ECLI:NL:HR:2001:AB1073
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Ondertoezichtstelling van een minderjarige en de vereisten voor gerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven
In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Leeuwarden op 20 november 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Leeuwarden om de ondertoezichtstelling van de minderjarige zoon van de moeder, geboren in 1997, uit te spreken. De Kinderrechter heeft op 12 januari 2000 de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de Raad zijn gehoord. De Rechtbank heeft op 2 februari 2000 de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar uitgesproken, met als doel het tot stand brengen van een omgangsregeling tussen de vader en het kind. De moeder heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 5 juli 2000 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de moeder cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de ondertoezichtstelling inmiddels was afgelopen op 2 februari 2001, waardoor de moeder geen belang meer had bij haar cassatieberoep. Desondanks heeft de Hoge Raad besloten om de rechtsvraag omtrent de vereisten voor het opleggen van een ondertoezichtstelling te overwegen. De Hoge Raad benadrukt dat een dergelijke maatregel een inmenging in het gezinsleven van ouders en kind betekent en alleen gerechtvaardigd is indien deze berust op wettelijke gronden en ter bescherming van het belang van het kind. De rechter moet in zijn beschikking niet alleen de aanwezigheid van deze gronden vermelden, maar ook de gegevens waarop zijn oordeel is gebaseerd.
De Hoge Raad concludeert dat het opleggen van een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn in situaties waarin het ontbreken of bestaan van een omgangsregeling ernstige conflicten of problemen oplevert voor het kind. Echter, de enkele kans op nadelige gevolgen voor de minderjarige is onvoldoende voor het opleggen van een dergelijke maatregel. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep, maar biedt wel belangrijke overwegingen voor toekomstige zaken omtrent ondertoezichtstellingen.