Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.V.o.f. [naam vof],
2.[geïntimeerde 2],
3.[geïntimeerde 3],
7 januari 2015, door de rechtbank Rotterdam, Team haven en handel, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] elf grieven (waarvan twee genummerd 10) aangevoerd. Vervolgens hebben [geïntimeerden] bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties) deze grieven van [appellant] bestreden en een incidentele grief aangevoerd. [appellant] heeft de incidentele grief bestreden bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Partijen hebben hun zaak op 13 december 2016 schriftelijk doen bepleiten door voornoemde advocaten. Vervolgens hebben [geïntimeerden] nog een akte uitlating productie genomen. Partijen hebben arrest gevraagd in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep.
“overeenkomst verdeling vennootschap onder firma”gesloten. Deze overeenkomst is ondertekend op
22 oktober 2012 (hierna: de overeenkomst van 22 oktober 2012). Deze overeenkomst van 22 oktober 2012 vermeldt onder meer het volgende:
De ondergetekenden zijn overeengekomen dat de VOF wordt gesplitst en per 1 juli 2012 wordt verdeeld en wordt toegedeeld als volgt:Aan [appellant] wordt toegedeeld:
De onderneming zal met ingang van 1 juli 2012, voor wat betreft de fouragehandel zoals hiervoor vermeld, geheel voor eigen rekening en risico door [appellant] worden voortgezet. De onderneming zal met ingang van 1 juli 2012 voor wat betreft het veehouders- en landbouw bedrijf en het aannemingsbedrijf geheel voor eigen rekening en risico door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] worden voortgezet.(…)
Alle duurovereenkomsten, zoals pachtovereenkomsten, huurovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten en overige duurovereenkomsten (bijvoorbeeld ter zake van de automatisering), die met betrekking tot de aan [appellant] toegedeelde fouragehandel zijn gesloten, zoals die zijn weergegeven op de lijst die aan deze overeenkomst is gehecht, zullen door [appellant] met ingang van 1 juli 2012 worden voortgezet. Alle duurovereenkomsten die door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] worden voortgezet, zijn eveneens op de aan deze overeenkomst gehechte lijst weergegeven.
(…)Op basis van deze uitgangspunten is door het Accountskantoor [accountantskantoor 1] een voorlopige splitsingsbalans opgesteld. Uit deze splitsingsbalans blijkt welk bedrag wegens de bovenstaande verdeling wegens over/onderbedeling zal dienen te worden betaald. Partijen zijn overeengekomen niet op de uitkomst van de daarna op te stellen definitieve splitsingsbalans te wachten. (…)
Partijen doen bij de akte van verdeling of levering afstand van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van deze overeenkomst te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van de in deze overeenkomst betrokken goederen. Het toegedeelde aandeel wordt door partijen te zijnen bate of schade aanvaard.
De verkrijger vrijwaart de vervreemder voor aanspraken ter zake van schulden, die hij krachtens deze overeenkomst voor zijn rekening neemt.
Partijen
“Aanvullende overeenkomst”gesloten (hierna: de aanvullende overeenkomst). Deze is ondertekend op 22 januari 2013. De broers beoogden met het sluiten van deze overeenkomsten tot een finale afwikkeling te komen. De aanvullende overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
Partijen rekenen af zoals hiervoor onder 3 tot en met 5 vermeld en zoals op de aan deze overeenkomst gehechte afrekening is opgenomen. Deze verrekening is definitief. Er zullen geen verrekeningen meer kunnen worden verlangd.(…)
Uitgangspunt voor de definitieve/finale afrekening tussen partijen is de door [accountantskantoor 1] opgestelde afrekening die aan deze overeenkomst is gehecht.
[appellant] garandeert dat er geen andere crediteuren zijn dan aan [geïntimeerde 2]/[geïntimeerde 3] opgegeven en zoals is weergegeven op de lijst van openstaande crediteuren per 30/06/2012 die aan deze overeenkomst is gehecht.
Dit compromis behelst een finale afspraak met betrekking tot zowel de verdeling van de firma. Partijen geven bij acceptatie en uitvoering van dit compromis over en weer volledige kwijting voor zowel de verdeling van de firma. Ieder van partijen aanvaardt de verdeling te zijnen bate of schade.
Voor zover in dit compromis daar niet uitdrukkelijk van wordt afgeweken blijven de bepalingen van de overeenkomst van 22 oktober 2012 ongewijzigd van kracht.”
22 januari 2013 gevoegd van drs. [naam] van [accountantskantoor 2]. De print van dit e-mailbericht is door partijen getekend. Dit e-mailbericht luidt onder meer als volgt:
in conventiegevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [appellant] wordt veroordeeld aan hen te betalen een bedrag van € 22.367,70 ter zake van (i) facturen van schuldeisers van het fouragebedrijf, met wettelijke rente en (ii) boetes opgelegd door de Belastingdienst aangaande een vrachtwagen van het fouragebedrijf, met (iii) veroordeling in de proceskosten.
in reconventiegevorderd:
€ 2.685,87, te vermeerderen met wettelijke rente, ter zake van een levering van kunstmest;
principaal hoger beroepvordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog (i) afwijzing van de vorderingen van geïntimeerden in eerste aanleg in conventie en (ii) toewijzing van zijn vorderingen in eerste aanleg in reconventie, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding.
incidenteel hoger beroepvorderen geïntimeerden dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover de proceskosten zijn gecompenseerd en dat [appellant] alsnog wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
principale grief 1richt zich tegen het oordeel in r.o. 4.4 van het eindvonnis dat de vordering ter zake van [naam crediteur 1] toewijsbaar is. Volgens [appellant] dateren de facturen van 31 juli 2012 en betreffen deze werkzaamheden van voor 1 juli 2012. Het gaat daarmee om zogenaamde overloopcrediteuren. Het was de bedoeling van partijen bij de totstandkoming van de aanvullende overeenkomst dat overloopcrediteuren ook voor rekening van geïntimeerden zouden komen. Deze facturen waren bij geïntimeerden bekend toen partijen op 22 januari 2013 de aanvullende overeenkomst sloten. Nu het bekende facturen zijn vallen deze onder de aan [appellant] verleende finale kwijting en kan hij niet tot betaling worden aangesproken, aldus nog steeds [appellant].
art. 2 van paragraaf B van de overeenkomst van 22 oktober 2012, alsmede de considerans onder 5 en art. 7 van de aanvullende overeenkomst. [appellant] bestrijdt de door geïntimeerden verdedigde lezing van genoemde overeenkomsten.
22 oktober 2012 en de aanvullende overeenkomst, op het punt van de toedeling van schulden.
22 oktober 2012 expliciet verwoord, terwijl gesteld noch gebleken is dat dit voor de aanvullende overeenkomst niet zou opgaan. Dit alles tezamen is reden om aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen van deze overeenkomsten groot gewicht toe te kennen (vgl HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 en
HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909). Dat neemt niet weg dat de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomsten moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, r.o. 3.4.3).
“Alle debiteuren en crediteuren per 1 juli 2012 worden aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] toegedeeld en zijn op bijlagen aan deze overeenkomst weergegeven.”Daarmee is de toedeling van schulden aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in beginsel beperkt tot die als op bedoelde bijlage weergegeven.
schuldenen niet om het toedelen van
crediteuren, zoals door [appellant] in eerste aanleg is gesteld. Deze stelling van [appellant] is door de rechtbank in r.o. 4.8 van het eindvonnis verworpen. Het hof verenigt zich met dit oordeel en de gronden waarop het berust en maakt deze tot de zijne. Wat [appellant] daartegen in principaal hoger beroep aanvoert werpt geen relevant ander licht op dit punt en leidt niet tot een ander oordeel.
kan aantonen dat de schuld behoort bij het veehouders- en landbouwbedrijf en/of aannemingsbedrijf.”In dat laatste geval komt de schuld alsnog voor rekening van [geïntimeerde 2] of [geïntimeerde 3].
Op het moment van ondertekening van de onderhavige overeenkomst onbekende crediteuren of op de aan deze overeenkomst gehechte lijst niet vermelde crediteuren van de VOF zijn geheel voor rekening van [appellant]”.Het hof volgt deze lezing niet. Voor deze lezing is nodig dat de toerekening van “
onbekende crediteuren” aan [appellant] omgekeerd betekent dat
welbekende schulden aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] worden toegedeeld. Dit is in de tekst van de overeenkomst van 22 oktober 2012 echter niet te lezen. Deze lezing strijdt met de duidelijke afbakening/precisering van de toerekening van schulden aan [appellants] broers tot die vermeld op genoemde lijst/bijlage.
“[v]oor het overige blijft de regeling tav crediteuren van kracht zoals deze is opgenomen in de overeenkomst van 22 oktober 2012”.Daar komt bij dat in art. 7 van deze overeenkomst is bepaald dat
“[appellant] garandeert dat er geen andere crediteuren zijn dan aan [geïntimeerde 2]/[geïntimeerde 3] opgegeven en zoals is weergegeven op de lijst van openstaande crediteuren per 30/06/2012 die aan deze overeenkomst is gehecht.”Van belang op dit punt is dat in het e-mailbericht van 22 januari 2013 van [accountantskantoor 2] – een bijlage van de aanvullende overeenkomst - is toegelicht dat de voorlopige splitsingsbalans op 30 juni 2012 tot uitgangspunt is genomen bij de toedeling van schulden (zie r.o. 1.5). Deze splitsingsbalans is destijds opgemaakt op basis van de toen bekende vermogenstoestand van de VOF en na die datum opgekomen schulden zijn daar niet in verwerkt. Voor deze nagekomen schulden geldt: deze komen
als [het]crediteuren van de aannemerij, of melkveehouderijbedrijf zijn, voor rekening van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. Zijn het crediteuren van de Fourage, dan komen ze voor rekening van [appellant].”
30 juni 2012 opgekomen schulden van het fouragebedrijf voor zijn rekening te nemen. Daar komt bij dat [appellant] er eenvoudigweg zelf voor had kunnen zorgen dat de ook hem “bekende schulden” op de lijst van de aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] toe te delen schulden werden vermeld.
principale grieven 2, 3, 4 en 8speelt dezelfde uitlegvraag als die bij de principale grief 1 speelt. Bij de
principale grief 4heeft [appellant] voorts aangevoerd dat hij ervan uit mocht gaan dat de regeling van de verdeling van schulden uitsluitend zag op handelscrediteuren en niet op vorderingen van werknemers. Deze laatste vorderingen dienen volgens [appellant] evenredig door de broers te worden betaald. Naar het oordeel van het hof is voor de uitleg van [appellant] in de tekst van de overeenkomsten noch anderszins aanknoping te vinden. Het is daarom voorlopig van oordeel dat partijen zijn overeengekomen dat alle schulden in de afrekening en deling zijn betrokken. [appellant] zal in staat worden gesteld ook op dit punt tegenbewijs te leveren, als hierna bepaald.
principale grief 5luidt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de stukken die [appellant] op 17 november 2014 aan de rechtbank heeft gestuurd. Zekerheidshalve brengt [appellant] deze stukken nogmaals in het geding.
De rechtbank heeft blijkens het proces-verbaal van comparitie de producties 8 t/m 12 als processtukken geaccepteerd, maar deze niet vermeld in haar opsomming in r.o. 1.1. In het aan het hof overgelegde kopie-procesdossier bevinden zich geen kopieën van producties 8 t/m 12 in eerste aanleg. Nu [appellant] dezelfde stukken in appel opnieuw, als productie 12 bij memorie van grieven, in het geding gebracht heeft, beschikt het hof daar alsnog over. De grief faalt derhalve bij gebrek aan belang.
principale grief 6richt zich tegen het afwijzen van de vorderingen met betrekking tot de schade voortvloeiend uit de gestelde vervalste handtekeningen. Volgens [appellant] hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] erkend dat zij de handtekening van [appellant] op een leasecontract voor een Renault bedrijfsauto hebben vervalst. Ook op een kredietovereenkomst met CNH Capital hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] de handtekening van [appellant] vervalst. Reeds daarom liggen de gevorderde verklaringen voor recht voor toewijzing gereed. Door deze valse handtekeningen kreeg [appellant] een BKR-notering en kon daarom geen krediet krijgen voor zijn bedrijfsvoering waardoor hij schade heeft geleden, aldus nog steeds [appellant].
e-mail van het Hypotheek Advies Centrum van 10 maart 2014, waarin de e-mail van 10 oktober 2013 wordt verduidelijkt, komt integendeel naar voren dat het uitsluitend de terecht ten name van [appellant] geregistreerde (door hem ondertekende) ING leaseovereenkomst ter zake de tractor (zie hierna r.o. 14 e.v.) ten bedrage van € 129.085,-, is geweest waarvan geoordeeld werd dat deze aan extra financiering in de weg stond. Niet is onderbouwd dat het Renault krediet in dit verband ook van betekenis werd geoordeeld. Immers, het Renault krediet (€ 18.406,--) is in de e-mail van 10 oktober 2013 wel genoemd, naast dat van de tractor (€ 129.085,--), maar wordt in de e-mail van 10 maart 2014 niet genoemd als belemmering voor extra financiering. Het in algemene termen geformuleerde bewijsaanbod (pleitnotities sub 22) wordt verworpen.
principale grief 7betoogt [appellant] dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ten onrechte betalingen aan ING Lease, die betrekking hebben op een door hem geleasede tractor, op
3 september 2012 hebben gestorneerd. Daardoor heeft hij op 4 november 2012 een
A-melding bij het BKR gekregen, die pas in december 2012 is hersteld. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben hem over de storneringen en aanmaningen niet geïnformeerd. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] waren extern richting ING Lease gehouden de leasetermijnen te betalen en hadden dat moeten doen om deze vervolgens met [appellant] te verrekenen. De handelwijze van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] was enkel bedoeld om [appellant] dwars te zitten. Door de BKR-melding kon [appellant] geen krediet meer krijgen. Daardoor heeft hij aanzienlijke schade geleden, aldus nog steeds [appellant].
principale grief 9komt [appellant] op tegen het afwijzen van zijn vordering tot inzage over de volledige boekhouding van de VOF over de periode van 1 januari 2004 tot 1 juli 2012, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Volgens [appellant] heeft hij daarbij een voldoende concreet belang. [appellant] heeft bijvoorbeeld belang om toezending van de contracten ter zake van melkquota omdat hij vreest dat ook hierop zijn vervalste handtekening staat. Er is aanleiding te veronderstellen dat inzage meer onjuiste en niet acceptabele gedragingen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] aan het licht zal brengen. Met de inzage kan [appellant] ook nog berekenen op welk bedrag hij nog recht heeft ter zake van omzetbelasting. Ondanks het vonnis van de rechtbank heeft [appellant] of de heer [schoonvader appellant] nog steeds geen inzage gekregen. De accountant van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] heeft gevraagd om betaling van een voorschot van € 1.815,-- voor het toezenden van digitale gegevens terwijl die eenvoudig voorhanden zouden moeten zijn. In de stukken die [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] thuis hebben wordt geen inzage gegeven omdat zij de heer [schoonvader appellant] geen toegang wensen te verlenen. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] mogen [appellant] niet belemmeren om [schoonvader appellant] mee te nemen, aldus nog steeds [appellant].
principale grief 10komt [appellant] op tegen het afwijzen van zijn vordering tot vergoeding van schade doordat een factuur van schuldeiser [schuldeiser x] voor een derde deel, namelijk: € 2.685,87, voor zijn rekening is gekomen. De rechtbank heeft in r.o. 4.59 in het eindvonnis daarover geoordeeld:
“van de afwikkeling”nog niet bekend was. Het hof zal dit geschilpunt in principaal hoger beroep opnieuw beoordelen.
“dit geschilpunt”bedoelen dat de verdenking op
22 januari 2013 al ter tafel lag blijkt niet uit hun betoog. [appellant] wordt toegelaten tot het door hem aangeboden getuigenbewijs, als hierna bepaald. Het hof tekent daarbij ten overvloede aan dat het bewijsthema niet is of [schuldeiser x] aan [appellant] heeft meegedeeld als door hem gesteld maar of haar gestelde mededeling waarheid is.
principale grief 11– die per abuis als (tweede) grief 10 is aangeduid - komt [appellant] op tegen het afwijzen van zijn vordering tot betaling van energienota’s. Deze grief faalt. De rechtbank heeft in r.o. 4.63 van het eindvonnis geoordeeld dat het hier vorderingen betreft van [naam fouragebedrijf] en dat gesteld noch gebleken is dat deze aan hem zijn overgedragen dan wel dat hem een last ter incasso is verleend. [appellant] is tegen dit oordeel niet in hoger beroep opgekomen.
- laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stellingen dat partijen zijn overeengekomen (1) dat de facturen die zien op het fouragebedrijf en die niet op de lijst/bijlage staan van de overeenkomst van
- laat [appellant] toe tot het leveren van bewijs van zijn stellingen (1) dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] [schuldeiser x] hebben verzocht op de factuur van [schuldeiser x] te vermelden dat de betreffende levering in juni 2012 in plaats van in augustus 2012 had plaatsgevonden en (2) dat de betreffende levering in augustus 2012 had plaatsgevonden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.