Uitspraak
Arrest van 31 juli 2018
[appellant] , handelend onder de naam
STREET ONE GmbH,
Het geding
- van [appellant] : op 4 juni 2018 een akte houdende overlegging producties voor pleidooi, met producties 20 tot en met 26 en op 15 juni 2018 een akte houdende wijziging van eis en een overzicht van aan de zaak bestede uren;
- van Street One: op 4 juni 2018 een akte overlegging productie, met productie 27 (kostenopgave), en op 15 juni 2019 een faxbrief houdende bezwaar tegen de wijziging van eis en de door [appellant] op die datum ingediende productie.
Beoordeling
De feiten
- het Uniewoordmerk STREET ONE, gedeponeerd op 25 maart 2011 (filing number 009842592) en geregistreerd op 14 oktober 2011 voor onder meer waren in klasse 25 (kleding);
- het hierna afgebeelde Uniewoord-/beeldmerk, gedeponeerd op 1 april 1996 (filing number 000034439) en geregistreerd op 13 november 1998 voor onder meer waren in klasse 25 (kleding):
In de bij de brief behorende “Technische bijlage CBR” is vermeld:
- Uw bedrijfsnaam is duidelijk zichtbaar op de hoofding van de pagina
- Merken van de CBR of onderdelen ervan mogen niet in de URL worden gebruikt”.
Deze site is tijdelijk offline”.
“de uitspraak van het WIPO van 23 juli 2013 (…) erkennen en bereid (…) zijn te bewerkstelligen dat Webapply de Domeinnaam alsnog vrijwillig aan Street One overdraagt”
- dat het betoog van [appellant] dat hij rechthebbende is op de domeinnaam moet worden verworpen;
- dat [appellant] aan de (inmiddels geëindigde) POS-overeenkomsten geen (gebruiks)rechten op de domeinnaam kan ontlenen, maar, integendeel, hij sinds de beëindiging van de POS-overeenkomsten het gebruik van de domeinnaam juist dient te staken;
- dat het beroep van [appellant] op de in artikel 13 GMVo (thans (artikel 15) Uniemerkenverordening (UMV))
De inzagevordering ex artikel 843a Rv; grief 2
- dat [appellant] niet als rechthebbende op de domeinnaam kan worden aangemerkt, zodat het hof ook om die reden niet nogmaals zou toekomen aan de inzagevordering;
- dat geen sprake is van de voor toewijzing van een vordering ex artikel 843a Rv vereiste rechtsbetrekking, daar geen sprake is van een redelijk vermoeden van de door [appellant] gestelde onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking.
Grief 1
Grieven 3 en 5: de vorderingen sub C en B
De vordering sub C
Nu [appellant] niet de houder van de domeinnaam is kan de Geschillenbeslechter (…) een eventueel recht of legitiem belang van [appellant] bij de Domeinnaam niet in aanmerking nemen.”Op grond van de stelling van [appellant] dat hij “goederenrechtelijk” domeinnaamhouder is gebleven kan dus niet worden aangenomen dat [appellant] rechthebbende is en kan de vordering tot overdracht van de domeinnaam niet worden toegewezen.
- de heren [expansiemanager Street One] , expansiemanager van Street One en [naam] van S.O. B.V. op de hoogte waren van de registratie van de domeinnaam en het gebruik daarvan voor een website en daarvoor (impliciete) toestemming hebben gegeven, althans daartegen geen bezwaar hebben gemaakt,
- CBR bij brief van 1 juni 2011 aan haar systeempartners heeft laten weten te streven naar uitbreiding door verkoop via een eigen webshop, zodat hij bevoegd was vanaf 1 juni 2011 als systeempartner/franchisenemer een webshop te gaan voeren mits deze voldeed aan de gestelde voorwaarden en
- andere systeempartners voor een website domeinnamen gebruiken of hebben gebruikt waarvan het woord ‘streetone’ onderdeel uitmaakt.
als franchisenemer/systeempartnerop een moment dat alle betrokkenen ervan uitgingen dat de POS-overeenkomsten golden, in overeenstemming waarmee hooguit toestemming kon worden verleend voor de duur van de samenwerking. Dat slechts toestemming werd verleend voor de duur van de samenwerking ligt overigens ook los van de POS-overeenkomsten voor de hand als gebruikelijke gang van zaken in dit soort samenwerkingsrelaties. Ook uit de brief van CBR Holding van 1 juni 2011 (waarin overigens uitdrukkelijk is bepaald:
“Merken van de CBR of onderdelen ervan mogen niet in de URL worden gebruikt”) en het gebruik door andere franchisenemers van ‘streetone-websites’ kan geen toestemming voor gebruik na afloop van de samenwerking worden afgeleid. Het had dan ook op de weg van [appellant] gelegen onderbouwd te stellen dat de gestelde toestemming ook was gegeven voor de periode na het beëindigen van de samenwerking. Hij heeft dat niet gedaan; integendeel hij spreekt steeds over (impliciete) toestemming als franchisenemer/systeempartner in het kader van de samenwerking. Gelet daarop is het hof van oordeel dat [appellant] niet gesteld, althans niet voldoende onderbouwd gesteld heeft dat ook toestemming was verleend voor het gebruik van de domeinnaam na het beëindigen van de samenwerking. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat [appellant] niet op grond van toestemming gerechtigd was de domeinnaam na de beëindiging van de samenwerking te gebruiken. Dat brengt mee dat niet relevant is of [appellant] toestemming had de domeinnaam gedurende de samenwerking te gebruiken – en het hof aan die vraag ook niet toekomt in deze procedure, ondanks het belang dat [appellant] bij beantwoording daarvan stelt te hebben in de schadestaatprocedure – en dat hetzelfde geldt voor het aanbod om dat te bewijzen, aan welk bewijsaanbod het hof dan ook voorbij gaat.