Uitspraak
Uitspraak van 2 mei 2018
[X] te [Z] , belanghebbende
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
Loop van het geding in hoger beroep
Vaststaande feiten
overwegende:
overwegende dat:
Artikel 2
“Continuïteit van de activiteiten
Oordeel van de Rechtbank
Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
Conclusies van partijen
Beoordeling van het hoger beroep
Naar het oordeel van het Hof kan de verstrekking van deze lening door [E] (zie 3.8) niet leiden tot de conclusie dat belanghebbendes leningen zakelijk waren. Dit betoog faalt reeds omdat [E] niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijke derde ten opzichte van [D] . Zij was immers toen zij op 10 december 2012 de lening verstrekte, reeds (mede-)aandeelhouder in [D] (sinds dier oprichting op 20 januari 2012). Uit de verstrekking van de lening door [E] kan dus, zoals de Inspecteur stelt, niet worden afgeleid dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken.
Het Hof sluit niet uit dat een dergelijke ‘deal’ mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot dusdanig positieve verwachtingen over de resultaatsontwikkeling van [D] , dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken als lening A. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het verstrekken van lening A dergelijk positieve verwachtingen bestonden. Zo heeft hij nagelaten te onderbouwen wat de samenwerking tussen [E] en [A] concreet inhield en welke resultaten daarvan konden worden verwacht. Belanghebbende heeft geen business plan noch een prognose van de toekomstige kasstromen overgelegd. Het Hof acht de enkele in de brief van 6 oktober 2011 neergelegde intenties van [E] onvoldoende om op basis daarvan aannemelijk te achten dat kon worden verwacht dat de samenwerking met [E] op een aanvaardbare termijn tot positieve operationele kasstromen voor [D] zouden leiden waaruit rente en aflossingen zouden kunnen worden voldaan.
Met betrekking tot lening B (d.d. 25 september 2012; subrogatie van de debiteur met achterstelling en verlenging van de looptijd van de lening op 19 december 2012) en lening C (d.d. 19 december 2012) acht het Hof hoe dan ook niet aannemelijk dat op de relevante tijdstippen nog sprake was van positieve verwachtingen. Toen moet redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat [A] en [B] in zwaar weer verkeerden, gezien de omstandigheden dat belanghebbende de afwaardering van de vorderingen in aanmerking heeft genomen over het jaar 2012 en [A] de waarde van haar deelnemingen ultimo 2012 in haar balans op nihil heeft gesteld.
Proceskosten
Beslissing
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.