ECLI:NL:GHDHA:2018:1666
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van omgangsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, die feitelijk bij hun vader verblijven. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2018 aangevochten, waarin de minderjarigen onder toezicht waren gesteld. De moeder, die als belanghebbende was aangemerkt, stelde dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd door het ontbreken van contact met haar en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was. De Raad voor de Kinderbescherming steunde deze stelling, maar het hof oordeelde dat er geen voldoende gronden waren voor de ondertoezichtstelling. Het hof baseerde zich op de vaststelling dat de minderjarigen zich goed ontwikkelden bij de vader en dat er geen zorgen waren over hun welzijn. Het hof concludeerde dat het ontbreken van een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarigen op zichzelf niet voldoende was om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De ouders werden aangespoord om de communicatie te verbeteren en een reguliere omgangsregeling tot stand te brengen. Uiteindelijk werd het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen en de beschikking van de rechtbank vernietigd.