ECLI:NL:HR:2001:AB1073

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/123HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige en de vereisten voor gerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Leeuwarden op 20 november 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Leeuwarden om de ondertoezichtstelling van de minderjarige zoon van de moeder, geboren in 1997, uit te spreken. De Kinderrechter heeft op 12 januari 2000 de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de Raad zijn gehoord. De Rechtbank heeft op 2 februari 2000 de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar uitgesproken, met als doel het tot stand brengen van een omgangsregeling tussen de vader en het kind. De moeder heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 5 juli 2000 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de moeder cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de ondertoezichtstelling inmiddels was afgelopen op 2 februari 2001, waardoor de moeder geen belang meer had bij haar cassatieberoep. Desondanks heeft de Hoge Raad besloten om de rechtsvraag omtrent de vereisten voor het opleggen van een ondertoezichtstelling te overwegen. De Hoge Raad benadrukt dat een dergelijke maatregel een inmenging in het gezinsleven van ouders en kind betekent en alleen gerechtvaardigd is indien deze berust op wettelijke gronden en ter bescherming van het belang van het kind. De rechter moet in zijn beschikking niet alleen de aanwezigheid van deze gronden vermelden, maar ook de gegevens waarop zijn oordeel is gebaseerd.

De Hoge Raad concludeert dat het opleggen van een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn in situaties waarin het ontbreken of bestaan van een omgangsregeling ernstige conflicten of problemen oplevert voor het kind. Echter, de enkele kans op nadelige gevolgen voor de minderjarige is onvoldoende voor het opleggen van een dergelijke maatregel. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep, maar biedt wel belangrijke overwegingen voor toekomstige zaken omtrent ondertoezichtstellingen.

Uitspraak

13 april 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/123HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen,
met als belanghebbenden:
1. [De vader], wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,
2. STICHTING JEUGDBESCHERMING FRIESLAND, gevestigd te Leeuwarden
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 20 november 1999 ter griffie van de Rechtbank te Leeuwarden ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de Raad - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht de ondertoezichtstelling van [het] minderjarige [kind] - verder te noemen: [het kind] - uit te spreken.
Op 12 januari 2000 heeft de Kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de moeder -, belanghebbende bij cassatie sub 1 - verder te noemen: de vader - en Lijesen van de Raad gehoord.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 2 februari 2000 [het kind] met ingang van die dag voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van belanghebbende bij cassatie sub 2 - verder te noemen: de Stichting.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 5 juli 2000 heeft het Hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 23 februari 2001 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
De Raad voor de Kinderbescherming te Leeuwarden heeft aan de Kinderrechter te Leeuwarden verzocht de minderjarige zoon van de moeder, [het kind], geboren op [geboortedatum] 1997, onder toezicht te stellen voor de periode van een jaar. Blijkens het verzoek is het doel van deze ondertoezichtstelling het totstandbrengen van een omgangsregeling tussen de vader en [het kind]. Daarbij heeft de Raad voor de Kinderbescherming als zijn standpunt te kennen gegeven dat "de ouders niet bij machte zijn op vrijwillige basis een omgangsregeling tot stand te brengen".
De Kinderrechter heeft het verzoek toegewezen met ingang van 2 februari 2000. Het Hof heeft deze beschikking bekrachtigd. Daartegen keert zich het middel.
3.2 Nu de ondertoezichtstelling is afgelopen op 2 februari 2001, heeft de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad ziet echter aanleiding in verband met het belang van de hier aan de orde zijnde rechtsvraag het navolgende te overwegen.
3.3 Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de maatregel uitspreekt zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen.
3.4 Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het totstandbrengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden. De enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor de minderjarige nadelig of schadelijk zal zijn, onder meer omdat deze daardoor in een loyaliteitsconflict zou kunnen komen te verkeren, levert niet een toereikende motivering op voor het opleggen van een maatregel als de onderhavige.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 13 april 2001.