ECLI:NL:GHDHA:2017:4310

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.171.376/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg na Second Opinion procedure inzake arbeidsovereenkomst en overuren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Airconomics B.V. inzake een geschil over de arbeidsovereenkomst en de vergoeding van overuren. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere procedure. De appellant had in eerste aanleg een bedrag van € 66.747,21 gevorderd wegens gemaakte overuren, maar de kantonrechter had een deel van deze vordering afgewezen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter in stand gehouden voor een aantal onderdelen, maar heeft ook geoordeeld dat de vordering van de appellant voor een deel toewijsbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende specificatie heeft gegeven van de gevorderde reisuren, maar heeft ook erkend dat hij aanspraak kan maken op een substantieel aantal reisuren. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de appellant vastgesteld op € 10.300,00 bruto, met een wettelijke verhoging van 20% en wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Het hof heeft Airconomics veroordeeld tot betaling van dit bedrag en heeft tevens proceskosten aan de zijde van de appellant toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke specificatie van vorderingen in arbeidszaken, vooral bij het claimen van overuren en reisuren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.171.376/01
Zaaknummer rechtbank: 2015039 CV EXPL 13-12427
arrest van 25 juli 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Leusden,
tegen
Airconomics B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Airconomics, advocaat: mr. M. Kokx te Eindhoven.

1.Het geding

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar het tussenarrest van 16 februari 2016 waarin [appellant] in de gelegenheid werd gesteld een deugdelijke specificatie van zijn vordering over te leggen. Daarop heeft [appellant] op 15 maart 2016 een akte genomen, waarop Airconomics heeft gereageerd bij antwoordakte van 12 april 2016. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Van het gevorderde bedrag wegens gemaakte overuren van € 66.747,21 heeft het hof de beslissing van de kantonrechter tot afwijzing van € 12.550,73 (verjaard),€ 80,-- (gegrond bevonden betwisting van drie geregistreerde overuren), € 10.800,-- (in aftrek gebrachte tijd wegens lunchpauzes) tot de zijne gemaakt. De kantonrechter wees van de gevorderde som een deel, € 38.475,--, af, omdat dit de geschatte, als overwerk in rekening gebrachte, reistijd betrof. Tot dat bedrag kwam de kantonrechter door uit te gaan 300 uur per jaar op basis van 220 werkdagen per jaar, exclusief vakantieverlof en adv-dagen. De kantonrechter heeft er daarbij rekening mee gehouden dat [appellant] ook voorbereidende werkzaamheden zal hebben verricht buiten uren die hij bij klanten doorbracht. Het totaal van de geschatte 1425 uren heeft de kantonrechter vermenigvuldigd met een uurtarief van € 27,--.
2.2.
Het hof houdt - anders dan Airconomics bepleit - vast aan zijn oordeel over de 'plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan' (r.o. 2.6.3) in het tussenarrest van 16 februari 2016. Er is niet gebleken dat deze eindbeslissing rust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag die tot heroverweging aanleiding geeft.
Het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst geldt voor 38 uur per week handhaaft het hof evenzeer. De arbeidsduur van 38 uur per week is immers vermeld in de schriftelijke arbeidsovereenkomst en heeft niet ter discussie gestaan tussen partijen tot eerst Airconomics in haar antwoordakte in hoger beroep bepleit om uit te gaan van een werkweek van 40 uur. Dat [appellant] in zijn productie 18 bij de inleidende dagvaarding gewag heeft gemaakt van "13 ADV-dagen" rechtvaardigt niet om van een ander aantal arbeidsuren dan de 38 uren vermeld in de arbeidsovereenkomst, uit te gaan.
2.3.
Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld een deugdelijke specificatie te verstrekken van de reisuren voor karweiwerkzaamheden, voor zover daardoor overschrijding van de gebruikelijke arbeidsduur plaatsvond. Daarbij moest [appellant] reisuren van [woonplaats] naar Ridderkerk (en terug) buiten beschouwing laten.
Het hof zou met deze informatie moeten (kunnen) beoordelen in hoeverre het afgewezen bedrag van € 38.475,-- alsnog, geheel of gedeeltelijk, toewijsbaar zou zijn.
2.4.
[appellant] heeft bij akte een overzicht overgelegd. Daarin heeft hij het aantal gewerkte uren per dag over de periode 2006 tot en met 2011 (volgens de door hem bijgehouden registratie) berekend, en daarop een half uur pauze per dag in aftrek gebracht. Voor zover hij tussen [woonplaats] en Ridderkerk heeft gereisd heeft hij die uren op de dagen waarop is gereisd in mindering gebracht. Alle resterende uren heeft hij als reisuren bestempeld, voor zover dat aantal hoger was dan de arbeidsduur per week, 38 uur.
[appellant] komt op deze manier uit op een totaal aantal uren van 2083,15 uren, waarvan 120,37 zaterdaguren en 15,05 zondaguren. Hij heeft het aldus over het aantal door hem geregistreerde uren, dat hij als "reisuren" aanduidt.
Rekening houdend met de geldende uurlonen en met hogere tarieven die gelden voor de uren op zaterdag en op zondag, komt [appellant] uit op een vordering van € 50.821,08.
2.5.
Het hof roept in herinnering dat [appellant] in eerste aanleg wegens overuren een bedrag van € 66.747,21 heeft gevorderd, waarvan delen, namelijk € 12.550,73, € 80,- en € 10.800,­ definitief (immers ook in het tussenarrest in hoger beroep) zijn afgewezen. Aan het door de kantonrechter wegens overuren toegewezen bedrag van € 5.809,28 zal het hof ook niet tornen. Dit omdat ook het hof - net als de kantonrechter - de in eerste instantie overgelegde urenstaten van [appellant] , op de gronden die de kantonrechter in de r.o. 5.8 van het vonnis van 30 december 2014 heeft vermeld en die het hof tot de zijne maakt, als uitgangspunt heeft genomen. Alleen daar waar Airconomics de geschreven (over-)uren met goede argumenten bestrijdt is er reden die specificatie niet te volgen. Het gaat nu dus nog maximaal om het deelbedrag van € 38.475,-- van het totaal aan geclaimde overuren. Duidelijk moge zijn dat (gehele) bedrag van € 50.821,08, waarop [appellant] uitkomt in zijn akte na tussenarrest, hoe dan ook niet toewijsbaar zal zijn, nu van een eisvermeerdering in hoger beroep geen sprake
is en gelet op de second opinion procedure waarvoor partijen hebben gekozen, een eiswijziging evenmin toelaatbaar is.
2.6.
Het hof deelt niet de visie van Airconomics dat [appellant] in zijn in hoger beroep overgelegde overzicht de periode waarover hij geen claim meer geldend kan maken wegens verjaring (de periode voor 1 november 2006, zie r.o. 5.3 in het vonnis van de kantonrechter) ten onrechte niet buiten zijn berekening heeft gehouden. Het overzicht van [appellant] start weliswaar in week 43 van het jaar 2006, maar uit de urenberekening per jaar blijkt dat hij deze week niet in zijn overuren-(reisuren-)berekening heeft betrokken.
Dat [appellant] in zijn overzicht geen rekening heeft gehouden met perioden van ziekte, vrije dagen en feestdagen, zoals Airconomics betoogt, volgt het hof evenmin. In het overzicht van [appellant] zijn vrije dagen en feestdagen vermeld, en die zijn (voor zover het hof kan beoordelen steeds) verdisconteerd. Of en in hoeverre dit niet correct is gedaan door [appellant] en of en in hoeverre ziektedagen ten onrechte niet (correct) zijn verwerkt, heeft Airconomics niet - en zeker niet voldoende - toegelicht.
2.7.
[appellant] heeft in het door hem opgestelde overzicht (wederom) volstaan met een overzicht van zijn totale aantal 'gewerkte' uren, waarin hij niet zichtbaar heeft gemaakt welke uren daadwerkelijk betrekking hebben gehad op zijn reistijd. In zoverre heeft [appellant] dan ook niet voldaan aan de hem gegeven opdracht, temeer niet omdat uit het overzicht niet is af te leiden of door hem geclaimde reistijd in een redelijke verhouding staat tot de reistijd volgens het openbaar vervoer over "een vergelijkbare afstand", zoals de cao voor Metaalnijverheid artikel 44 lid 2 destijds voorschreef. De urenregistratie van [appellant] is klaarblijkelijk volledig gebaseerd op de tijd dat [appellant] van huis is geweest, onder aftrek van (alleen) de lunchpauzes en de gebruikelijke arbeidsduur. Omwegen voor privé doeleinden, extra pauzes of stops, zijn kennelijk niet meegenomen, terwijl deze wel relevant zijn omdat zij in de regel niet tot de voor vergoeding in aanmerking komende (reis)uren gerekend kunnen worden. Airconomics wijst (akte, nr. 11 en 12) op enkele evidente onjuistheden in de opgave van [appellant] , die - zo begrijpt het hof haar standpunt - als 'pars pro toto' hebben te gelden. Verder heeft [appellant] de uren niet berekend aan de hand van de tarieven (conform het loon en de toeslagen) zoals vermeld in de cao, zoals Airconomics terecht naar voren heeft gebracht.
2.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat enerzijds [appellant] zijn vordering onvoldoende nauwkeurig en gedetailleerd gespecificeerd heeft, hetgeen gelet op het tijdsverloop ook een lastige opgaaf lijkt te zijn, maar wel op zijn weg, als eisende partij, lag. Daartegenover kan het verweer van Airconomics niet afdoen aan de stellige indruk dat [appellant] aanspraak kan maken op vergoeding van een substantieel aantal reis(karwei)uren.
2.9.
De hoogte van de vordering van [appellant] kan bij deze stand van zaken door het hof niet exact worden becijferd. Tijdens de comparitie na aanbrengen is gebleken dat de standpunten van partijen zo ver uiteen lagen dat het niet voor de hand ligt dat partijen nu alsnog, met inachtneming van de onduidelijkheden in de registratie, tot een oplossing in der minne kunnen komen. Het hof zal daarom niet nogmaals een comparitie van partijen gelasten maar het bedrag waarop [appellant] aanspraak kan maken, zelf in redelijkheid vaststellen en wel op 30% van het door [appellant] opgevoerde totale aantal uren, waarbij het hem over die uren toekomende loon is berekend op basis van het door [appellant] genoemde uurloon per jaar, zonder verhogingen. Totaal is het [appellant] nog toekomende loon, afgerond, € 10.300,00 bruto.
De wettelijke verhoging over dit bedrag beperkt het hof tot 20%, voor de motivering
waarvan het hof verwijst naar rov. 2.6.7. van het tussenarrest,
Slotsom
2.10.
Het oordeel van de kantonrechter over de overuren voor zover dat de geschatte reisuren betreft, behoeft bijstelling en in zoverre zal het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigen. Alle overige oordelen van de kantonrechter, met inbegrip van de proceskostenveroordelingen, houdt het hof in stand.
Ten gunste van [appellant] wordt een proceskostenveroordeling in hoger beroep uitgesproken, nu zijn beroep voor een belangrijk deel slaagt en hij daarom als overwegend in het gelijk gestelde partij wordt beschouwd.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter, tussen partijen in conventie gewezen op 30 december 2014, uitsluitend voor zover de vordering ter zake van reis- (overwerk-) uren in conventie is afgewezen en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Airconomics om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen aan [appellant] een bedrag van € 10.300,-- bruto, verhoogd met de wettelijke verhoging, deze verhoging beperkt tot 20%, en verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
- veroordeelt Airconomics om aan [appellant] een deugdelijke specificatie van deze betaling te verstrekken binnen vier weken na betekening van dit arrest, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag tot een maximum van € 1.000,--;
- veroordeelt Airconomics in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.615,-- wegens griffierecht en op € 2.447,-- wegens advocaatkosten;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, S.R. Mellema en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.