ECLI:NL:GHDHA:2017:3939

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
200.208.353/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in civiele procedure tussen appellant en de Staat der Nederlanden

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 19 december 2017, is een incident tot voeging behandeld. [Eiseres] heeft verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van [appellant] in de procedure tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een eerder vonnis van de rechtbank Den Haag. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 21 september 2016, waarin de Belastingdienst zijn verzoek tot ambtshalve vermindering van navorderingsaanslagen over de jaren 1991 tot en met 2000 had afgewezen. [Eiseres] stelt dat zij belang heeft bij de voeging, omdat zij anders aansprakelijk gesteld kan worden door [appellant] voor de vermogensschade die hij lijdt door de aan hem opgelegde belastingaanslagen. De Staat heeft zich verzet tegen de voeging en betoogd dat [eiseres] onvoldoende belang heeft. Het hof overweegt dat voor het aannemen van een belang in de zin van artikel 217 Rv voldoende is dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een ongunstige uitkomst van de procedure. Het hof concludeert dat [eiseres] voldoende belang heeft en wijst de incidentele vordering toe. De kosten van het incident worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol van 30 januari 2018 wordt verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] en een memorie door [eiseres].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.208.353/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: C/09/492498/ HA ZA 15-820

arrest van 19 december 2017

in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv, opgeworpen door

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres in het incident tot voeging,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. S. Bharatsingh te Den Haag,
in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
verweerder in het incident tot voeging,
appellant in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S. Bharatsingh te Den Haag,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),
zetelend te Den Haag,
verweerder in het incident tot voeging,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. C.M. Bergman te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 12 december 2016 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag tussen [appellant] en de Staat gewezen vonnis van 21 september 2016.
Bij incidentele memorie strekkende tot voeging heeft [eiseres] gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van [appellant] in de procedure tussen [appellant] en de Staat. De Staat heeft bij antwoord in het incident tot voeging hierop gereageerd.
Vervolgens hebben partijen op 16 november 2017 hun standpunten in het incident door hun advocaten doen bepleiten, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte is arrest in het incident gevraagd.

Beoordeling van de incidentele vordering

1. [eiseres] heeft in haar memorie strekkende tot voeging gesteld dat zij belang heeft bij de voeging aan de zijde van [appellant], omdat, indien het hof de vorderingen van [appellant] zal afwijzen, [eiseres] daarvan nadelige gevolgen zal ondervinden. [appellant] zal haar dan aansprakelijk stellen voor de vermogensschade die [appellant] heeft geleden en zal lijden doordat hij de aan hem over de jaren 1992 tot en met 2000 opgelegde (geschatte, in zijn ogen exorbitant hoge) navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting en daarin vervatte boetes van 100% heeft moeten betalen omdat de Belastingdienst het op de rekening bij de KB-Lux aangehouden vermogen volledig aan [appellant] heeft toegerekend, terwijl [eiseres] de enige feitelijke rechthebbende was met betrekking tot het op de rekening aangehouden vermogen.
2. De Staat heeft zich verzet tegen de voeging stellende dat [eiseres] onvoldoende belang heeft om zich te kunnen voegen. De Staat heeft erop gewezen dat de aanleiding voor deze procedure is de afwijzing door de Belastingdienst van het verzoek van [appellant] tot ambtshalve vermindering van aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen over de belastingjaren 1991 (
bedoeld zal zijn: 1992, hof) tot en met 2000. Deze aanslagen zijn voor [appellant] onherroepelijk komen vast te staan en hebben formele rechtskracht gekregen. Voor de belastingjaren 1992 tot en met 2001 zijn ook aanslagen aan de tweede rechthebbende, [eiseres], opgelegd. Dat is gebruikelijk als iedere bekendheid met de inhoud van een overeenkomst omtrent de onderlinge gerechtigheid ontbreekt. Ten tijde van het opleggen van de aanslagen aan [appellant] en ten tijde van de procedures over deze aanslagen is de onderlinge verhouding van de gerechtigheid van beide rekeninghouders niet komen vast te staan. De discussie over de onderlinge verhouding van de gerechtigheid tot de KB-Lux rekening had in een (veel) eerder stadium (toen de aan [appellant] opgelegde aanslagen nog niet onherroepelijk waren komen vast te staan) gevoerd kunnen worden en is in dit stadium tardief. [eiseres] heeft ook in dit incident op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij de enige gerechtigde is tot het op de KB-Lux rekening aangehouden vermogen en ook is volgens de Staat geenszins aannemelijk gemaakt dat [appellant] enige vermogensschade zou lijden door de aan hem opgelegde (en onherroepelijk) vaststaande aanslagen waarvoor hij [eiseres] aansprakelijk zou kunnen stellen. Het gezag van gewijsde van een arrest in de procedure [appellant]/Staat strekt zich niet uit tot [eiseres]. Van nadelige gevolgen voor [eiseres] is daarom geen sprake.
3. Het hof overweegt het volgende. Ingevolge art. 217 Rv – welk artikel op de voet van artikel 353 Rv ook in hoger beroep toepasselijk is – kan een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen.
Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in de procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van de in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602, NJ 2015, 295).
4. Met inachtneming van deze maatstaf is het hof van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft aangevoerd voor het aannemen van een belang in de zin van art. 217 jo. 353 Rv. [eiseres] kan immers nadelige gevolgen ondervinden van een voor [appellant] ongunstige uitkomst van deze procedure omdat zij dan door [appellant] aansprakelijk kan worden gehouden. Dat de (onderlinge) gerechtigheid tot de KB Lux-rekening in de fiscale procedures niet vast staat en dat de aanslagen over de jaren 1992 tot 2000 formele rechtskracht hebben, doet daaraan niet af. De omstandigheid dat [eiseres] thans stelt dat het vermogen op deze rekening volledig aan haar toebehoorde, is (in samenhang met een daaruit voortvloeiende mogelijke aansprakelijkstelling door [appellant]) voldoende voor het aannemen van belang. Het hof zal de incidentele vordering derhalve toewijzen. De kosten van het incident zullen worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] en een memorie door [eiseres]. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Beslissing

in het incident

- laat [eiseres] toe zich te voegen aan de zijde van [appellant];
- houdt de beslissing omtrent de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;

in de hoofdzaak

- verwijst de zaak naar de rol van 30 januari 2018 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] en een memorie door [eiseres];
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, J.E.H.M. Pinckaers en J.N. de Blécourt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.