[verdachte],
geboren te [plaats] op [dag] 1980,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 22 augustus 2017 en 24 juli 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2013 tot en met 28 februari 2014 te Den Haag, althans in Nederland, en/of in Frankrijk en/of in België,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding [slachtoffer 1], geboren op [dag] 1997, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen en/of zodanige handelingen van verdachte te dulden (te weten seksuele handelingen te verrichten en/of seksuele handelingen van hem te dulden althans onder meer het brengen van zijn penis en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het (tong)zoenen en/of aanraken en/of betasten en/of knuffelen van/met die [slachtoffer 1] en/of het laten pijpen door die [slachtoffer 1]),
bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit onder meer:
- een groot leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en die [slachtoffer 1] en/of
- de status en/of de functie van hem, verdachte, en/of
- een (zeer) groot verschil in inkomen en/of vermogen tussen hem, verdachte en die [slachtoffer 1],
- maandelijks, althans meermalen, aan die [slachtoffer 1] een contant geldbedrag van 200 euro, althans een geldbedrag, heeft gegeven en/of
- meermalen, althans eenmaal kleding voor die [slachtoffer 1] heeft gekocht en/of
- meermalen, althans eenmaal alcoholische drank en/of sigaretten voor die [slachtoffer 1] heeft gekocht en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 1] mee uit eten heeft genomen en/of
- meermalen, althans eenmaal taxikosten voor die [slachtoffer 1] heeft betaald en/of
via het internet (Whatsapp en/of Facebook) meermalen chatgesprekken/schriftelijke gesprekken heeft gevoerd met die [slachtoffer 1] en daarin die [slachtoffer 1]:
- ( via gesprekken op Facebook) (meermalen) zakgeld heeft aangeboden, te weten wekelijks een geldbedrag van 50 euro en/of maandelijks een geldbedrag van 200 euro, en/of heeft aangeboden haar taxikosten te betalen als zij naar hem, verdachte, toe gaat en/of haar vakantie te betalen en/of te gaan shoppen/winkelen met haar en/of eten en/of drank en/of sigaretten voor haar te kopen en/of
- ( in een chatgesprek van 23 februari 2014) heeft getracht te bewegen om samen met hem, verdachte, een avond bij hem thuis door te brengen en haar daarbij geschreven dat zij dan extra zakgeld, althans (een) extra geldbedrag(en), van hem, verdachte, kan krijgen en/of
- ( in een chatgesprek op 21 februari 2014) cocaïne, althans verdovende middelen, heeft aangeboden, althans haar heeft gevraagd of het iets voor haar is en/of haar geschreven dat je er gelukkig van wordt en/of dat het gebruik ervan een heerlijk gevoel geeft en/of
- ( in een chatgesprek op 23 februari 2014) heeft aangeboden met hem, in een (luxe) hotel te verblijven met jacuzzi, champagne en ontbijt op bed en/of
- ( in een chatgesprek op 24 december 2013) heeft geschreven dat haar jurkje heel sexy stond en/of haar (vervolgens) meermalen (in chatgesprekken op 25 december 2013 en/of 30 december 2013) heeft gevraagd of hij een foto van haar in haar gouden jurkje mag krijgen en/of
- die [slachtoffer 1] (in een chatgesprek op 20 januari 2014) heeft gevraagd of zij mooie lingerie tekort komt en/of
- ( in een chatgesprek op 13 februari 2014) heeft geschreven dat hij haar mooie dingen kan leren en/of dingen die zij nog nooit heeft meegemaakt en/of dat jongens van 18 zoals hij, verdachte, er niet zijn en/of dat die niet bezig zijn om een vrouw te verwennen en/of dat hij, verdachte, haar meer kan leren dan een puppy/een jongen van 18 (jaar) die maar aan één ding denkt (algemeen dossier p. 29) en/of
- ( in een chatgesprek op 21 februari 2014) heeft geschreven dat hij haar sexy vindt en/of
- ( in een chatgesprek op 23 februari 2014) heeft geschreven dat hij 150 euro voor haar heeft liggen en/of dat zij een avond met een echte man heeft als ze dit geld komt halen en/of met een big smile naar huis gaat en/of dat hij, verdachte, opgewonden raakt bij het idee dat die [slachtoffer 1] een avond bij hem, verdachte, thuis doorbrengt en/of dat hij fantaseert over wat er dan zal gaan gebeuren en/of aan die [slachtoffer 1] heeft geschreven dat hij ongecompliceerd met haar wil knuffelen en/of dat hij haar lief en mooi vindt en dat ze een perfect lichaam en heerlijke billen heeft en/of dat ze 400 euro had kunnen krijgen in plaats van 75 euro zakgeld en/of
- ( in een chatgesprek op 28 februari 2014) (algemeen dossier p. 39) heeft geschreven dat die [slachtoffer 1] bij hem, verdachte, thuis mag douchen en/of dat hij dan naar haar lichaam zal moeten kijken en/of dat hij, verdachte, belooft niet te bedenken hoe zij er onder de douche uit ziet en hoe zij zich insmeert,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 september 2012 tot en met 18 februari 2014 te Den Haag, althans in Nederland, en/of in Frankrijk en/of in België,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding [slachtoffer 2], geboren op [dag] 1997, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen en/of zodanige handelingen van verdachte te dulden (te weten seksuele handelingen te verrichten en/of seksuele handelingen van hem te dulden althans onder meer het brengen van zijn penis en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of het (tong)zoenen en/of aanraken en/of betasten en/of knuffelen van/met die [slachtoffer 2] en/of het laten pijpen door die [slachtoffer 2]),
bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit onder meer:
- een groot leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en die [slachtoffer 2] en/of
- de status en/of de functie van hem, verdachte, en/of
- een (zeer) groot verschil in inkomen en/of vermogen tussen hem, verdachte en die [slachtoffer 2], en/of
- dat verdachte het gezin van die [slachtoffer 2] financieel ondersteunt/ondersteunde,
- veelvuldig, althans meermalen (contante) geldbedragen heeft gegeven aan die [slachtoffer 2] en/of
- meermalen, althans eenmaal alcoholische drank en/of sigaretten voor die [slachtoffer 2] heeft gekocht en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 2] mee uit eten heeft genomen en/of
- meermalen kleding voor die [slachtoffer 2] heeft gekocht en/of
- meermalen taxikosten voor die [slachtoffer 2] heeft betaald en/of
via het internet (Whatsapp) meermalen chatgesprekken/schriftelijke gesprekken heeft gevoerd met die [slachtoffer 2] en daarin die [slachtoffer 2]:
- meermalen (waaronder in een chatgesprek van 2 september 2012 en/of van 14 november 2012 en/of 30 november 2012), althans eenmaal, heeft geschreven dat hij, verdachte, haar "sugardaddy" is en/of dat zij mooi en/of knap en/of prachtig en/of lief is en/of dat zij hem, verdachte, altijd kan bellen als zij geld nodig heeft en/of
- meermalen (waaronder in een chatgesprek van 3 december 2012 en/of 9 december 2012), althans eemaal, heeft getracht te bewegen om (iedere maand) bij hem thuis te slapen (samen met een vriendin) en haar daarbij geschreven dat zij dan (iedere maand) 150 euro, althans (een) extra geldbedrag(en), van hem, verdachte, kan krijgen en/of dat zij 100 euro extra kan verdienen als een vriendin van die [slachtoffer 2] 's avonds met hem, verdachte, mee naar boven gaat en/of
- meermalen (waaronder in een chatgesprek op 3 december 2012 en/of 9 december 2012 en/of 11 februari 2013), althans eenmaal, heeft geschreven dat hij, verdachte, ontzettend gek op haar is en/of ontzettend veel van haar houdt en/of
- meermalen (waaronder in een chatgesprek van 6 april 2013 en/of 13 april 2013), althans eenmaal (een) afbeelding(en) van bankbiljetten heeft toegestuurd en/of - (in een chatgesprek op 18 februari 2013) heeft gevraagd of zij een Iphone 5 wil en/of zich haar suikeroompje heeft genoemd en/of heeft gezegd dat hij wel een leuk bedankje van haar verwacht en/of dat zij dan wel weer eens gezellig langs moet komen en/of dat zij dan een leuke avond hebben en/of zij dan haar fooi kan krijgen en/of dat zij niks tegen haar moeder mag zeggen en/of
- ( in een chatgesprek op 10 maart 2013) heeft gevraagd wanneer er iets voor hem, verdachte, in zit en/of dat hij aan haar over laat wat dat is en/of dat zij dondersgoed weet wat hij bedoelt en/of dat hij niks daarover gaat zeggen op de app en/of dat hij niets voor haar gaat uitspellen en/of
- ( in een chatgesprek op 12 maart 2013) heeft geschreven dat hij extra geld aan haar heeft overgemaakt/overmaakt als zij belooft er lingerie voor te kopen en/of
- meermalen (waaronder in een chatgesprek op 16 maart 2013 en/of 18 maart 2013) heeft geschreven dat hij, verdachte, haar wil helpen met geld en/of dat zij een geleend geldbedrag niet terug hoeft te betalen maar dat hij, verdachte, er dan ook wel eens iets voor terug wil en/of (in dat chatgesprek van 16 maart 2013) heeft geschreven dat hij haar goddelijk mooi en prachtig vindt en/of
- ( in een chatgesprek op 31 oktober 2013) heeft geschreven dat zij eenmaal per maand zo 50 euro kan krijgen en/of dat als zij meer geld wil, hij, verdachte, een gezellige avond wil en/of
- ( in een chatgesprek op 17 januari 2014) heeft laten weten dat die [slachtoffer 2] moet wennen aan intimiteit en/of een prachtig lichaam, billen, benen, borsten en dijen heeft en/of
- ( in een chatgesprek op 18 februari 2014) heeft gevraagd of hij de 150 euro die zij van hem, verdachte, heeft geleend, kan omwisselen voor drie minuten tongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 januari 2013 tot en met 16 maart 2013 te Den Haag, althans in Nederland, en/of in Frankrijk en/of in België,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding
[slachtoffer 3], geboren op [dag] 1997, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen en/of zodanige handelingen van verdachte te dulden (te weten seksuele handelingen te verrichten en/of seksuele handelingen van hem te dulden althans onder meer het brengen van zijn penis en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] en/of het (tong)zoenen en/of aanraken en/of betasten en/of knuffelen van/met die [slachtoffer 3] en/of het laten pijpen door die [slachtoffer 3]),
bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit onder meer:
- een groot leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en die [slachtoffer 3] en/of
- de status en/of de functie van hem, verdachte, en/of
- een (zeer) groot verschil in inkomen en/of vermogen tussen hem, verdachte en die [slachtoffer 3],
met dat opzet,
-meermalen, althans eenmaal (een) (contant(e)) geldbedrag(en) aan die [slachtoffer 3] heeft gegeven en/of
-meermalen, althans eenmaal kleding voor die [slachtoffer 3] heeft gekocht
-meermalen, althans eenmaal taxikosten voor die [slachtoffer 3] heeft betaalden en/of
via het internet (Whatsapp) meermalen chatgesprekken/schriftelijke gesprekken heeft gevoerd met die [slachtoffer 3] en daarin die [slachtoffer 3]:
- ( in een chatgesprek op 12 januari 2013) heeft geschreven dat wanneer zij 16 jaar is geworden hij, verdachte, legaal kan vertellen wat hij van haar lichaam vindt en/of dat ze een toptijd gaan hebben als zij 16 jaar is en/of dat hij 150 euro geeft voor haar verjaardag en/of
- ( in een chatgesprek op 8 maart 2013) heeft getracht te bewegen om bij hem, verdachte, te blijven slapen en/of (daarbij) geschreven dat zij dan 200 euro, althans (een) geldbedrag(en), van hem, verdachte, zal krijgen en/of dat hij niets overmaakt zonder tegenprestatie en/of heeft gevraagd of hij het haar moet uitspellen en/of heeft geschreven dat zij in een avond genoeg kan verdienen en/of dat niemand er ooit van zal weten en/of dat zij (dan) nooit meer geldproblemen zal hebben en/of dat hij wel een taxi voor haar wil regelen en/of dat hij (wel) 60 euro naar haar overmaakt omdat ze zo'n lieverd is en/of
- ( in een chatgesprek op 8 maart 2013) heeft gevraagd om een spannend fotootje van haar zodat hij, verdachte, een idee heeft waarom hij zoveel geld aan haar uitgeeft en/of heeft geschreven dat zij volgende week maar langs moet komen voor een gezellige avond en/of dat zij (vervolgens) samen in bed kruipen en/of
- ( in een chatgesprek op 16 maart 2013) heeft getracht te bewegen om bij hem, verdachte, thuis te komen en/of (daarbij) geschreven dat zij dan 400 euro, althans (een) geldbedrag(en) van hem, verdachte, zal krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 augustus 2013 tot en met 30 mei 2014 te Den Haag en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (meermalen) ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Als bijzondere voorwaarden dienen - kort gezegd – de volgende voorwaarden te worden gesteld:
- reclasseringstoezicht en het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als die inhouden een behandeling bij De Waag, toezicht door de reclassering op het gebruik van sociale media, zicht geven op voortgang van de behandeling en (partner)relaties;
- een contactverbod met meisjes onder de leeftijd van 18 jaren;
- een contactverbod met de in de tenlastelegging onder 1, 2 en 3 genoemde meisjes;
- een verbod tot het op aanbieden van geld en/of goederen aan meisjes onder de leeftijd van 18 jaren;
- een alcohol- en drugsverbod.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities – kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak heeft gehandeld in strijd met een aantal belangrijke strafvorderlijke beginselen, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan .
Allereerst heeft de raadsvrouw gesteld dat er sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Hiertoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat de door het Openbaar Ministerie genomen vervolgingsbeslissing niet zorgvuldig is geweest, nu het Openbaar Ministerie ten aanzien van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en/of uit het dossier niet blijkt dat de beide meisjes de vervolging wenselijk achtten. Aan die beslissing tot vervolging heeft volgens de raadsvrouw verder – gelet op alle omstandigheden van het geval - evenmin een redelijke en billijke belangenafweging ten grondslag gelegen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat sprake is van schending van de onschuldpresumptie en het beginsel van fair play. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de wijze waarop het onderzoek en de verhoren zijn ingestoken te eenzijdig van aard is geweest en tevens dat de schuld van de verdachte al op een vroeg moment vaststond voor het Openbaar Ministerie, zodat het voornaamste doel van het onderzoek het verkrijgen van belastende informatie is geweest. In dit verband stelt de raadsvrouw voorts – met betrekking tot de wijze van verhoren van één van de meisjes, te weten [slachtoffer 1]- dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik is geschonden, nu zij in het tweede verhoor is gehoord in aanwezigheid van haar stiefvader.
Tot slot heeft de raadsvrouw gesteld dat er sprake is van schending van de redelijke termijn, nu de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een termijn van 2 jaren.
Er is volgens de raadsvrouw aldus sprake van een cumulatie van vormverzuimen, waardoor het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM is geschonden. De vormverzuimen dienen op zichzelf, maar in ieder geval tezamen en in onderlinge samenhang bezien, te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt met betrekking tot de hierboven uiteengezette standpunten van de verdediging als volgt.
1.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging
Artikel 167a Sv bepaalt dat het Openbaar Ministerie, onder andere ter zake van een misdrijf als omschreven in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid stelt zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. Deze verplichting betreft, gelet op de formulering ‘zo mogelijk’, een inspanningsverplichting en beoogt te waarborgen dat strafrechtelijk optreden achterwege blijft indien de belangen van de minderjarige daartoe nopen.
Blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BF1183 en ECLI:NL:HR:2010:BM4308) kan niet naleving van die inspanningsverplichting door het Openbaar Ministerie onder omstandigheden leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Voor een dergelijke vergaande consequentie is eerst plaats indien het Openbaar Ministerie bij zijn op artikel 167, tweede lid, Sv gegronde afweging of in het gegeven geval van vervolging moet worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend, de mening van de minderjarige niet heeft betrokken en door dit na te laten zodanig in strijd heeft gehandeld met jegens de minderjarige te betrachten zorgvuldigheid, dat dit in de omstandigheden van het geval moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen sprake.
Het hof stelt vast dat de officier van justitie op 5 maart 2015 (de ouders van) alle in de tenlastelegging genoemde minderjarige meisjes per brief heeft uitgenodigd om hun mening te geven over de feiten en de vervolging van de verdachte. Hier heeft alleen [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) op gereageerd en er heeft met haar en haar moeder een gesprek plaatsgevonden, waarbij zij kenbaar hebben gemaakt te willen dat de verdachte zal worden vervolgd. Er heeft verder op 9 april 2015 – via de moeder van [slachtoffer 2] - een telefoongesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 1], in welk gesprek zij heeft verklaard dat zij begrijpt dat haar ouders aangifte hebben gedaan , dat zij begrijpt waarom het Openbaar Ministerie overgaat tot vervolging van de verdachte en dat vervolging voor haar niet zo nodig hoeft omdat de verdachte niet aan haar heeft gezeten.
Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie met het verzenden van de brieven heeft voldaan aan de inspanningsverplichting van artikel 167a Sv. Dat door een tweetal meisjes, te weten [slachtoffer 1]en [slachtoffer 3], niet (zelf) is gereageerd op de door de officier van justitie verzonden brief, maakt dit niet anders. Het feit dat [slachtoffer 1]aan de officier van justitie heeft laten weten dat een vervolging voor haar niet zo nodig hoeft, betekent naar het oordeel van het hof niet dat zij daarmee te kennen heeft gegeven dat zij een vervolging niet wenste.
In zoverre wordt het verweer van de raadsvrouw daarom verworpen.
De stelling van de raadsvrouw dat de beslissing tot vervolging onzorgvuldig is geweest omdat uit het dossier niet zou blijken dat [slachtoffer 1]en [slachtoffer 3] vervolging wenselijk achtten, gaat niet op nu de blijk van de wenselijkheid van de vervolging géén vereiste is om tot vervolging van artikel 248a Sr over te gaan.
Het hof is voorts – anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat aan die beslissing tot vervolging van de verdachte wel degelijk een redelijke en billijke belangenafweging ten grondslag heeft gelegen, zodat het dienaangaande gevoerde verweer van de raadsvrouw eveneens wordt verworpen.
Het hof overweegt in dit verband dat uit het met betrekking tot het uitgeoefende hoorrecht opgemaakte proces-verbaal d.d. 9 april 2015 blijkt dat het Openbaar Ministerie – bij de beantwoording van de vraag of er tot vervolging moet worden overgegaan – de overige inhoud van het dossier heeft betrokken, teneinde op die wijze de mening van de meisjes met betrekking tot een vervolging vast te stellen en zodoende – zeer zorgvuldig - de belangen van de minderjarige meisjes bij die vraag heeft betrokken. Het voormelde proces-verbaal bevat een motivering van de vervolgingsbeslissing, waarbij melding wordt gemaakt van de omstandigheden die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
Bovendien leent de in artikel 167, eerste lid, Sv aan het Openbaar Ministerie vervatte bevoegdheid tot vervolging zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de vervolging onverenigbaar met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden gesteld dat er in de onderhavige zaak – gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval – van een vorenbedoelde uitzonderlijke situatie sprake is.
2.
Schending van de onschuldpresumptie en het beginsel van fair play
Dat – zoals de raadsvrouw heeft gesteld – het in de onderhavige zaak verrichte onderzoek te eenzijdig van aard is geweest, waarbij de schuld van de verdachte reeds in een vroeg stadium zou hebben vastgestaan voor het Openbaar Ministerie, zodat met één doel - te weten het verkrijgen van belastende informatie - het onderzoek verder is ingericht, is naar het oordeel van het hof geenszins gebleken.
Schending van de onschuldpresumptie of het beginsel van fair play is dan ook niet aan de orde. Evenmin is door de wijze van onderzoek met grove veronachtzaming aan de belangen van de verdachte tekort gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, zoals de raadsvrouw in het verlengde van haar verweer heeft gesteld.
In dit verband heeft de verdediging voorts nog betoogd dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (Stcrt. 2010, 19123) niet is nageleefd met betrekking tot de wijze van verhoren van [slachtoffer 1].
Het hof overweegt hiertoe dat in voormelde Aanwijzing - die gold ten tijde van het opnemen van de verklaringen van [slachtoffer 1]en die inmiddels is vervallen - staat dat uit een oogpunt van waarheidsvinding, objectiviteit en neutraliteit een vertrouwenspersoon niet aanwezig is bij het inhoudelijke deel van het opnemen van de aangifte. In uitzonderlijke gevallen kan, na toestemming van de officier van justitie, wel een vertrouwenspersoon aanwezig zijn bij het inhoudelijk deel van het opnemen van de aangifte.
Het hof constateert met de raadsvrouw dat [slachtoffer 1]de tweede keer, op 27 mei 2014, is gehoord in aanwezigheid van haar stiefvader. Dit is gebeurd op initiatief van de verhorende verbalisanten, zonder dat de reden is aangegeven en zonder dat blijkt van toestemming door de officier van justitie.
Dit betekent dat op dit punt is gehandeld in strijd met de Aanwijzing. Het hof heeft beide verhoren kritisch gelezen. Het hof is op basis daarvan van oordeel dat beide verhoren op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden, waarbij de nadruk heeft gelegen op de waarheidsvinding, en dat er sprake was van een zorgvuldige bejegening van [slachtoffer 1]. De wijze waarop [slachtoffer 1] gereageerd heeft tijdens het tweede verhoor en de inhoud van haar verklaring komen overeen met haar reacties en verklaring tijdens het eerste verhoor, zodat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de aanwezigheid van de stiefvader van invloed is geweest op de inhoud van de tweede verklaring.
Het hof is dus met de raadsvrouw van oordeel dat de Aanwijzing niet is nageleefd, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a lid 1 Sv. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende gebleken op welke wijze en in hoeverre de verdachte door het niet naleven van voornoemd voorschrift daadwerkelijk in zijn verdedigingsrechten is geschaad of is getroffen in belangen die deze voorschriften beogen te beschermen. Het hof overweegt in dat verband dat deze voorschriften in het bijzonder ertoe strekken te bevorderen dat aangevers en slachtoffers van de delicten waarop de aanwijzing betrekking heeft, zorgvuldig en met de vereiste specifieke deskundigheid worden bejegend. Zoals hierboven reeds overwogen is aan dit doel van de aanwijzing voldaan.
Naar het oordeel van het hof is – gelet op het voorgaande - van een verzuim waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming aan de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak dan ook niet gebleken, zodat het verzuim niet afdoet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het hof verwerpt aldus het verweer van de raadsvrouw en volstaat met de enkele constatering dat er een vormverzuim is begaan.
3.
Schending van de redelijke termijn
Het hof is – met de raadsvrouw – van oordeel dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu er tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 8 december 2015 en het wijzen van dit arrest op 7 augustus 2018 een periode van meer dan 2 jaren is gelegen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578) kan een dergelijke overschrijding van de redelijke termijn echter niet leiden tot de niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het hof verwerpt dan ook het primaire verweer van de raadsvrouw, voor zover zij heeft betoogd dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het hof zal op het in dit kader subsidiair gevoerde verweer, inhoudende dat de overschrijding dient te worden verdisconteerd in de op te leggen straf, reageren indien het hof tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een strafoplegging komt.
Conclusie
Noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, leiden de stellingen van de verdediging tot de slotsom dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Het hof verwerpt de verweren en verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
De rechtbank heeft een uitvoerige bewijsoverweging in het vonnis opgenomen. Het hof kan zich grotendeels met deze overweging verenigen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zal het hof deze overweging opnieuw opnemen, daar waar nodig aangepast en aangevuld.
1.1Inleiding
De in deze inleiding opgenomen feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en omdat deze door de verdediging ook niet zijn betwist als vaststaand worden aangemerkt en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
[verdachte] (hierna: de verdachte) was bevriend met [persoon A], een medewerkster van de verdachte, en had derhalve ook een goede band met de minderjarige dochters van [persoon A], [slachtoffer 2] en [persoon B]. Beide dochters van [persoon A] verrichtten tegen betaling huishoudelijke werkzaamheden als strijken, wassen en koken bij de verdachte thuis. [slachtoffer 1]en [slachtoffer 3] waren vriendinnen van [slachtoffer 2].
In de in feit 1 genoemde periode, die loopt van 22 december 2013 tot en met 28 februari 2014, heeft de verdachte meermalen contact gehad met [slachtoffer 1]via diverse communicatiemiddelen en ook hebben zij samen tijd doorgebracht. De verdachte heeft [slachtoffer 1]in de ten laste gelegde periode maandelijks een contant geldbedrag van € 200,- gegeven en hij heeft kleding voor haar gekocht. De verdachte heeft voorts alcoholische drank en sigaretten voor [slachtoffer 1]gekocht, heeft meermalen voor [slachtoffer 1]taxikosten betaald en hij heeft haar mee uit eten genomen.
In de in feit 2 genoemde periode, die loopt van 2 september 2012 tot en met 18 februari 2014, heeft de verdachte veelvuldig contact gehad met [slachtoffer 2] via diverse communicatiemiddelen en hebben zij regelmatig samen tijd doorgebracht. De verdachte heeft [slachtoffer 2] in de periode zoals ten laste gelegd veelvuldig (contante) geldbedragen gegeven. Ook heeft hij alcoholische drank en sigaretten voor haar gekocht, heeft hij haar mee uit eten genomen, heeft hij kleding voor haar gekocht en heeft hij taxikosten voor haar betaald.
In de in feit 3 genoemde periode, die loopt van 12 januari 2013 tot en met 16 maart 2013, heeft de verdachte meermalen contact gehad met [slachtoffer 3] via WhatsApp. De verdachte heeft [slachtoffer 3] in de periode zoals die is ten laste gelegd geldbedragen en kleding gegeven.
Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachte de chat- en/of WhatsApp-gesprekken met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zoals deze zijn ten laste gelegd, heeft gevoerd. De verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep expliciet erkend. Evenmin staat ter discussie dat de verdachte in voormelde periodes op de hoogte was van de minderjarigheid van zowel [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3].
De onderhavige zaak draait in essentie allereerst om de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het bewegen van de drie meisjes tot het verrichten of dulden van - kort gezegd - seksuele handelingen met hem, verdachte.
Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is vervolgens de vraag aan de orde of de verdachte in de gegeven omstandigheden ook daadwerkelijk heeft gepoogd om de meisjes tot die seksuele handelingen te verleiden, waarbij het hof dient te beoordelen of sprake
is geweest van een begin van uitvoering door het verrichten van een of meerdere uitvoeringshandelingen.
Ten slotte is de vraag aan de orde of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het meermalen aanwezig hebben van ongeveer 5 gram cocaïne in de periode van 20 augustus 2013 tot en met 30 mei 2014, zoals hem onder feit 4 wordt verweten.
1.2Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, zoals verwoord in haar schriftelijke requisitoir, gevorderd dat het hof wettig en overtuigend zal bewezen verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de drie pogingen tot verleiding (feit 1, 2 en 3) en aan het meermalen voorhanden hebben van cocaïne (feit 4).
1.3Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte met het versturen van de berichten en het geven of het aanbieden van giften en/of goederen niet het opzet heeft gehad om de minderjarige meisjes te bewegen tot het plegen of dulden van seksuele handelingen. Uit de zich in het dossier bevindende chat- en/of WhatsApp-gesprekken kan niet worden afgeleid dat de verdachte de minderjarige meisjes heeft willen bewegen tot seksuele handelingen, aldus de raadsvrouw.
Nu dit opzet ontbreekt, is er volgens de raadsvrouw evenmin sprake van een causaal verband tussen het geven of het aanbieden van de giften en/of goederen en het beweerdelijke beoogde gevolg, te weten het bewegen van de meisjes tot het plegen dan wel dulden van seksuele handelingen.
Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat van een uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht geen sprake is noch van een misbruik daarvan.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
1.4De beoordeling van de tenlastelegging
Naar het oordeel van het hof kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3. Het hof komt tot dit oordeel op basis van de grote hoeveelheid zich in het dossier bevindende chat- en/of WhatsApp-gesprekken, alsmede op basis van de verschillende door de meisjes en de verdachte afgelegde verklaringen.
Voorts acht het hof ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit.
1.4.1.Feiten 1, 2 en 3 – pogingen tot seksuele verleiding van minderjarigen
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verdachte een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht had op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Deze feitelijke verhoudingen bestonden in de eerste plaats uit het grote verschil in leeftijd tussen de verdachte enerzijds en de drie meisjes anderzijds: de verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten tussen de 31 en 33 jaar oud. [slachtoffer 1]was 16 jaar, [slachtoffer 2] was tussen de 14 en 16 jaar en [slachtoffer 3] was tussen de 15 en 16 jaar oud. Daarnaast bestonden de feitelijke verhoudingen uit de status van de verdachte en zijn functie als lid van het Europees Parlement, alsmede zijn inkomen en vermogen. De verdachte heeft een universitaire rechtenstudie afgerond en was in de eerder genoemde periodes een Europarlementariër die veel reizen maakte en een riant salaris genoot. Deze meisjes waren daarentegen jonge MBO-studentes met bijbaantjes. Voor wat betreft [slachtoffer 2] verdient nog opmerking dat verdachte met enige regelmaat heeft bijgedragen aan het financieel onderhouden van haar familie.
Aan zijn maatschappelijke en financiële positie heeft de verdachte in zijn chat- en/of WhatsApp-gesprekken met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] herhaaldelijk gerefereerd, zodat naar het oordeel van het hof tevens sprake is van misbruik van dat uit die feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht. Dat mogelijk sprake was van een bepaalde mate van mondigheid van (een van) de meisjes, doet hier niet aan af.
De intenties van verdachte
Chat- en WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer 1]