1.3.Het oordeel van het Hof
Allereerst is het hof van oordeel dat een webinject als het onderhavige, beschouwd als zijnde een samenstel van instructies welke bewerkstelligt dat een bepaald geautomatiseerd werk gegevens op een andere wijze verwerkt (c.q. presenteert) dan zonder die set van instructies het geval zou zijn geweest, in enge zin aangemerkt dient te worden als een “technisch hulpmiddel” zoals bedoeld in (onder meer) de artikelen 138ab jo. 139d van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het hof begrijpt is zulks ook niet door de verdediging betwist.
Het hof overweegt voorts dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de ontwerpers/vervaardigers van de betreffende webinject deze specifiek hebben ontworpen met het oogmerk om deze te plaatsen in de computer van een ING-klant tot wiens computer zij zich reeds via derden wederrechtelijk toegang hadden verschaft. Het is naar het oordeel van het hof eveneens evident dat het primaire doel en daarmee het oogmerk van de vervaardigers van deze webinject was, het een gebruiker doen bewegen om via zijn computer bepaalde gegevens prijs te geven en deze gegevens vervolgens “over te nemen, af te tappen dan wel op te nemen” als bedoeld in artikel 138ab, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Gebleken is dat de gebruikte webinject(s) ook voor dat doel geschikt was c.q. waren.
Voor bewezenverklaring van het onder 1 aan de verdachte tenlastegelegde feit (overtreding van artikel 139d jo. 138ab tweede lid van het Wetboek van Strafrecht) is echter niet alleen vereist dat de ontwikkelde webinject als technisch hulpmiddel kan worden aangemerkt en dat deze geschikt en bedoeld was voor het overnemen (enz.) van gegevens, maar tevens dat bewezen kan worden dat deze webinject (hoofdzakelijk) bestemd c.q. geschikt was tot het plegen van het misdrijf van gekwalificeerde computervredebreuk als bedoeld in artikel 138ab, (eerste en) tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 138ab, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht stelt - zakelijk weergegeven - strafbaar het wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is onder meer, wederom blijkens de delictsomschrijving van artikel 138ab, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, niet alleen sprake in geval van “het doorbreken van een beveiliging”, maar ook indien “de toegang tot het werk is verworven door een technische ingreep”. Naar het oordeel van het hof is van “binnendringen door een technische ingreep” als bedoeld in voormelde bepaling sprake, indien – zoals in het onderhavige geval – zonder toestemming of medeweten van de eigenlijke gebruiker op diens computer een technisch hulpmiddel zoals het onderhavige webinject wordt geplaatst dat zowel bewerkstelligt dat die computer niet meer (geheel) handelt overeenkomstig de instructies van de eigenlijke gebruiker (of overeenkomstig zijn normale werking) als dat gegevens uit die computer worden gekopieerd, afgetapt, dan wel overgenomen (c.q. verplaatst) en vervolgens worden verzonden naar een niet daartoe door de eigenlijke gebruiker geautoriseerde derde of derden (vgl. Hoge Raad 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN9287 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2011:BN9287), NJ 2012/62). Immers, door middel van de plaatsing van een dergelijke webinject verschaft men zich feitelijk en wederrechtelijk (althans: gedeeltelijke) toegang tot de werking van die computer (c.q. van de daarop aanwezige browser) en tot de daarop verwerkte c.q. aanwezige gegevens. Gezien voorgaande feiten en omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat de onderhavige webinject, gezien zijn specifieke functionaliteiten en in aanmerking nemende het specifieke doel waartoe het ontworpen en vervaardigd is, reeds op zichzelf dient te worden aangemerkt als een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, en wel in het bijzonder tot het wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk (of in een deel daarvan), waarbij de toegang tot het werk wordt verkregen door een technische ingreep teneinde vervolgens gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt en/of worden overgedragen door middel van dat werk voor zichzelf of een ander over te nemen, af te tappen en/of op te nemen.
Het hof verwerpt derhalve het tot een andere conclusie leidende verweer van de raadsman.
2. Medeplegen vervaardigen en voorhanden hebben van de webinject en Perkele-malware
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde onder meer het volgende af:
- verdachte heeft met een malware-ontwerper die zich [Z] noemt overlegd over het uitbesteden van de besmetting van de computers van de slachtoffers aan een zogenaamd botnet. Verdachte blijkt daarbij een initiërende rol te hebben;
- verdachte heeft in mei/juni 2013 intensief chatcontact met [Z] over samenwerking om Perkele-malware en de bijhorende webinject (inclusief controlepaneel) op computers van slachtoffers te installeren;
- verdachte heeft vervolgens bij een derde Perkele-malware en een voorbeeld van een webinject aangekocht en deze naar [Z] gestuurd;
- verdachte heeft daarna [Z] bericht dat hij deze webinject niet goed genoeg vindt en hij deze herschreven wil hebben conform de door hem, verdachte, aangeleverde screenshots;
- verdachte heeft vervolgens [Z] opdracht gegeven om de voorbeeld-webinject aan te passen om deze te hosten op een server. Hiervoor dient een server (inclusief domein) gereserveerd en ingesteld te worden. Daarnaast draagt [Z] zorg voor het maken van een controlepaneel voor de webinject en regelt hier tevens een server, domein en de beveiliging voor. Verdachte geeft hiervoor c.q. hierbij suggesties;
- verdachte heeft het zogenaamde “gate sms-nummer” aan [Z] verstrekt, waarna [Z] de sms-service in de malware heeft verwerkt;
- verdachte heeft opties aan [Z] doorgegeven waar de Perkele-software kon worden gehost;
- verdachte heeft [Z] meerdere aanwijzingen en correcties doorgegeven met betrekking tot de inrichting van het controlepaneel van de webinject en Nederlandse teksten doorgegeven die gebruikt zijn in de webinject en de sms-berichten die de slachtoffers op hun mobiele telefoon ontvingen;
- verdachte heeft illustraties/afbeeldingen (zoals schermontwerpen en icoontjes) gekopieerd/ontworpen die [Z] vervolgens heeft gebruikt voor de webinject en de vormgeving op de schermen van de mobiele telefoons van de slachtoffers;
- verdachte heeft zijn mobiele telefoonnummer laten opnemen in de Perkele-malware (waaronder de ing.apk file), zodat hij op zijn toestel de afgevangen TAN-codes van slachtoffers kon ontvangen;
- verdachte heeft de onkosten voor het ontwikkelen en de inzet van de malware (mede)betaald.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n) die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het ontwerpen en de vervaardiging van genoemde webinject. Het hof verwerpt dan ook het daartegen gevoerde verweer. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de strafoplegging is gebaseerd
Blijkens de hiervoor reeds deels in detail beschreven handelwijze heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan grootschalige en langdurige criminele activiteiten, die opvallen door professionaliteit, geraffineerdheid en de intensieve - soms zelfs ook internationale - samenwerkingsverbanden.
De daders waren uiteindelijk in staat om zich onbevoegdelijk toegang tot de bankrekeningen van derden te verschaffen en vervolgens van die rekeningen geld over te maken c.q. op te nemen. Zij hebben verschillende methoden toegepast om hun eigen rol hierbij zoveel mogelijk te verhullen. Zo werd elektronisch geld gekocht zoals bijvoorbeeld bitcoins. Ook werden gelden overgemaakt naar bankrekeningen van zogenaamde
moneymules. Een aantal moneymules heeft hier bewust aan meegewerkt, maar een aantal van hen wist er niets van. In die gevallen hadden de daders zich tegenover de banken met een valse identiteit gepresenteerd om zo op die naam een bankrekening met bijbehorende producten zoals pinpassen te verkrijgen. Om deze oplichtingen te laten slagen werd gebruik gemaakt van legitimatiebewijzen al dan niet in combinatie met andere documenten die soms ook waren vervalst. Hierdoor werd het
cashenen daarmee het witwassen van het buitgemaakte geld mogelijk gemaakt. De verdachte heeft zich als medepleger aan al deze feiten schuldig gemaakt.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen digitaal plunderen van de bankrekening van [stichting]. In totaal is ongeveer
€ 13.000,- aan bitcoins gekocht met geld dat was overgemaakt door met onrechtmatig verkregen inloggegevens in te loggen bij de bank. Om zijn sporen zo veel mogelijk te wissen, werkte de verdachte via het computernetwerk van een garagebedrijf, waartoe hij ook op onrechtmatige wijze toegang had verkregen.
Er is sprake van ernstige strafbare feiten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten het Nederlandse systeem van internetbankieren op grove wijze hebben aangevallen. Niet alleen een groot aantal rekeninghouders, maar ook bankinstellingen zijn gedupeerd geraakt. Daarnaast is het vertrouwen dat een ieder moet kunnen hebben in de integriteit van het elektronische betalingsverkeer geschaad. Het wegvallen van dat vertrouwen zou het maatschappelijk en economisch verkeer kunnen ontwrichten. Verreweg de meeste personen en bedrijven zijn namelijk afhankelijk van dit systeem van betalingsverkeer.
Bijzonder laakbaar zijn ook de feiten waarbij [stichting] gedupeerd is. Het betreft namelijk een voedselbank, zijnde een maatschappelijke organisatie met relatief beperkte middelen die zich met vrijwilligers inzet voor kwetsbare personen in onze samenleving. Ook in dit geval had de verdachte echter uitsluitend oog voor zijn eigen financieel gewin.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
6 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op vier door de Reclassering opgestelde adviezen d.d. 27 februari 2014,
3 oktober 2014, 28 juli 2015 en 5 december 2016.
Bij het bepalen van de strafmaat slaat het hof niet alleen acht op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, maar hanteert het ook de volgende uitgangspunten. Het hof beschouwt de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3(A en B) (het vervaardigen van banking malware, het daarmee binnendringen in computers en telefoons en het vervolgens leegtrekken van bankrekeningen van slachtoffers met de verworven gegevens) als de kern van de strafzaak en daarmee uitgangspunt voor de op te leggen straf. Het strafmaximum voor de gezamenlijkheid van deze feiten wordt in beginsel bepaald door feit 3(A en B), zijnde het feit waarop de hoogste straf is gesteld, hetgeen ingevolge artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5, in verbinding met artikel 57, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, resulteert in een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaar. Weliswaar is ook gewoontewitwassen bewezen verklaard en staat daarop een hogere maximumstraf, maar het hof is van oordeel dat het hanteren van dat strafmaximum in de onderhavige zaak geen recht doet aan de essentie van de zaak. Witwassen is immers een bijkomend feit geweest en is als zodanig niet bepalend geweest voor het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten.
Voorts is het hof van oordeel dat het ten aanzien van de bewezen verklaarde diefstallen met behulp van een valse sleutel - gezien het aantal bewezen diefstallen en de daarmee gemoeide bedragen - niet zonder meer voor de hand ligt om bij de straftoemeting in deze zaak juist op die feiten het zwaarste accent te leggen. In het verlengde daarvan ligt het evenmin in de rede om de op die feiten wettelijk gestelde maximumstraf van acht jaar als ijkpunt voor de straftoemeting te nemen. Naar het oordeel van het hof is het in het onderhavige zaak passender om aansluiting te zoeken bij de maximumstraf die is gesteld op de delicten die betrekking hebben op het vervaardigen van malware en het daarmee binnendringen in computers en telefoons. Ingevolge de artikelen 138ab, tweede lid en 139d, derde lid in verbinding met artikel 57, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht resulteert dat in een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar en vier maanden. Dat strafmaximum heeft het hof in de onderhavige zaak dan ook als oriëntatiepunt bij zijn straftoemeting gehanteerd.
Hoe de onderhavige zaak zich verhoudt tot dat strafmaximum wordt mede bepaald door de straffen die zijn opgelegd in andere zaken waarin computervredebreuk, al dan niet in samenhang met het vervaardigen van malware, bewezen werd verklaard. Ook speelt in die verhouding een belangrijke rol welke mate van potentieel gevaar van ontwrichting van het thans in toenemende mate online geworden betalingsverkeer en het daarmee samenhangende maatschappelijke belang van behoud van stabiliteit van en vertrouwen in dat systeem, van de onderhavige zaak is uitgegaan in verhouding tot die andere zaken. Het hof is van oordeel dat het gevaar van ontwrichting, ten opzichte van die andere zaken, in de onderhavige zaak aanzienlijk is geweest. Hierbij heeft het hof met name ook gewicht toegekend aan het gegeven dat de software specifiek was ontwikkeld voor aanvallen op bepaalde banken c.q. hun rekeninghouders, de bijzondere kwaliteit en brede toepasbaarheid van de ontwikkelde en gebruikte malware, de ingenieuze wijze waarop slachtoffers en de betrokken banken werden misleid door de combinatie van diverse vormen van malware en de gebleken effectiviteit van (de combinatie van) de (mede) door de verdachte ontwikkelde malware. Dat rekent het hof de verdachte zwaar aan. Daarmee heeft de verdachte het vertrouwen dat eenieder zou moeten kunnen hebben in de integriteit van het bankwezen in het algemeen en het elektronische betalingsverkeer in het bijzonder op ernstige wijze geschaad.
Met name vanwege het substantiële gevaar voor ontwrichting van (het vertrouwen in) het digitale betalingsverkeer, en de mate waarin dat gevaar ook is gerealiseerd, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf, zelfs als het hof daarbij de omstandigheid betrekt dat de verdachte voordien een blanco strafblad had, onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, met name die welke onder 1, 2, 3(A en B) en 8 bewezen zijn verklaard.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat slechts een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering van benadeelde partij ING Bank Nederland B.V.
Schadevergoedingsmaatregel
Zowel door de benadeelde partij ING Bank Nederland B.V. als door de advocaat-generaal is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Als argumenten daarvoor zijn naar voren gebracht dat 1) de kosten van het inhuren van een incassobureau om de vordering te innen hoger zijn dan het geclaimde bedrag, met als gevolg dat ING afziet van incasso, 2) een incasso van deze vordering voor de bank een a-typisch traject is, omdat het voor één persoon moet worden ingericht, 3) een eventuele hoofdelijke betalingsverplichting een complicerende factor is en 4) wanbetaling valt te verwachten, zodat vervangende hechtenis die met de maatregel gepaard gaat een voordeel biedt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij ING Bank Nederland B.V. is een zeer professionele partij, die ervaring heeft met incassotrajecten. De toegewezen vordering behelst feitelijk één toegewezen bedrag dat kan worden verhaald op twee (dan wel vier) verdachten. De daarmee gemoeide invorderingskosten lijken, ook bezien in relatie tot de omvang van het toegewezen bedrag, op voorhand niet onevenredig hoog. De verdachte heeft een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland, een arbeidsperspectief en heeft voorts – zoals door de benadeelde partij ook is erkend - reeds buiten rechte een concreet en niet op voorhand als irreëel te betitelen voorstel aan de benadeelde partij gedaan tot gedeeltelijke betaling van de vordering, zodat niet reeds thans aannemelijk is dat de verdachte zich aan zijn betalingsverplichtingen zal willen onttrekken of slechts na dreiging met hechtenis tot betaling zal overgaan. Gelet op deze omstandigheden ziet het hof af van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.