ECLI:NL:GHDHA:2017:483

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
22-000996-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake diefstal en verzet tegen aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van diefstal van een tas met inhoud, belediging van een ambtenaar en verzet tegen aanhouding. De feiten vonden plaats op 9 september 2014 te Noordwijk. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een tas, die toebehoorde aan een benadeelde partij, en had zich verzet tegen de politie tijdens haar aanhouding, waarbij zij een agent in het gezicht had gespuugd. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 dagen met een proeftijd van 2 jaar. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, die geen straf of maatregel wilde opleggen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar was, maar heeft besloten geen straf op te leggen, rekening houdend met haar psychische toestand en eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000996-16
Parketnummer: 09-196138-14
Datum uitspraak: 27 februari 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is er beslist op de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 9 september 2014 te Noordwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
zij op of omstreeks 9 september 2014 te Noordwijk opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 2], brigadier van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens tegenwoordigheid (mondeling) heeft beledigd door die
[benadeelde partij 2]in het gezicht te spugen, zijnde een feitelijkheid van beledigende aard of strekking;
3:
zij op of omstreeks 9 september 2014 te Noordwijk, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar, [benadeelde partij 3], verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), te weten diefstal, artikel 310 Wetboek van Strafrecht had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat aan de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij op
of omstreeks9 september 2014 te Noordwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
zij op
of omstreeks9 september 2014 te Noordwijk opzettelijk beledigend
(een
)ambtena
(a
)r
(en), te weten [benadeelde partij 2], brigadier van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
/haar/hunbediening, in diens tegenwoordigheid
(mondeling)heeft beledigd door die
[benadeelde partij 2]in het gezicht te spugen, zijnde een feitelijkheid van beledigende aard
of strekking;
3:
zij op
of omstreeks9 september 2014 te Noordwijk, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar, [benadeelde partij 3], verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één
of meerop heterdaad ontdekt
(e)strafba
(a
)r
(e)feit
(en), te weten diefstal, artikel 310 Wetboek van Strafrecht had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn
of haarbediening, heeft verzet door te rukken en
/ofte trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Diefstal.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

Wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Het hof heeft de beslissing omtrent de sanctionering bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een tas met inhoud. Daarmee heeft zij geen respect getoond voor eigendommen van een ander. Daarnaast heeft zij zich bij haar aanhouding verzet en daarbij een agent in het gezicht gespuugd. Met dit gedrag heeft zij het gezag van de politie ondermijnd en de persoonlijke integriteit en de eer van de betreffende agent aangetast.
Het hof heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor ook soortgelijke feiten.
Voorts is van belang dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep helder is geworden dat verdachte psychiatrisch patiënt is en dat zij al langere tijd in een kliniek verblijft en ook nog zal moeten verblijven. Dit gegeven geeft grond voor de gedachte dat verdachte mogelijk niet volledig toerekeningsvatbaar is met betrekking tot de gepleegde feiten. Gedurende de onderhavige strafzaak is er evenwel niet voor gekozen daaromtrent rapporten van deskundigen te laten opmaken. Het hof acht de zaak echter inmiddels in een dusdanig vergevorderd stadium dat daartoe niet alsnog opdracht zal worden geven. Een dergelijk verzoek heeft bovendien de verdediging noch de advocaat-generaal gedaan. Het is wellicht raadzaam dat bij toekomstig recidiverend gedrag wel te doen.
Gelet op de psychische toestand van de verdachte, zowel ten tijde van de gepleegde feiten als thans, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof – conform het verzoek van de raadsman - thans volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 200,00.
De benadeelde partij heeft zijn vordering ter terechtzitting in hoger beroep beperkt tot een bedrag van € 100,--. In hoger beroep is de vordering aldus aan de orde tot een bedrag van € 100,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu de vordering niet is onderbouwd met enig medisch stuk waaruit volgt dat de benadeelde partij door het spugen relevant psychisch letsel heeft opgelopen, dat een vergoeding van immateriële schade zou rechtvaardigen .
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. L. Verheij en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. A. de Groot.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 februari 2017.