu die grieven enkel betekenis hebben voor het geval grief 1 zou worden verworpen.
Grief 3 en 6 zien beide op toepassing van de pauzestaffel. Met betrekking tot die grieven overweegt het hof het volgende. Tussen partijen is onbestreden dat [tanktransport B.V.] bij het berekenen van het verschuldigde loon, de voorgeschreven pauze- en rusttijden niet strikt heeft toegepast. [tanktransport B.V.] is uitgegaan van de gegevens zoals die blijken uit de boordcomputer. Die gegevens heeft [tanktransport B.V.] gecorrigeerd aan de hand van ervaringsregels. Bij die correctie heeft [tanktransport B.V.] in voorkomende gevallen bepaalde uren niet als werktijd maar als pauze- dan wel rusttijd aangemerkt en aldus op de diensturen in mindering gebracht. [tanktransport B.V.] kan nu niet achteraf alsnog de pauzestaffel toepassen op de geregistreerde werkuren. [tanktransport B.V.] had destijds de mogelijkheid dat te doen maar heeft voor een andere aanpak gekozen. Thans is ook niet meer na te gaan, als er door [appellanten] onvoldoende pauze/rust genomen is, wat daar de reden van geweest is. Voor zover er geen of onvoldoende pauzes of rust genomen is, is die tijd mogelijk ook als arbeidstijd aan [tanktransport B.V.] ten goede gekomen. De grieven 3 en 6 treffen naar het oordeel van het hof dan ook doel.
In grief 5 klagen [appellanten] er over dat de kantonrechter de vordering van [appellant 4] niet heeft toegewezen voor zover die ziet op de periode na 31 augustus 2015. Deze grief slaagt. De vordering van [appellant 4] ziet ook op de periode na 31 augustus 2015 (namelijk t/m 31 maart 2016). [appellant 4] heeft zijn vordering in hoger beroep ook dienovereenkomstig vermeerderd.
Grief 7 treft doel waar [appellanten] klagen over het feit dat de kantonrechter is vergeten over de vordering van [appellant 2] een oordeel te geven. Onder 2.9 van het vonnis van 1 december 2016, waar de vorderingen van [appellant 1] , [appellant 3] en [appellant 4] wel besproken worden, komt [appellant 2] in het geheel niet voor, ook in het dictum ontbreekt een oordeel over de vordering die [appellant 2] wel heeft ingesteld.
Voor het overige berust de klacht in deze grief op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. De overweging in 2.9 van het vonnis van 1 december 2016 dat de vordering van [appellant 4] zal worden afgewezen ziet enkel op de maanden juli en augustus 2015 en niet op het totaal van hetgeen [appellant 4] gevorderd heeft, hetgeen ook moge blijken uit meergenoemde rechtsoverweging 2.9 en het dictum van het vonnis van 1 december 2016 waar aan [appellant 4] een bedrag wordt toegewezen. Met betrekking tot de gevorderde hoofdsommen waar [appellanten] betogen recht op te hebben, kan het hof thans nog geen oordeel geven omdat het hof eerst een tussenarrest zal wijzen waarbij [appellanten] in de gelegenheid zullen worden gesteld hun vorderingen, met in achtneming van dit arrest, opnieuw te berekenen, waarover hieronder meer.
Grief 8 en 9 die betrekking hebben op respectievelijk matiging van de wettelijke verhoging en het niet toewijzen van alle vorderingen, laat het hof vooralsnog onbesproken, gelet op het te wijzen tussenarrest als hiervoor bedoeld.
Met grief I komt [tanktransport B.V.] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat nu blijkt dat zij nog beschikt over (oude) gegevens van de boordcomputers, zij ten aanzien van de (duur van de) opgegeven werkzaamheden en de daarop toegepaste correcties niet (onredelijk) in haar positie is benadeeld. Deze grief gaat niet op, het hof verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is geoordeeld.
De grieven II t/m VI richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de correcties die zij toepast op de door [appellanten] verrichte handelingen in feite neerkomen op het toepassen van een normeringsregeling bij de loonberekening. Op grond van hetgeen hiervoor onder 19 t/m 21 is overwogen, dienen deze grieven te worden verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter in deze.
Bij grief VIII heeft [tanktransport B.V.] geen belang, nu [appellant 4] zijn vordering al beperkt heeft tot 1 april 2016.
Grief IX wordt verworpen. De kantonrechter heeft op redelijke gronden kunnen bepalen dat het noodzakelijk was om een ingestelde vordering nader te berekenen naar aanleiding van een oordeel dat de kantonrechter gegeven had. Overigens ging het om een herberekening die [tanktransport B.V.] ten goede zou komen, in zoverre heeft [tanktransport B.V.] bij de grief ook geen belang.
Grief X onderscheidt zich amper van grief IX en gaat om diezelfde redenen dan ook niet op.
Grief XI, betrekking hebbend op beweerdelijk teveel betaalde verblijfskosten die [tanktransport B.V.] met [appellanten] wenst te verrekenen, wordt door het hof verworpen. [tanktransport B.V.] verliest zich in allerlei detailberekeningen van kleine bedragen, zonder concreet aan te geven wat dit voor de respectieve vorderingen van [appellanten] betekent. Ook laat [tanktransport B.V.] na uit te leggen hoe de aanvankelijke vergoedingen voor verblijfskosten berekend zijn en waarom die eerdere berekeningen bij nader inzien niet kloppen en te ruim zouden zijn geweest. Bij dat alles komt dat het door verloop van tijd voor [appellanten] ook niet meer mogelijk is ter zake relevant verweer te voeren.
Het oordeel met betrekking tot de grieven VII en XII t/m XV zal het hof in verband met het te wijzen tussenarrest aanhouden. Deze grieven betreffen alle de financiële uitkomst van de procedure.
23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het voor het hof op dit moment nog niet mogelijk in deze zaak een eindarrest te wijzen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om [appellanten] de gelegenheid te geven om met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, de vorderingen opnieuw te berekenen. [tanktransport B.V.] wordt de gelegenheid geboden om op een door [appellanten] te nemen akte te reageren.
24. Gelet op de rolverwijzing wordt iedere verdere beslissing aangehouden.