Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zittingslocatie Justitieel Complex Schiphol
raadkamer beklagzaken
1.Het beklag
DH03, DH04 en DH05, beklaagden, niet te vervolgen ter zake van een geweldsincident op 27 juni 2015 ten gevolge waarvan
[M.H.](verder: [M.H.]) op 28 juni 2015 is overleden, te weten doodslag (artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr)), (zware) mishandeling, al dan niet de dood ten gevolge hebbend (artikel 300-303 Sr), dan wel dood door schuld (307-309 Sr), alsmede ter zake van iemand in hulpeloze toestand brengen en laten c.q. verlating van hulpbehoevenden, strafbaar gesteld op grond van artikel 255 Sr en het nalaten hulp te verlenen (artikel 450 Sr).
DH01 en DH02,beklaagden, niet te vervolgen ter zake van iemand in hulpeloze toestand brengen en laten c.q. verlating van hulpbehoevenden (artikel 255 Sr) en het nalaten hulp te verlenen (artikel 450 Sr).
2.Het verslag van de advocaat-generaal
3.De stukken betreffende het beklag
4.De behandeling in raadkamer
,met hun raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, aangezien dat beklag op hetzelfde feitencomplex betrekking heeft en dezelfde strekking heeft.
5.Ontvankelijkheid van het beklag
nadatde door klagers als levensdelicten aangegeven geweldshandelingen zich hadden voorgedaan. Een eventueel ter zake van 255 en 450 Sr in te stellen strafvervolging zou dus niet dezelfde gebeurtenissen en handelingen betreffen. Het hof is dan ook van oordeel dat wel sprake is van een situatie van niet-vervolgen, aangezien het andere feiten (als bedoeld in artikel 57 Sr) betreft dan de feiten waarvoor DH01 en DH02 reeds worden vervolgd.
6.De feiten
doodslagzou moeten plaatsvinden omdat zij met DH01 en DH02 samen als groep hebben geopereerd bij de aanhouding van [M.H.] en elk van hen verantwoordelijk was voor het gezamenlijke optreden. Bovendien hebben zij, door niet op zijn minst hun handelen af te stemmen met het handelen van de overige agenten, het risico genomen dat [M.H.] door dat gezamenlijke handelen zou komen te overlijden. Zij hebben zich volgens klagers willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit zou gebeuren. Door hun rol in het uitgeoefende geweld, alsook door niet in te grijpen, hebben zij deze kans ten tijde van de gedragingen bewust aanvaard.
dood door schuld, nu zij na gezamenlijke uitoefening van geweld waarbij zij hebben samengewerkt, hebben nagelaten (tijdig en op adequate wijze) medische hulp te verlenen dan wel in te schakelen, waardoor [M.H.] is komen te overlijden. Dit valt hen strafrechtelijk te verwijten nu agenten behoren te weten dat wanneer een persoon onwel of zelfs bewusteloos is, zo spoedig mogelijk medische hulp, die nota bene ook op het festivalterrein aanwezig was, moet worden ingeschakeld.
(zware) mishandeling, al dan niet de dood ten gevolge hebbend. DH03, DH04 en DH05 hebben zelf ook geweld uitgeoefend jegens [M.H.]. Klagers trekken het oordeel van de officieren van justitie, dat deze agenten geen zelfstandige handelingen hebben verricht die niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldeden, in twijfel. Er is volgens klagers sprake geweest van gezamenlijk gepleegd excessief geweld, hetgeen zonder meer te duiden valt als zware mishandeling.
het opzettelijk in hulpeloze toestand brengen en laten van iemandtot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij verplicht waren (artikel 255 Sr). Klagers stellen dat beklaagden [M.H.] in hulpeloze toestand hebben gelaten aangezien hulpverlening zeer dichtbij aanwezig was en zij [M.H.], door hem te vervoeren naar een politiebureau, van die hulp hebben verwijderd. Dit heeft ertoe geleid dat [M.H.] bijna 7,5 minuut lang van acuut vereiste medische hulp verstoken is gebleven en levensreddend handelen daarna niet meer vruchtbaar bleek.
nalaten hulp te verlenenaan [M.H.] (artikel 450 Sr). Klagers stellen dat juist van agenten mag worden verwacht dat zij hulp verlenen bij ogenblikkelijk levensgevaar. Dit valt ook onder de taak van de politie ingevolge artikel 3 van de Politiewet.
medeplegenvan beklaagden DH03, DH04 en DH05 op het standpunt dat de feiten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zoals deze zijn gerelateerd in de diverse processen-verbaal en zijn weergegeven in de sepotbrieven van de officieren van justitie en in het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie, onvoldoende grond geven voor de opvatting dat er sprake zou zijn van een zodanig wezenlijke bijdrage en aldus van een zo nauwe en bewuste samenwerking met DH01 en DH02, dat beklaagden DH03, DH04 en DH05 zich schuldig hebben gemaakt aan doodslag, dood door schuld en/of (zware) mishandeling, al dan niet de dood ten gevolge hebbend, dan wel enige deelnemingsvorm. Daarbij is naar het oordeel van de advocaat-generaal terecht en op goede gronden meegewogen dat in casu sprake was van een situatie waarin deze politiefunctionarissen met het oog op de aanhoudingssituatie de handelingen konden en mochten verrichten zoals deze uit het onderzoek naar voren komen. De handelingen van DH03, DH04, en DH05 bezien en getoetst aan het juridisch kader leiden bij de advocaat-generaal tot de conclusie dat de beoordeling van de officieren van justitie op juiste gronden is gebaseerd.
medeplichtigheidvan deze drie niet vervolgde beklaagden heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de handelingen van DH03, DH04 en DH05 geen blijk gaven van opzet op het gronddelict en bovendien het overlijden van [M.H.] niet hebben veroorzaakt, daar niet aan hebben bijgedragen of dit hebben versneld. Gelet op de feiten zoals deze uit het onderzoek naar voren komen, de aard van de situatie (aanhoudingssituatie) en de hoedanigheid van beklaagden DH03, DH04 en DH05 als politiefunctionarissen kan de advocaat-generaal zich in de sepotbeslissing vinden. Gelet op het geldende juridische toetsingskader is er naar het oordeel van de advocaat-generaal in casu geen sprake van medeplichtigheid aan de feiten waarvoor DH01 en DH02 zich voor de strafrechter zullen dienen te verantwoorden.
geweldshandelingen ten aanzien van [M.H.] heeft verricht en dat de handelingen die hij wel heeft verricht, voldoen aan de eisen proportionaliteit en subsidiariteit en rechtmatig zijn. Noch uit het dossier noch uit de ingediende klaagschriften blijkt volgens de raadsvrouw dat dit anders zou zijn.
7.De beoordeling van het beklag
strafrechtelijkeafdoening dan de door het openbaar ministerie gekozen vervolging, dient te worden afgewezen.