2.8[verzoekster] heeft van een aantal van de met haar namens Jumbo gevoerde gesprekken geluidsopnames gemaakt.
3. Jumbo heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3 onderdeel e en g BW (wegens verwijtbaar handelen respectievelijk een verstoorde arbeidsverhouding).
4. [verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen het ontbindingsverzoek en gesteld dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen, althans dat grond bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding naast de transitievergoeding.
5. De kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en dat van Jumbo in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat herplaatsing niet in de rede ligt. Met toepassing van de termijn van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2017 ontbonden. Voor wat betreft de billijke vergoeding heeft de kantonrechter overwogen dat van dreigementen en intimiderend optreden door Jumbo niet is gebleken en dat het handelen van Jumbo niet kwalificeert als ernstig verwijtbaar. Voor zover [verzoekster] heeft bedoeld de kantonrechter te verzoeken een billijke vergoeding vast te stellen, is dit verzoek afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
6. [verzoekster] is in hoger beroep gekomen en heeft vijf grieven geformuleerd tegen de beschikking van de kantonrechter. [verzoekster] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover is bepaald dat het handelen van Jumbo niet kwalificeert als ernstig verwijtbaar en voor zover [verzoekster] geen recht heeft op een billijke vergoeding. [verzoekster] verzoekt het hof te bepalen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Jumbo en [verzoekster] daarom recht heeft op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW. Voorts verzoekt [verzoekster] Jumbo te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
7. Jumbo heeft verzocht [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep van [verzoekster] te verwerpen en de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen.
8. Als het meest verstrekkende verweer heeft Jumbo aangevoerd dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep, omdat het beroepschrift is ingediend buiten de beroepstermijn van drie maanden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van der Boon, nadat hem het beroepschrift met een stempel van ontvangst van de griffie van het hof gedateerd 29 september 2017 is getoond, verklaard het niet-ontvankelijkheidsverweer niet te handhaven. Het hof gaat derhalve uit van de ontvankelijk van [verzoekster] in haar verzoeken.
9. Jumbo stelt zich voorts op het standpunt dat de door [verzoekster] op 7 december 2017 ingediende aanvullende stukken en producties, nadat het beroepschrift is ingediend, buiten beschouwing moeten worden gelaten vanwege strijd met de twee-conclusieregel en strijd met de goede procesorde. Jumbo voert aan dat het beroepschrift de gronden voor het beroep dient te bevatten en dat het aanvullende stuk onsamenhangend is en niet is voorzien van een uitleg.
10. Het hof is van oordeel dat de op 7 december 2017 ingediende aanvullende stukken ten opzichte van het beroepschrift geen nieuwe gronden of stellingen bevatten, maar slechts een weergave is van de ervaringen van [verzoekster] en zij een toelichting geeft op de uitgewerkte (telefoon)gesprekken die al bij beroepschrift in het geding waren gebracht. Van strijd met de twee-conclusieregel of de goede procesorde is naar het oordeel van het hof hier dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is de aanvullende stukken buiten beschouwing te laten.
11. In hoger beroep komt [verzoekster] niet op tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Met haar grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komt [verzoekster] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Jumbo niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW en daarom aan [verzoekster] geen billijke vergoeding wordt toegekend.
12. Een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW wordt alleen toegekend indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het hierbij gaat om uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan en de rechter concludeert dat er geen andere optie is dan ontslag of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren en ontslag langs die weg te realiseren (zie
Kamerstukken II, 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 34).
13. [verzoekster] voert ter onderbouwing van haar stelling dat Jumbo ernstig verwijtbaar heeft gehandeld aan dat de verstoorde arbeidsrelatie volledig door toedoen van Jumbo is ontstaan. [verzoekster] stelt dat Jumbo - doordat de filiaalmanager [de filiaalmanager] en de afdelingschef [de afdelingschef] bij het gesprek op 26 juli 2016 aanwezig waren - niet de toepasselijke klachtenregeling heeft gevolgd, die voorschrijft dat een werknemer na een ingediende klacht wordt gehoord door de HR Manager en Operationeel Manager. Hierdoor hebben de filiaalmanager en de afdelingschef een startschot gegeven voor de verstoring van de arbeidsverhouding. Voorts voert [verzoekster] aan dat zij tijdens het gesprek op 26 juli 2016, waarbij afdelingschef [de afdelingschef] tegen haar stoel heeft geschopt, is bedreigd en geïntimideerd.
14. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting door [verzoekster] en Jumbo naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat de verstoorde arbeidsverhouding haar oorsprong vindt als tussen partijen eind mei 2016 een geschil ontstaat over de door [verzoekster] vergeten kloksleutel en de inroostering van [verzoekster] . Nadat een gesprek hierover heeft plaatsgevonden en Jumbo schriftelijk aan [verzoekster] heeft bevestigd dat bij de inroostering met de door haar opgegeven beschikbaarheid rekening wordt gehouden, heeft [verzoekster] op 12 juli 2016 een uitgebreide klachtenbrief aan de klachtencommissie gezonden over hoe zij is bejegend tijdens het gesprek over de vergeten kloksleutel en de inroostering. Naar aanleiding van de klachtenbrief heeft op 26 juli 2016 een gesprek plaatsgevonden, waarbij [verzoekster] , [de filiaalmanager] (filiaalmanager) en [de afdelingschef] (afdelingschef) aanwezig waren. De stelling van [verzoekster] dat Jumbo hiermee in strijd met de klachtenprocedure heeft gehandeld doordat deze twee leidinggevenden en niet de HR Manager en de Operationeel Manager bij dit gesprek aanwezig waren, volgt het hof niet. De klachtenprocedure schrijft immers voor dat pas als na goed overleg niet tot een oplossing kan worden gekomen, een officiële klacht kan worden ingediend en een onderzoek zal worden gestart. Dat Jumbo eerst heeft geprobeerd door middel van een gesprek tussen [verzoekster] , [de filiaalmanager] en [de afdelingschef] tot een oplossing te komen acht het hof begrijpelijk en niet in strijd met de klachtenprocedure. Toen bleek dat tijdens het gesprek op 26 juli 2016 niet tot een oplossing kon worden gekomen, heeft, kort daarna, op 29 juli 2016 alsnog een gesprek plaatsgevonden met de HR Manager en Operationeel Manager. Hiermee heeft Jumbo conform haar klachtenregeling gehandeld. In dat gesprek is [verzoekster] een mediationtraject aangeboden alsook overplaatsing naar een ander filiaal. De stelling van [verzoekster] dat door toedoen van de Operationeel Manager en de HR Manager, de filiaalmanager en de afdelingschef een startschot hebben gegeven aan de verstoring van de arbeidsverhouding, laat staan dat Jumbo hierdoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, faalt.
15. Ten aanzien van de door [verzoekster] gestelde intimidatie en bedreiging oordeelt het hof als volgt. Tijdens het gesprek op 26 juli 2016 zijn de gemoederen hoog opgelopen. [verzoekster] is uit het gesprek weggelopen en heeft in de kantine een voor [de afdelingschef] duidelijk te horen telefoongesprek over de ontstane situatie gevoerd. Vervolgens is op verzoek van [verzoekster] , de vader van [verzoekster] gearriveerd. Nadat het gesprek tussen [verzoekster] , de vader van [verzoekster] , [de filiaalmanager] en [de afdelingschef] was hervat en - blijkens ook het door [verzoekster] overgelegde gespreksverslag - de gemoederen wederom opliepen, heeft [de afdelingschef] op enig moment tegen de stoel van [verzoekster] geschopt, naar zijn zeggen om op die manier haar aandacht te trekken toen hij van haar geen respons kreeg. Ook volgens de eigen stellingen van [verzoekster] verliep het gesprek niet zoals [de afdelingschef] voor ogen stond omdat hij geen ruimte van [verzoekster] kreeg om zijn verhaal te doen. Gelet op deze omstandigheden acht het hof voldoende aannemelijk dat [de afdelingschef] tegen de stoel van [verzoekster] heeft geschopt om haar aandacht te trekken. Jumbo heeft toegegeven dat het handelen van [de afdelingschef] weinig professioneel was en heeft naar eigen zeggen [de afdelingschef] na afloop van het gesprek op zijn gedraging aangesproken. Dat sprake is geweest van intimidatie en dreigementen, zoals door [verzoekster] is gesteld, is door Jumbo gemotiveerd weersproken en is - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. Ook het gespreksverslag van [verzoekster] biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Dat het gesprek heftig was betekent op zich nog niet dat het bedreigend en intimiderend was, ook omdat [verzoekster] zelf zich in dat gesprek heeft laten gelden.
16. De stelling van [verzoekster] dat zij een aantal jaar geleden door een mannelijke collega tijdens de werkzaamheden is aangerand, hetgeen overigens door Jumbo bij gebrek aan wetenschap is betwist, maakt het voorgaande niet anders. [verzoekster] heeft haar stelling dat Jumbo, of dat [de afdelingschef] dan wel [de filiaalmanager] dit wisten dan wel behoorden te weten niet nader – al dan niet met stukken - onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
17. Concluderend is het hof ten aanzien de verwijten van [verzoekster] , die zich in het bijzonder richten op hetgeen tijdens het gesprek van 26 juli 2016 is voorgevallen, van oordeel dat van Jumbo als goed werkgever verwacht had mogen worden het gesprek van 26 juli 2016 in goede banen te leiden en in te grijpen op het moment dat de afdelingschef tegen de stoel van [verzoekster] schopte, waarbij geldt dat een dergelijke schop niet aanvaardbaar is. Dat dit niet is gebeurd valt Jumbo te verwijten. Van
ernstigverwijtbaar handelen door Jumbo is echter geen sprake, nu het hof aannemelijk acht dat de schop tegen haar stoel bedoeld was om haar aandacht te trekken. Het hof neemt daarbij mee dat Jumbo op 29 juli 2016 aan [verzoekster] een mediationtraject heeft aangeboden dat begin augustus 2016 heeft plaatsgevonden, en Jumbo [verzoekster] overplaatsing naar een ander filiaal heeft aangeboden, welke overplaatsing [verzoekster] naar eigen zeggen om principiële redenen geweigerd heeft. Voor toekenning van een billijke vergoeding is naar het oordeel van het hof dan ook geen aanleiding.
18. Slotsom is dat de grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. De verzoeken van [verzoekster] zullen worden afgewezen. Het hof zal [verzoekster] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure aan de zijde van Jumbo zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 716,-- voor griffierecht en op € 2.148,-- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).