Tussen partijen is een geschil ontstaan over de uitleg van het dictum van arrest I. In een in dat verband gevoerd kort geding zijn zij overeengekomen hun geschil hierover bij wege van prorogatie aan het gerechtshof Den Haag voor te leggen. Het hof heeft op 10 september 2013 arrest gewezen (hierna: arrest II). Daarin is onder meer overwogen:
“1. Partijen betrekken elkaar al jarenlang in procedures die alle betrekking hebben op een door [de V.O.F.] van [geïntimeerde] gehuurde discotheek. Eén van die procedures is uitgemond in het inmiddels onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 13 november 2012 (...). In dat arrest is het in appel bestreden vonnis van de kantonrechter van 6 april 2010 vernietigd, voor recht verklaard dat de huurovereenkomst per 6 april 2010 is ontbonden en is [de V.O.F.] veroordeeld tot betaling van € 48.838,92.
2. In verband met de executie van het arrest hebben partijen opnieuw onenigheid gekregen. Zij zijn het niet met elkaar eens over de uitleg van het dictum. In het daarover aangespannen kort geding zijn zij overeengekomen hun geschil bij wege van prorogatie aan het hof voor te leggen met het verzoek te beslissen welk van beide standpunten juist is. (…)
4. (…) Tegen de achtergrond van (...) heeft het hof bij het hier besproken arrest van 13 september 2012 uitgerekend wat [de V.O.F.] aan huur (gebruiksvergoeding) verschuldigd is geworden tot de datum van de thans als definitief geldende ontbindingsdatum van 6 april 2010.
5. (...) Na aftrek van de door [de V.O.F.] betaalde bedragen, waaronder het in juli 2010 betaalde bedrag van € 58.769,82,alsmede de bedragen die naar het oordeel van het hof op dat moment op basis van de machtiging van de kantonrechter voor compensatie in aanmerking kwamen, resteerde volgens het hof een bedrag ad € 48.938,92 als nog door [de V.O.F.] aan huur te betalen. Het is dus de bedoeling van het hof geweest dat [de V.O.F.] dat bedrag nog zou moeten betalen als huur, waarmee de kwestie betreffende de huur (...) de wereld uit zou zijn.
6. Het hof veroordeelde [de V.O.F.] echter tot betaling van dat bedrag zonder zich te
realiseren, dat in het in juli 2010 betaalde bedrag van € 58.769,92 het bedrag van € 52.123,28 was begrepen, dat in het vonnis van 6 april 2010 is genoemd en dat het bedrag van € 58.769,82 is betaald ter uitvoering van het vonnis van 6 april 2010, zoals partijen thans aanvoeren. (...)
7. Vernietiging van het vonnis van 6 april 2010, waartoe het hof vervolgens is overgegaan, brengt met zich dat het arrest van 13 november 2012 in de plaats is gekomen van dat vonnis en dat al hetgeen ter uitvoering van het vonnis is verricht teruggedraaid dient te worden. Als het hof zich had gerealiseerd dat het bedrag ad € 58.769,82 alleen maar ter uitvoering van het vernietigde vonnis was betaald en in zoverre in deze procedure niet in mindering op de verschuldigde huur had mogen worden gebracht, zou het tot de conclusie zijn gekomen dat [de V.O.F.] meer aan huur verschuldigd bleek te zijn dan waartoe zij bij vonnis van 6 april 2010 door de kantonrechter was veroordeeld. Omdat een appellant niet slechter mag worden van zijn hoger beroep en [geïntimeerde] op het punt van de betaling van de verschuldigde huur geen incidenteel appel heeft ingesteld, had het hof zich gebonden moeten achten aan het door de kantonrechter toegekende bedrag (...). Het hof zou daarom in dat geval het vonnis op het punt van de betaling van in totaal € 52.123,28 hebben bekrachtigd.
8. Resumerend: De bedoeling van het hof is dus geweest om vast te stellen wat [de V.O.F.] nog in totaal aan huur verschuldigd was en haar tot betaling van dat bedrag te veroordelen. Daarbij heeft het de betaling van € 58.769,82 in aanmerking genomen, zodat [de V.O.F.] nog een aanvullend bedrag van € 48.938,92 diende te betalen (...).
9. De beslissing is echter geweest dat het vonnis van 6 april 2010 werd vernietigd met veroordeling van [de V.O.F.] tot betaling van € 48.838,92 (lees € 48.938,92). Het dictum van het arrest luidt zo en het dictum is leidend. Het standpunt van [geïntimeerde] dat het vonnis van 6 april 2010 weliswaar is vernietigd, maar dat daarmee niet de rechtsgrond is komen te ontvallen aan de op basis van dat vonnis verrichte betaling van € 58.769,82, is onjuist. Voor zover de betaling van € 58.769,82 op basis van dat vonnis heeft plaatsgevonden, is aan die betaling wel de rechtsgrond komen te ontvallen.
10. Dat betekent dat het standpunt van [de V.O.F.] in zoverre juist is, dat het dictum van het arrest van 13 november 2012, gelezen dient te worden als vervangende het dictum van het vonnis 6 april 2010, met dien verstande dat uitsluitend de daarin opgenomen veroordelingen van [de V.O.F.] tot een bedrag ad € 52.123,28 worden vervangen door € 48.938,92. Het betekent niet dat [de V.O.F.] daarmee de volledig verschuldigde huur heeft voldaan. Daartoe is betaling van het bedrag van € 48.938,92 vereist. De vraag in hoeverre dat bedrag in rechte
invorderbaar is, laat het hof hierbij onbeantwoord.
(…)
Beslissing
Het hof:
- bepaalt dat het standpunt van [de V.O.F.] in zoverre juist is, dat het dictum van het arrest, gelezen dient te worden als vervangende het dictum van het vonnis 6 april 2010, met dien verstande dat uitsluitend de daarin opgenomen veroordelingen van [de V.O.F.] tot een bedrag van in totaal € 52.123,28 worden vervangen door € 48.938,92.”