ECLI:NL:GHDHA:2017:3172

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
BK-17/00479
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verbindendheid van de Tarieventabel voor leges omgevingsvergunningen in relatie tot het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Tarieventabel voor leges omgevingsvergunningen onverbindend werd verklaard. De belanghebbende, Woningstichting [X], had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwbouw woonvoorziening. De heffingsambtenaar had leges geheven ter hoogte van € 144.408, gebaseerd op de Verordening leges omgevingsvergunning 2015 van de gemeente Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de aanslag onterecht was opgelegd, omdat de Tarieventabel in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel, aangezien voor een vergelijkbaar project door een andere gemeente aanzienlijk lagere leges waren geheven.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof concludeerde dat de rechtbank ten onrechte de Tarieventabel onverbindend had verklaard. Het Hof oordeelde dat gemeenten de vrijheid hebben om leges te heffen op basis van tariefklassen die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom, zolang dit niet in strijd is met de wet of algemeen rechtsbeginselen. Het Hof stelde vast dat de verschillen in belasting tussen de tariefklassen niet zodanig waren dat dit een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel opleverde. De heffingsambtenaar had de aanslag terecht opgelegd, en het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00479

Uitspraak van 24 oktober 2017

in het geding tussen:

Woningstichting [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 19 april 2017, nummer 16/3046, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij aanslag van 24 november 2015 ten aanzien van belanghebbende leges omgevingsvergunning geheven ten bedrage van € 144.408.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag herroepen en de heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.

Vaststaande feiten

3.1.
Op 26 mei 2015 heeft belanghebbende een aanvraag omgevingsvergunning ingediend ter zake van de bouw van een nieuwbouw woonvoorziening met zware zorg aan de [Y] te [Z] . In de aanvraag heeft belanghebbende de bouwkosten geschat op
€ 2.709.209 exclusief omzetbelasting.
3.2.
De aanslag is opgelegd op basis van de Verordening leges omgevingsvergunning 2015 van de gemeente Rotterdam (hierna: de Verordening) naar een maatstaf van heffing (totale bouwkosten exclusief omzetbelasting) van € 4.054.019.
3.3.
In de bezwaarprocedure heeft belanghebbende de geschatte bouwkosten waarop de aanvraag betrekking heeft, berekend op (afgerond) € 2.955.812 exclusief omzetbelasting.
3.4.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar, uitgaande van het onder 3.3 genoemde bedrag aan bouwkosten, geconstateerd dat dit bedrag in dezelfde tariefcategorie (categorie X) valt als die welke is toegepast bij de aanslagregeling. Op die grond heeft hij het bezwaar ongegrond verklaard.

Verordening

4.1.
Op grond van artikel 1 van de Verordening worden onder de naam ‘leges omgevingsvergunning’ rechten geheven ter zake van het genot door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening worden de leges omgevingsvergunning geheven naar de heffingsmaatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel (de Tarieventabel).
4.3.
Op grond van artikel 1.1 van de Tarieventabel is de maatstaf van heffing bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen: de totale bouwkosten van de zaak waarop de aanvraag om een vergunning betrekking heeft.
4.4.
Op grond van artikel 1.3 van de Tarieventabel bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht):
Categorie
Totale bouwkosten in €
Tarieven in €
0,00 t/m 7.700,00
316,00
I
7.700,01 t/m 15.400,00
466,00
II
15.400,01 t/m 35.900,00
1.072,00
III
35.900,01 t/m 71.900,00
1.580,00
IV
71.900,01 t/m 113.000,00
2.709,00
V
113.000,01 t/m 154.200,00
4.158,00
VI
154.200,01 t/m 267.000,00
9.808,00
VII
267.000,01 t/m 530.000,00
19.206,00
VIII
530.000,01 t/m 1.100.000,00
37.914,00
IX
1.100.000,01 t/m 2.800.000,00
75.513,00
X
2.800.000,01 t/m 5.350.000,00
144.408,00
XI
5.350.000,01 t/m 10.700.000,00
190.739,00
XII
10.700.000,01 t/m 26.700.000,00
290.346,00
XIII
26.700.000,01 t/m 53.500.000,00
578.366,00
XIV
53.500.000,01 en hoger
1.015.985,00

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank terecht de Tarieventabel onverbindend heeft verklaard, zoals de heffingsambtenaar betwist en belanghebbende stelt. Voor het geval het gelijk aan de heffingsambtenaar is, is in geschil of sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwproject van Woonstichting [A] door de gemeente [B] een beduidend lager bedrag aan leges is geheven dan het door de gemeente Rotterdam van belanghebbende geheven bedrag. Belanghebbende stelt dat dit het geval is; de heffingsambtenaar betwist dit.
5.2.
Niet in geschil is dat de aanslag is opgelegd in overeenstemming met de Verordening en de Tarieventabel.
5.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1.
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
6.2.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4.4 vermelde tarief tot onredelijke en willekeurige legesheffing leidt, die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges op de voet van artikel 229, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet niet op het oog kan hebben gehad, zodat aan de Tarieventabel verbindende kracht moet worden ontzegd. De Rechtbank heeft, met verwijzing naar de uitspraak van dit Hof van 7 september 2016, nrs. BK-15/01025 en BK-15/01026, ECLI:NL:GHDHA:
2016:2592 en op grond van de vaststelling dat het systeem van het onder 4.4. vermelde tarief gelijk is aan dat van het in de zo-even genoemde uitspraak van dit Hof aan de orde zijnde tarief (Tarieventabel behorende bij Legesverordening 2013), geoordeeld dat sprake is van willekeurige en onredelijke heffing.
7.2.
Op het beroep in cassatie tegen voormelde hofuitspraak heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174, BNB 2017/173 geoordeeld:
“2.3.2. Bij de behandeling van het middel wordt vooropgesteld dat de wetgever aan gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing (…). Voor de heffing van leges mogen de gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwsom, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, BNB 2009/276).
2.3.3.
Gelet op de hiervoor in 2.3.2 vermelde vooropstellingen staat het gemeenten vrij om voor leges tariefklassen te hanteren die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom (vgl. HR 4 april 2014, nr. 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780, BNB 2014/149). Een dergelijke bepaling van het tarief is niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel.
De verschillen in belasting die in het onderhavige geval in de tabel worden gemaakt tussen de verschillende tariefklassen, zijn ook niet zodanig dat daardoor een inbreuk wordt gemaakt op het gelijkheidsbeginsel of op enig ander rechtsbeginsel.”
7.3.
Zowel in de Tarieventabel bij de Legesverordening 2013 als in de onderhavige Tarieventabel is voorzien in tariefklassen die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom. Op grond van het arrest van 30 juni 2017 is het Hof van oordeel dat dit tariefsysteem niet in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Daarbij komt nog dat de verschillen tussen de tariefklassen in de onderhavige Tarieventabel kleiner zijn dan die in de Tarieventabel bij de Legesverordening 2013.
7.4.
Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het onderhavige tarief - uitkomend op afgerond 4,89 percent van de bouwkosten - leidt tot onredelijke en willekeurige legesheffing, die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot legesheffing niet op het oog kan hebben gehad. Belanghebbende verbindt daaraan - naar het Hof begrijpt - het gevolg dat categorie X van artikel 1.3 van de Tarieventabel verbindende kracht mist.
Naar het oordeel van het Hof kan het voor belanghebbende van toepassing zijnde percentage van de bouwkosten van (afgerond) 4,89, binnen de tariefklasse waar het percentage varieert van 5,15 tot 2,70 van de bouwkosten, niet worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig (vgl. het arrest van 30 juni 2017). De omstandigheid dat bij hogere bouwkosten wordt geheven naar een ander percentage levert niet een ongelijke behandeling van gelijke gevallen op (vgl. HR 4 april 2014, nr. 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780, BNB 2014/149). De heffing naar (mogelijkerwijs) lagere percentages van de bouwkosten in de categorieën onder die waarin belanghebbende valt, leidt niet tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Die percentages zijn immers per categorie zonder onderscheid van toepassing op alle belastingplichtigen (vgl. HR 10 december 2004, nr. 36776, ECLI:NL:HR:2004:AF7505, BNB 2005/102).
7.5.
Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Rechtbank de Tarieventabel ten onrechte onverbindend heeft verklaard. Het hoger beroep is derhalve gegrond.
7.6.
Nu het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar is en de Rechtbank niet is toegekomen aan behandeling van de overige door belanghebbende in bezwaar en beroep ingenomen stellingen, dient nog te worden beoordeeld of, zoals belanghebbende betoogt, sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat het bouwproject waarvoor zij de omgevingsvergunning heeft aangevraagd, nagenoeg identiek is aan bouwproject van Woonstichting [A] te [C] , gemeente [B] (hierna: de Woonstichting), terwijl het aan de Woonstichting in rekening gebrachte bedrag aan leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning in de gemeente [B] € 40.730,16 bedroeg, en het aan belanghebbende in rekening gebrachte bedrag € 144.408.
7.7.
Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Gemeenten mogen gelet op artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet gemeentelijke belastingen heffen naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van de belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Deze vrijheid wordt begrensd doordat de heffingsmaatstaven niet in strijd mogen komen met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel, waaronder het verbod van een willekeurige en onredelijke belastingheffing (vgl. MvT, Kamerstukken II 1989/90, 21 591, p. 66-67). Dit betekent dat elke gemeente vrij is, binnen de aangegeven grenzen, de hoogte van de leges vast te stellen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is daarom geen sprake.
7.8.
Nu de door belanghebbende herberekende bouwsom van € 2.955.812 in dezelfde tariefcategorie valt als die waarop de aanslag is gebaseerd (tariefcategorie X), is gelet op al het vorenoverwogene de aanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd en dient te worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank; en
  • verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F. Peters, G.J. van Leijenhorst en Chr.Th.P.M.Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 24 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.