In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2017. De veroordeelde, geboren op 31 [geboortejaar] 1956 in Indonesië, had geen bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Het hof heeft het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 340.840,04. De veroordeelde is verplicht gesteld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 261.678,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De zaak betreft een ontnemingsprocedure waarbij de veroordeelde eerder was veroordeeld voor diefstal, verduistering, witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank had in haar vonnis het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 287.959,88. Het Openbaar Ministerie had in hoger beroep een hogere vordering ingediend, maar het hof heeft de eerdere vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien op basis van een rapport van 13 september 2012.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit strafbare feiten en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitvoerig toegelicht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de vorderingen van benadeelde derden en heeft deze in mindering gebracht op het vastgestelde bedrag. De beslissing van het hof houdt in dat het bestreden vonnis van de rechtbank niet in stand kan blijven, en het hof heeft opnieuw recht gedaan in deze ontnemingszaak.