Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in raadkamer gehoord.
.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2015, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, zodat zij in het gezag over de minderjarigen kon blijven. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in deze zaak, verzocht het hof om het hoger beroep van de moeder te verwerpen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 2011 uit huis geplaatst zijn en dat zij zich goed ontwikkelen bij de pleegouders. De moeder heeft persoonlijke problematiek die haar in de weg staat om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die tot een andere beslissing zouden leiden. De belangen van de minderjarigen, die stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding nodig hebben, wegen zwaarder dan het recht van de moeder om het gezag te behouden. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder over de minderjarigen is beëindigd en de pleegmoeder is benoemd tot voogdes.
Het hof benadrukt dat het beëindigen van het gezag niet in de weg staat aan de omgang tussen de moeder en de minderjarigen, en dat de moeder betrokken kan blijven bij belangrijke zaken die de kinderen aangaan. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.