ECLI:NL:GHDHA:2017:4100
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling en de goede trouw van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor de appellante, die eerder door de rechtbank Rotterdam was afgewezen. De appellante had op 6 maart 2017 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De rechtbank stelde vast dat de appellante haar schulden had gefrustreerd door gelden uit de nalatenschap van een erflater buiten bereik van haar schuldeisers te brengen. De appellante betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat zij niet meer beschikte over de nalatenschap en dat zij in de afgelopen jaren een aanzienlijk bedrag had afgelost op haar schulden via loonbeslag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2017 heeft de appellante haar standpunten toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij bereid was om aan haar informatieverplichting te voldoen. Het hof heeft de argumenten van de appellante en de bezwaren van de schuldeisers tegen haar verzoek zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de appellante in de afgelopen vijf jaar niet verwijtbaar haar schulden onbetaald had gelaten en dat er onvoldoende bewijs was dat zij opzettelijk middelen had onttrokken aan haar schuldeisers.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling toegewezen, waarbij het hof de zaak ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling terugverwees naar de rechtbank. Dit arrest benadrukt het belang van goede trouw in de schuldsaneringsprocedure en de noodzaak voor schuldeisers om hun claims adequaat te onderbouwen.