ECLI:NL:GHDHA:2017:3255
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezag in een situatie zonder pleegzorgplaatsing; beoordeling op basis van omstandigheden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Rotterdam op 3 april 2017. De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over de minderjarige, die sinds januari 2014 onder toezicht is gesteld en sinds april 2014 uit huis geplaatst is. De minderjarige verblijft in een jongeren woonvorm en heeft regelmatig contact met zowel de moeder als de vader.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgen van de Raad over de ontwikkeling van de minderjarige en de rol van de moeder in haar leven. De Raad stelde dat het belang van de minderjarige bij continuïteit in haar opvoedsituatie zwaarder weegt dan het recht van de moeder om met het gezag belast te blijven. De moeder betwistte de noodzaak van gezagsbeëindiging en voerde aan dat zij een stabiel leven leidt en betrokken is bij de opvoeding van haar andere kinderen.
Na het horen van de argumenten van beide partijen en de gecertificeerde instelling, concludeerde het hof dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het gezag van de moeder niet beëindigd diende te worden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de minderjarige en de rol van de moeder in haar leven als cruciaal werden beschouwd. Het hof benadrukte dat er geen noodzaak was voor gezagsbeëindiging, aangezien de minderjarige al in een andere zorgsetting verbleef en de moeder een belangrijke rol in haar leven blijft spelen.