ECLI:NL:GHDHA:2018:2042

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.185.211/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor vervangende woonruimte na waterschade en bewijswaardering van toezeggingen door verzekeraar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Aegon Schadeverzekering N.V. over de vergoeding van kosten voor vervangende woonruimte na waterschade aan zijn woning. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 1 augustus 2017. In dat tussenarrest is [appellant] toegelaten tot bewijslevering over de vraag of Aegon hem de toezegging heeft gedaan dat alle kosten voor het chalet, dat als vervangende woonruimte diende, voor een periode van minimaal 18 maanden vergoed zouden worden.

Het hof heeft de getuigenverklaringen en overgelegde e-mails beoordeeld. Uit de verklaringen van getuigen blijkt dat er in december 2011 meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [appellant] en Aegon over de huur van het chalet. De getuigen hebben verklaard dat Aegon hen de indruk heeft gegeven dat de kosten voor het chalet gedurende de huurperiode van 18 maanden vergoed zouden worden. Het hof oordeelt dat [appellant] voldoende bewijs heeft geleverd dat hij gerechtvaardigd op deze toezegging heeft vertrouwd.

Echter, het hof oordeelt ook dat [appellant] niet heeft bewezen dat Aegon zich heeft verbonden tot vergoeding van de kosten voor onbepaalde tijd. Het hof wijst de vordering van [appellant] tot vergoeding van de huurkosten van het chalet na 1 juli 2013 af, maar kent hem wel een bedrag van € 23.292,50 toe voor de huurkosten gedurende de eerste 18 maanden. Aegon wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.185.211/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/487773 / HA ZA 15-539

arrest van 14 augustus 2018

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
nader te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C.A.D. Oomes te Son,
tegen:

Aegon Schadeverzekering N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aegon Schadeverzekering,
advocaat: mr. F. van Kersbergen te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 1 augustus 2017 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. In dit tussenarrest is [appellant] toegelaten tot bewijslevering, en is een comparitie van partijen bevolen voor het verstrekken van inlichtingen en voor uitlating door [appellant] over het door Aegon bij memorie van antwoord gedane beroep op eigen schuld. De getuigenverhoren en aansluitend de comparitie van partijen hebben plaatsgevonden op 2 november 2017, 7 november 2017 en 11 januari 2018; de processen-verbaal van deze zittingen maken deel uit van de processtukken. Vervolgens heeft [appellant] nog een memorie na enquête genomen, waarop Aegon heeft gereageerd in haar antwoordmemorie na enquête. Tenslotte hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

1. In zijn tussenarrest van 1 augustus 2017 heeft het hof [appellant] toegelaten tot het bewijs dat Aegon in of rond december 2011 met hem heeft afgesproken of bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij alle te maken kosten voor het chalet voor onbepaalde tijd, dan wel in elk geval voor een periode van 18 maanden, zou vergoeden. [appellant] heeft hierop [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] als getuige doen horen, waarna Aegon [getuige 1C (naam 1)] en [getuige 2C] als getuige in de contra-enquête heeft doen horen. In het kader van de getuigenverhoren en comparitie van partijen zijn door beide partijen nog nadere producties overgelegd, die aan de processen-verbaal zijn gehecht.
2. [appellant] heeft tevens in het kader van de bewijslevering, in aanvulling op de reeds in het geding gebrachte stukken, nog enkele door hem teruggevonden e-mails uit de periode eind 2011/begin 2012 overgelegd. Chronologisch houden de thans in het geding gebrachte e-mails tussen [appellant] en [getuige 1C (naam 1)] thans het volgende in:
Een e-mail van 14 december 2011 van [appellant] aan [getuige 1C (naam 1)] :
“Geachte heer [getuige 1C (naam 1)] ,
Ik wil wel deze week uiterlijk een akkoord hebben omtrent het chalet.Mvg. [appellant] ”
Een e-mail van 16 december 2011 van [appellant] aan [getuige 1C (naam 1)] :

Geachte heer [getuige 1C (naam 1)] ,
Ik heb u zojuist telefonisch voor de 1001e maal gesproken per telefoon en zo vele malen bij ons thuis over het contract van [naam 2] .
[naam 2] kan nu eenmaal niet voor midden Januari i.v.m. de vakantie van mevr. [X] het contract op papier zetten en alleen mondeling bespreken.
Ik moet wel akkoord hebben i.v.m. de duur van de huur minimaal 18 maanden en de huurprijs a € 3275.00 per maand.
Ook de aanbetaling van 6 maanden en plaats kosten wil ik weten!
Het is per slot van rekening uw idee!
Een onpartijdig iemand heb ik het wel alvast op papier laten zetten en verwacht dan ook dat u nog voor de Kerst ons eindelijk eens per mail antwoord en bevestigd.
U weet net zo goed als wij dat het veel langer gaat duren als alles zo traag gaat bij jullie en wij zijn de dupe.
Met vriendelijke groet,
[appellant]
(…)”
Een e-mail van 20 december 2011 van [appellant] aan [getuige 1C (naam 1)] :
Geachte heer [getuige 1C (naam 1)] ,
Ik vind het raar dat ik niets meer van u hoor.Donderdag j.l. zei u nog tegen mij dat i.v.m. het chalet u dat mij misschien Vrijdag nog zou laten weten omdat daar nog over gesproken moest worden wat dan 17.00 uur bekent zou zijn.Lukte dat niet dan zou u het uiterlijk gisterenmiddag laten weten.Het is vervolgens Dinsdagavond en ik heb nog niets gehoord.Gaat de afspraak morgen wel nog door of ziet u het niet meer zitten.Zelf heb ik alle informatie die u moest hebben u toe laten komen maar krijg géén reactie.Wilt u dit gesprek nog wel met mij aangaan of moet er iemand bij zijn wat voor mij niet hoeft.Laat maar wat weten, ook of het morgen gewoon doorgaat.”Een e-mail van 24 december 2011 om 10:33 uur van [appellant] aan [getuige 1C (naam 1)] met als onderwerp “Vertrouwen”:
“Geachte heer [getuige 1C (naam 1)] ,Na dacht ik een goed gesprek ben ik vervolgens weer behoorlijk tegen de schenen getrapt want de beloofde afspraken zijn uwer zijde weer niet nagekomen.Als u wilt dat ik het uit handen geef op deze manier dan kan dat.Bedankt voor het verzieken van onze toch al kloten Kerst met het huis.Hoogachtend,[appellant] ”Een e-mail van 24 december 2011 om 10:53 uur van [getuige 1C (naam 1)] aan [appellant] met als onderwerp “RE: Vertrouwen en chalet akkoord”:

(…) De omstandigheden met betrekking tot andere spoedgevallen hebben mij weerhouden van het doornemen van de stukken.U heeft zelf al aangegeven dat uw specialist er een aantal mensen op heeft gezet om de zaak goed te kunnen beoordelen en dat u van mij niet kon verlangen dit in zeer korte tijd te doen. Ik offer mijn kerstdagen aan uw zaak op, hetgeen toch blijk mag geven van een stuk inzet en betrokkenheid, laat staan een stuk vertrouwen. (…)Wij hebben de kosten voor het vervangend onderdak reeds beoordeeld en akkoord bevonden, dus u kunt het chalet regelen. Tevens is uw verzoek om een voorschot en tijdelijk onderdak in een hotel reeds ingewilligd.”
3. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij destijds de behandelend jurist was bij ARAG, die de zaak van [appellant] onder zich had. Zij heeft verklaard dat zij al vóór december 2011 bij de zaak betrokken was, en dat [appellant] haar destijds had verteld dat er een minimale huurtermijn van het chalet van 18 maanden was. Verder heeft zij verklaard dat de mailwisseling tussen [appellant] en [getuige 1C (naam 1)] of iemand anders van Aegon in december 2011 rechtstreeks tussen hen plaatsvond, maar dat zij hiervan altijd een cc kreeg, en dat zij mails heeft gezien waarin de minimale huurtermijn van 18 maanden door [appellant] aan Aegon is doorgegeven. [getuige 1C (naam 1)] heeft volgens haar verklaring vervolgens gewoon aangegeven dat het chalet wat hem betrof gehuurd kon worden. Naar haar herinnering is destijds afgesproken met Aegon dat de kosten van de huur van het chalet door Aegon zouden worden vergoed zolang als dit nodig zou zijn. Deze afspraken zijn nogmaals bevestigd in gesprekken in 2012 waarbij zij aanwezig is geweest.
4. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij [appellant] destijds heeft bijgestaan bij de schade aan zijn woning. Volgens zijn verklaring is er direct bij dag één al gesproken met [getuige 1C (naam 1)] over de tijd waarover Aegon de kosten van de vervangende huisvesting zou vergoeden, dit omdat [getuige 2] wist dat de maximale kostenvergoeding voor vervangende woonruimte in polissen als deze 12 maanden is. [getuige 1C (naam 1)] was van mening dat het herstel van de woning maximaal 3 à 4 maanden in beslag zou nemen en dat de kosten voor vervangende woonruimte daarmee tot deze korte periode beperkt zouden zijn. Volgens [getuige 2] heeft [getuige 1C (naam 1)] eind november, begin december 2011 ingestemd met het chalet, wetende dat het chalet niet kon worden gehuurd voor slechts een half jaar. [getuige 1C (naam 1)] heeft mondeling toegezegd dat zij zich over de huurtermijn geen zorgen hoefden te maken, want de herstelmethode die hij in gedachte had zou korter zijn dan 12 maanden, en als dat toch langer zou blijken te zijn dan zou dat voor risico van Aegon zijn. Volgens [getuige 2] heeft [getuige 1C (naam 1)] toen gezegd: maak je geen zorgen, totdat de woning klaar is betalen wij het chalet. [getuige 1C (naam 1)] ging akkoord met een vergoeding van de huur van het chalet, wetende dat deze moest worden gehuurd voor een periode van minimaal 18 maanden. Desgevraagd heeft [getuige 2] verklaard dat [getuige 1C (naam 1)] letterlijk tegen hem heeft gezegd dat de kostenbesparing die bereikt zou worden met de herstelperiode die hij in zijn hoofd had zo hoog was, dat de kosten van het chalet daarmee gedekt waren. Bij de toestemming van [getuige 1C (naam 1)] voor de huur van het chalet zijn volgens [getuige 2] de kosten van het chalet vergeleken met die van een hotel, en zijn daarbij ook de kosten van plaatsing en verwijdering van het chalet betrokken.
5. De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij bevriend is met de familie [appellant] , en dat zij regelmatig aanwezig is geweest in hun huis als er telefonische of mondelinge gesprekken plaatsvonden. Zij heeft gehoord dat er in een gesprek van [appellant] met een meneer van de verzekeringsmaatschappij besproken werd dat het huren van een chalet goedkoper was dan het huren van een vakantiehuisje, en dat het ging om een periode van 18 maanden. Voor haar was duidelijk dat de verzekeraar akkoord was met de kosten van het chalet totdat het huis klaar was, en was het zo dat het chalet gehuurd moest worden voor een periode van minimaal 18 maanden.
6. De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij een vriend is van [appellant] , en dat hij een keer bij hem thuis kwam toen er een hoera stemming was. Toen heeft hij gehoord dat de tijdsduur van het chalet langer was geworden en dat het chalet langer kon blijven staan. [getuige 4] heeft verklaard dat hij wist dat er een chalet zou komen en dat er problemen waren met de tijdsduur. Hoe lang het chalet kon blijven staan, wist hij niet. Uit de vrolijke stemming die er heerste en wat er tegen hem was gezegd heeft hij opgemaakt dat dit was totdat het huis klaar zou zijn.
7. De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij een vriend is van [appellant] , en dat hij een telefoongesprek heeft gehoord van [appellant] op een moment dat het chalet nog niet geplaatst was. In dat gesprek heeft hij [appellant] horen zeggen dat hij in het chalet mocht zitten totdat zijn huis klaar was, waarbij [appellant] volgens hem bevestigde wat [appellant] van de andere persoon aan de lijn hoorde. Hij heeft het telefoongesprek nog met [appellant] nabesproken, waarbij hij opmerkt dat hij het, gelet op de hoge kosten van een chalet, bijzonder vond dat [appellant] in het chalet mocht blijven totdat zijn woning klaar was. Volgens zijn herinnering was [appellant] blij.
8. [getuige 1C (naam 1)] , als schade expert in dienst van Aegon, heeft als getuige verklaard dat hij destijds namens Aegon de besprekingen heeft gevoerd met [appellant] over de vervangende huisvesting en de vergoeding van de kosten van het chalet. Afgesproken is dat [appellant] inzichtelijk zou maken wat het chalet zou kosten aan plaatsing en aan huur, en dat [getuige 1C (naam 1)] bij Aegon zou nagaan of het mogelijk was dat het chalet in de tuin van [appellant] zou worden geplaatst. [getuige 1C (naam 1)] heeft verklaard dat, na overleg, binnen Aegon is bepaald dat ze dit wel konden doen, mits dit zou vallen onder de dekking binnen de polisvoorwaarden. Op dat moment is niet besproken wat er zou gebeuren als het herstel van de woning langer zou duren dan de door [getuige 1C (naam 1)] verwachte paar maanden. Vergoed zouden worden de plaatsingskosten van het chalet, de huur gedurende een paar maanden en nog wat straatwerk en isolatiekosten. [getuige 1C (naam 1)] heeft verder verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat ook gesproken is over de kosten van het weer verwijderen van het chalet. Hij heeft ontkend dat hem ten tijde van het geven van de toestemming bekend was dat er een minimale huurtermijn verbonden was aan het chalet.
Wat betreft de door [appellant] overgelegde e-mails heeft [getuige 1C (naam 1)] verklaard dat het goed zo kan zijn gegaan dat zijn e-mail van 24 december 2011 een antwoord is op de e-mail van [appellant] van diezelfde dag, en dat hij het onderwerp van de e-mail iets heeft aangevuld. [getuige 1C (naam 1)] heeft verder verklaard dat hij de e-mail van 14 december 2011 herkent, evenals zijn eigen e-mail van 24 december 2011, en dat het mogelijk is dat hij de e-mail van 20 december 2011 ook heeft gezien. De e-mail van 16 december 2011 van [appellant] aan hem, waarin onder meer de minimale duur van de huur van het chalet van 18 maanden vermeld is, kon hij zich niet herinneren. Dat het chalet een minimale huurtermijn kende had hij pas onlangs vernomen. Toen hij het dossier doornam zag hij pas het contract van [naam 2] met daarin een minimale huurtermijn. Wat betreft het contract van [naam 2] heeft [getuige 1C (naam 1)] nog verklaard dat hij dit contract misschien eind 2011/begin 2012 ook wel heeft gezien, maar dat hij toen in ieder geval de minimale huurtermijn niet heeft opgemerkt. Volgens [getuige 1C (naam 1)] is dit toen ook niet besproken. De e-mail van [getuige 2C] van 28 februari 2012 kon hij zich wel herinneren, hij wist wel dat er zes maanden huur vooruit moest worden betaald aan [naam 2] , en ook dat de reguliere huurtermijnen moesten worden betaald. Volgens [getuige 1C (naam 1)] paste dit mooi in het plaatje zoals zij dat toen hadden dat het herstel van de woning een paar maanden zou duren. Zij zijn ervan uitgegaan dat na het herstel van de woning de huur van het chalet beëindigd zou worden en dat het te veel betaalde door [naam 2] aan Aegon zou worden gerestitueerd. Toen de onderhandelingen met [appellant] over het herstel van de woning begin 2012 stroef begonnen te worden is opnieuw overleg geweest binnen Aegon en zijn de polisvoorwaarden er op nageslagen, en is door de voormalig manager van [getuige 1C (naam 1)] , [naam voormalig manager] , gezegd: wij betalen het chalet tot 1 juni 2012 en daarmee is de kous af. Op dat moment was bij Aegon nog niet bekend dat de woning niet meer hersteld kon worden.
[getuige 1C (naam 1)] heeft de verklaring van de getuige [getuige 1] dat hij zou hebben toegezegd dat de kosten van het chalet zouden worden vergoed “zolang dit nodig zou zijn” betwist. Het klopt wel dat hij nooit een expliciete beperking in tijd heeft genoemd, maar op dat moment was het uitgangspunt nog dat de woning zou worden hersteld en dat dit een paar maanden zou duren.
Ook de verklaring van de getuige [getuige 2] heeft [getuige 1C (naam 1)] betwist. [getuige 1C (naam 1)] heeft verklaard dat hij nooit met [getuige 2] over het chalet heeft gesproken, alleen met [appellant] , en dat hij de door [getuige 2] gestelde toezeggingen niet heeft gedaan, en al helemaal niet aan [getuige 2] .
De getuige [getuige 3] heeft [getuige 1C (naam 1)] volgens zijn verklaring nog nooit gezien, en hij kan zich haar aanwezigheid in dezelfde ruimte bij enige bespreking ook niet herinneren.
Ook de andere getuigenverklaringen heeft [getuige 1C (naam 1)] betwist.
9. [getuige 2C] , destijds als schadebehandelaar werkzaam bij Aegon, heeft verklaard dat hij eind 2011/begin 2012 een korte e-mail heeft ontvangen van [getuige 1C (naam 1)] waarin het voorstel van het chalet werd gedaan, met een kostenplaatje per maand en met bijkomende kosten van de kraan en de aansluiting, met het verzoek van [getuige 1C (naam 1)] aan hem of dit akkoord was. [getuige 2C] heeft verklaard dat hij nooit een contract heeft gezien van [naam 2] , en dat er ook nooit door [getuige 1C (naam 1)] is gezegd dat er een minimale huurtermijn gold. Het voorstel van [getuige 1C (naam 1)] is intern binnen Aegon besproken. Ze waren akkoord met het vergoeden van de maandelijkse kosten en de plaatsingskosten van het chalet, en ook met de daarvóór gemaakte hotelkosten. Er is toen ook gekeken naar de dekking onder de polis. Er was dekking voor de kosten van vervangende woonruimte, met een maximering van 10% van de verzekerde inboedel. Er is toen geen maximale termijn verbonden aan de akkoordverklaring. [getuige 2C] heeft verklaard dat hij aan [getuige 1C (naam 1)] heeft gevraagd hoe lang het ongeveer ging duren, en dat [getuige 1C (naam 1)] toen zei dat dat afhing van de herstelmethode en of herstel sowieso mogelijk was. Ze zijn toch akkoord gegaan met het voorstel omdat ze dachten dat het op de lange termijn in elk geval niet duurder zou zijn dan een hotel en omdat het de voorkeur had van [appellant] . Daarbij heeft [getuige 2C] nog verklaard dat het bij grote schades, zoals deze, niet gebruikelijk was om een maximale termijn te stellen aan de vergoeding van de kosten van vervangende woonruimte. Aegon is met het voorstel akkoord gegaan met inachtneming van het maximum volgens de polis. Er is gezegd: het is een grote schade, wij gaan kijken wat we kunnen doen met de te voorziene overschrijding van de maximering in de polis. Op een nadere vraag van de advocaat van [appellant] of het juist is dat de maximering van de kosten van vervangende woonruimte volgens de polis direct al is losgelaten, aangezien 10% van de verzekerde som van de inboedel neerkomt op een bedrag van € 5.690,-, heeft [getuige 2C] geantwoord dat zij gezegd hebben: het is een grote waterschade, we gaan er flexibel mee om en kijken hoe we er praktisch uitkomen. Helemaal loslaten doen we nooit, dat wil zeggen dat wij nooit een blanco cheque afgeven, alles moet in overleg.
10. Het hof heeft al het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal zelfstandig gewaardeerd, en overweegt hierover het volgende.
11. Uit de overgelegde e-mails en de getuigenverklaringen blijkt dat [appellant] en [getuige 1C (naam 1)] in december 2011 meermalen overleg hebben gehad over de mogelijkheid van de tijdelijke plaatsing van een chalet bij de woning van [appellant] op kosten van Aegon. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij in die tijd al bij de zaak betrokken was, en dat zij van alle e-mails die [appellant] aan Aegon stuurde een cc kreeg. [appellant] had haar verteld dat het chalet een minimale huurtermijn kende van 18 maanden, en zij heeft verklaard dat zij e-mails heeft gezien van [appellant] aan Aegon waarin dit vermeld stond. De getuige [getuige 2] heeft bevestigd dat [getuige 1C (naam 1)] wist dat het chalet gehuurd moest worden voor een periode van minimaal 18 maanden, en de getuige Van Cuijck heeft verklaard dat zij een gesprek heeft gehoord tussen [appellant] en een meneer van de verzekeringsmaatschappij waarin de periode van 18 maanden aan de orde is gekomen. Het hof acht deze getuigenverklaringen, in samenhang met de e-mail van [appellant] aan [getuige 1C (naam 1)] van 16 december 2011 waarin de minimale huurtermijn expliciet is vermeld, voldoende overtuigend en is van oordeel dat [appellant] geslaagd is in het bewijs dat hij [getuige 1C (naam 1)] in december 2011 heeft geïnformeerd over de minimale huurtermijn van het chalet van 18 maanden. Op het moment dat [getuige 1C (naam 1)] hem meedeelde dat het chalet akkoord was, mocht [appellant] er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat Aegon de kosten van het chalet voor een periode van minimaal 18 maanden voor haar rekening zou nemen. De getuigenverklaring van [getuige 1C (naam 1)] dat hij, toen hij namens Aegon aan [appellant] meedeelde dat het chalet akkoord was, er niet van op de hoogte was dat het chalet gehuurd moest worden voor een minimale termijn van 18 maanden en dat hij zich de e-mail van [appellant] aan hem van 16 december 2011, waarin de minimale huurtermijn expliciet is vermeld, niet kon herinneren, acht het hof onvoldoende overtuigend. Niet uitgesloten kan worden dat de minimale huurtermijn van het chalet, die in elk geval vermeld is in de e-mail van [appellant] van 16 december 2011 en in het huurcontract van [naam 2] , aan de aandacht van [getuige 1C (naam 1)] is ontsnapt als gevolg van andere drukke werkzaamheden. In zijn e-mail van 24 december 2011 aan [appellant] schrijft hij immers over andere spoedgevallen die hem hadden weerhouden van het doornemen van de stukken, en over het overwerken tijdens de kerstdagen. Dat hij (juist) de e-mail van [appellant] van 16 december 2011 niet heeft ontvangen acht het hof echter niet aannemelijk, het enkele feit dat hij zich deze e-mail niet meer kan herinneren is hiervoor onvoldoende. Ook heeft hij kennelijk het contract van [naam 2] , de leverancier van het chalet, ontvangen, dit bevond zich immers in het dossier dat zich bij Aegon bevond. Wat betreft het contract met [naam 2] heeft [getuige 1C (naam 1)] verklaard dat hij dit contract misschien eind 2011/begin 2012 wel heeft gezien, maar dat hij toen in ieder geval de minimale huurtermijn niet heeft opgemerkt. [getuige 2C] heeft verklaard dat [getuige 1C (naam 1)] binnen Aegon nooit heeft aangegeven dat het chalet een minimale huurtermijn kende, en dat ze bij het akkoord gaan met de plaatsing van het chalet daar dus ook niet van op de hoogte waren. [appellant] mocht er echter op vertrouwen dat Aegon alle door hem verstrekte informatie over het chalet kende op het moment dat [getuige 1C (naam 1)] aan [appellant] meedeelde dat het chalet akkoord was bevonden. Toen [getuige 1C (naam 1)] namens Aegon zonder enig voorbehoud schreef dat het chalet geplaatst kon worden, mocht [appellant] er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat Aegon bereid was de kosten daarvan voor een periode van in elk geval 18 maanden te vergoeden. Dat de kosten daarvan hoger waren dan het maximum waarop [appellant] volgens de polisvoorwaarden recht had, doet hier niet aan af. Het hof verwijst naar r.o. 8 van zijn tussenarrest van 1 augustus 2017. Uit de verklaring van de getuige Laurijssen blijkt bovendien dat Aegon in geval van een grote schade, zoals bij [appellant] , hiermee flexibel pleegt om te gaan.
12. Het hof is van oordeel dat [appellant] weliswaar geslaagd is in het bewijs dat Aegon bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij alle te maken kosten voor het chalet voor een periode van 18 maanden zou vergoeden, maar [appellant] is naar het oordeel van het hof er niet in geslaagd te bewijzen dat Aegon deze kosten voor onbepaalde tijd, totdat de reparatie of herbouw van zijn woning helemaal klaar zou zijn, zou vergoeden. De verklaring van de getuige [getuige 1] dat naar haar herinnering destijds is afgesproken met Aegon dat de kosten van de huur van het chalet door Aegon zouden worden vergoed zolang als dit nodig zou zijn, en de verklaring van de getuige [getuige 2] dat [getuige 1C (naam 1)] zou hebben gezegd: “maak je geen zorgen, totdat de woning klaar is betalen wij het chalet”, en de door de getuige [getuige 4] verklaarde “vrolijke stemming die er heerste en wat er tegen hem was gezegd” zijn hiervoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de overige getuigenverklaringen, waaronder de verklaring van de getuige [getuige 5] , die niet meer heeft kunnen verklaren dan dat hij [appellant] in een telefoongesprek heeft horen zeggen dat hij in het chalet mocht zitten totdat zijn huis klaar was. Het hof overweegt dat [appellant] , zoals blijkt uit de verklaring van [getuige 2] , wist dat [getuige 1C (naam 1)] er eind 2011/begin 2012 nog van overtuigd was dat de woning van [appellant] kon worden hersteld en dat de herstelperiode slechts een aantal maanden zou bedragen. In dat licht beschouwd, is het hof van oordeel dat [appellant] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Aegon zich heeft willen verbinden tot het vergoeden van alle kosten van het chalet voor onbepaalde tijd. De grieven I tot en met IV slagen dus gedeeltelijk.
13. Aangezien [appellant] niet is geslaagd in het bewijs dat Aegon heeft toegezegd de kosten van het chalet te vergoeden voor onbepaalde tijd, is Aegon slechts gehouden tot het vergoeden van de huurkosten van het chalet over de eerste 18 maanden, derhalve tot 1 juli 2013, en komt het hof niet toe aan het beroep van Aegon op eigen schuld van [appellant] , dat er op neer komt dat [appellant] na de minimale huurperiode van 18 maanden had moeten kiezen voor goedkopere vervangende woonruimte. Ook het verweer van Aegon dat de vordering van [appellant] ten aanzien van de huurkosten van het chalet na 1 juli 2013 uitsluitend gegrond is op onrechtmatige daad kan hiermee onbesproken blijven.
14. Uit het bovenstaande vloeit voort dat [appellant] nog aanspraak kan maken op betaling door Aegon van een deel van de huurkosten van het chalet (gedurende de 18 maanden tot 1 juli 2013), voor zover deze door Aegon niet zijn vergoed althans ten onrechte zijn verrekend met zijn verzekeringsuitkering. Aegon heeft bepleit (MvA nr. 21/p. 2 van de brief Aegon van 4 januari 2018, gevoegd bij het proces-verbaal van 11 januari 2018) dat bij de toewijzing van de vordering van [appellant] rekening wordt gehouden met het feit dat hij, naast zijn totale vastgestelde schade, uit coulance al een extra bedrag van Aegon heeft ontvangen van € 97.212,84. Als hier geen rekening mee zou worden gehouden zou [appellant] onredelijk dubbel voordeel genieten. Het hof is van oordeel dat van een onredelijk dubbel voordeel slechts sprake is, indien en voor zover het extra bedrag dat [appellant] heeft ontvangen betrekking heeft op de huurkosten van het chalet. Aegon heeft onbetwist gesteld dat zij uit coulance alle betalingen voor het chalet van vóór 1 juli 2012 voor haar rekening heeft gelaten. Dit betekent dat Aegon hierdoor mogelijk meer heeft vergoed aan huur voor het chalet dan de zes huurtermijnen die [appellant] over de periode 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 feitelijk aan [naam 2] verschuldigd was. Voor zover dit het geval is, zal het hof hier rekening mee houden bij de berekening van het bedrag waarop [appellant] nog aanspraak kan maken. In dit verband overweegt het hof het volgende.
15. Uit het overzicht van betalingen dat door Aegon is overgelegd - en waarvan [appellant] ter gelegenheid van de comparitie van partijen bij de rechtbank heeft verklaard dat hij dit overzicht niet betwist - blijkt dat Aegon in totaal 24 maandtermijnen huur voor het chalet heeft vergoed. Daarbij merkt het hof op dat de in dat overzicht vermelde betaling van Aegon aan [appellant] op 17 januari 2012 van een bedrag van € 24.610,00 onder meer ziet op een vergoeding voor zes maanden huur voor het chalet. In de mail van [getuige 2C] van 16 mei 2014 heeft Aegon bij de berekening van de nog aan [appellant] toekomende verzekeringsuitkering een bedrag van € 43.257,50 aan “uitgekeerde bedragen chalet” verrekend, hetgeen exact neerkomt op 13 maandtermijnen huur. In totaal heeft [appellant] dus feitelijk door Aegon 24 – 13 = 11 maandtermijnen huur vergoed gekregen. Dit betekent dat [appellant] jegens Aegon nog aanspraak kan maken op 18 - 11 = 7 nog niet vergoede maandtermijnen huur voor het chalet. Dit komt neer op een totaalbedrag van 7 x € 3.327,50 = € 23.292,50.
16. Het verweer van Aegon dat [appellant] nog dient aan te tonen dat hij de kosten van het chalet daadwerkelijk zelf heeft betaald, wordt verworpen. Vast staat dat Aegon zelf de huurkosten aan [naam 2] heeft betaald tot medio 2013, en dat zij hetgeen zij vanaf 1 juli 2012 aan huurkosten had betaald heeft verrekend met de uitkering aan [appellant] onder de polis. Daarmee zijn de extra kosten van het chalet aan [naam 2] betaald. [appellant] hoeft dan geen bewijs meer te leveren dat hij de kosten van het chalet aan [naam 2] heeft betaald, nu Aegon die betalingen immers al heeft gedaan (en voor rekening van [appellant] heeft gebracht).
17. In zijn tussenarrest van 1 augustus 2017 heeft het hof tevens nadere inlichtingen aan partijen verzocht over het in de e-mail van Aegon van 16 mei 2014 op de inboedelschade in mindering gebrachte bedrag van € 6.734,18 aan “reeds betaalde voorschotten”. Aegon heeft toegelicht en met bewijsstukken onderbouwd dat het hier gaat om een bedrag van € 3.334,38 voor reinigingswerkzaamheden, door Aegon rechtstreeks betaald aan de leverancier, en een bedrag van € 3.399,80 voor het herstel van zadels, riemen, laarzen etc, door Aegon aan [appellant] vergoed op 11 mei 2012. Deze bedragen en betalingen zijn door [appellant] erkend. Het hof concludeert hier uit dat dit inderdaad voorschotten betreffen op de inboedelschade, en daarom door Aegon terecht in mindering zijn gebracht op het nog aan [appellant] uit te keren bedrag onder de polis.
heeft verder ter comparitie van het hof van 11 januari 2018 erkend dat de hotelkosten door Aegon zijn vergoed, en dat hij op dit punt geen vordering meer heeft.
Grief VIII wordt daarmee verworpen.
18. Wat betreft de kraan- en transportkosten van het chalet ad € 3.250,-, waarop grief IX ziet en waarover het hof in zijn tussenarrest van 1 augustus 2017 eveneens nadere inlichtingen aan partijen heeft verzocht, overweegt het hof als volgt. [appellant] stelt dat deze kosten € 3.250,- hebben bedragen en dat hij deze kosten zelf heeft betaald. Ter comparitie heeft hij desgevraagd toegelicht dat het gaat om de kosten van de kraan ad € 1.433,75 en 50% van de door [naam 2] in rekening gebrachte transportkosten, zijnde een bedrag van € 1.684,-, derhalve een totaalbedrag van € 3.117,75. Van de kosten van de kraan heeft [appellant] ter comparitie op zijn mobiele telefoon een factuur getoond, waarvan een print aan het proces-verbaal is gehecht. Het hof acht het ter comparitie alsnog overleggen van de factuur door [appellant] niet in strijd met een goede procesorde, nu het hof op dit punt nadere inlichtingen had verzocht en Aegon hierop bovendien nog in haar antwoordmemorie na enquête heeft kunnen reageren. Wel is het hof van oordeel dat de overgelegde factuur te slecht leesbaar is om hieruit te kunnen afleiden dat het inderdaad gaat om een factuur aan [appellant] ter zake van de kraankosten voor het weer verwijderen van het chalet. Van de door [naam 2] in rekening gebrachte transportkosten heeft [appellant] geen factuur overgelegd. Evenmin heeft hij betalingsbewijzen overgelegd van de beide bedragen. Het gevorderde bedrag van € 3.250,- zal daarom, bij gebrek aan - de expliciet door het hof gevraagde - deugdelijke onderbouwing, worden afgewezen.
18. Uit het bovenstaande volgt dat de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn tot een bedrag van € 23.292,50, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf het moment van verrekening (16 mei 2014) tot het moment van algehele voldoening. Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen en de vorderingen alsnog toewijzen tot voormeld bedrag. Voor het overige zullen de vorderingen worden afgewezen.
20. Gelet op het feit dat een deel van de vorderingen van [appellant] wordt toegewezen, zal het hof Aegon veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg, waarbij het hof het salaris van de advocaat zal berekenen op basis van het liquidatietarief behorend bij het aan [appellant] toegewezen bedrag van € 23.292,50 (tarief III). Aangezien partijen in hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Voor een vergoeding van buitengerechtelijke kosten, zoals door [appellant] gevorderd, is naar het oordeel van het hof geen plaats nu slechts een beperkt deel van zijn vorderingen wordt toegewezen.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 november 2015,
en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Aegon om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen een bedrag van € 23.292,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2014 tot het moment van algehele voldoening;
  • veroordeelt Aegon in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.636,26 aan verschotten (griffierecht € 1.533,- en kosten dagvaarding € 103,26) en op € 1.158,- (2 punten tarief III, oud) aan salaris voor de advocaat;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij zijn/haar eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, P.M. Verbeek en M.D. Ruizeveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.