ECLI:NL:GHDHA:2017:259

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
200.160.535/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift wegens ontbreken handtekening advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoekschrift dat niet was ondertekend door een advocaat. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.C. Blok, had op 2 november 2016 een verzoekschrift ingediend om herroeping van een eerdere beschikking. Het hof had de verzoeker de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen door het verzoekschrift door een advocaat te laten ondertekenen, met een uiterste datum van 30 november 2016. Echter, het verzoekschrift werd pas op 8 december 2016 door de advocaat ingediend, wat te laat was volgens artikel 281 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De verweerders, waaronder de Stichting Schaderegelingskantoor voor rechtsbijstandverzekering, hebben verzocht om de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had voldaan aan de gestelde voorwaarden en dat het verzuim niet was hersteld binnen de gegeven termijn. De verzoeker voerde aan dat de griffie hem had verzocht om een ondertekend exemplaar van het verzoekschrift te sturen, maar het hof verwierp dit argument, stellende dat de verzoeker op de hoogte moest zijn van de procedurele regels.

Uiteindelijk verklaarde het hof de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek en veroordeelde hem in de kosten van de procedure. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoekschriften door een advocaat en de gevolgen van het niet naleven van procedurele vereisten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.160.535/02

Beschikking van 14 februari 2017

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. L.C. Blok te Zoetermeer,
tegen
1.
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
2.
Stichting Schaderegelingskantoor voor rechtsbijstandverzekering,
gevestigd te Zoetermeer,
verweerders,
hierna te noemen: [verweerder] en SRK,
advocaat: mr. R.P.C. Kütemann te Den Haag.

Het verloop van het geding

1.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij het hof op 2 november 2016 en bij de civiele griffie van dit hof op 3 november 2016, heeft [verzoeker] verzocht om herroeping van de beschikking van 7 april 2015 van dit hof. Bij brief van 2 november 2016 verzocht [verzoeker] om op grond van artikel 281 lid 1 Rv in de gelegenheid te worden gesteld binnen een door het hof te bepalen termijn het verzoekschrift alsnog door een advocaat te laten ondertekenen en indienen.
1.2
Bij brief van 4 november 2016 heeft het hof [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om het verzuim dat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat uiterlijk 30 november 2016 te herstellen. Op 29 november 2016 heeft mr. L.C. Blok zich door middel van het indienen van een voor dagvaardingszaken bestemd H2-formulier voor [verzoeker] gesteld. Vervolgens is op 8 december 2016 het door mr. L.C. Blok getekend verzoekschrift ingekomen ter griffie van dit hof.
1.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 januari 2017, hebben [verweerder] en SRK bij wege van preliminair verweer verzocht om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren en om bij (tussen-)beschikking over de ontvankelijkheidsvraag te oordelen. Bij brief van 23 januari 2017 heeft [verzoeker] op het preliminair verweer van [verweerder] en SRK gereageerd. Bij brief van 24 januari 2017 hebben [verweerder] en SRK op hun beurt gereageerd op de reactie van [verzoeker] , waarna [verzoeker] bij brief van 25 januari 2017 een korte reactie op de brief van [verweerder] en SRK heeft gegeven.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek

1. Dit is een herroepingszaak. In de beschikking waarvan nu herroeping wordt verzocht, heeft het hof de beschikking van de rechtbank waarin [verzoeker] in zijn verzoek om [verweerder] met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder van SRK, niet-ontvankelijk is verklaard, bekrachtigd. In het tegen deze uitspraak gerichte cassatieberoep heeft de Hoge Raad [verzoeker] bij beschikking van 8 juli 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn verzoekschrift tot cassatie niet was ondertekend door een advocaat en dit verzuim niet tijdig was hersteld.
Ontvankelijkheid van het verzoek
2. [verweerder] en SRK voeren twee gronden voor niet-ontvankelijkheid aan.
De eerste grond betreft de overschrijding van de termijn waarbinnen [verzoeker] zijn verzuim dat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat kon herstellen [verzoeker] is door het hof in de gelegenheid gesteld om het verzoekschrift uiterlijk op 30 november 2016 door een advocaat te laten ondertekenen en in te dienen. [verzoeker] heeft nagelaten om zijn verzuim tijdig te herstellen. De sanctie daarop is volgens art. 281 lid 1 Rv niet-ontvankelijkverklaring, aldus [verweerder] en SRK. De tweede grond betreft de termijn voor herroeping (art. 383 Rv).
3. Artikel 281 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter, als een verzoekschrift ten onrechte niet door een advocaat is ingediend, de verzoeker de gelegenheid biedt om binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. In deze zaak was [verzoeker] de tijd gegeven tot uiterlijk 30 november 2016 om zijn verzuim te herstellen. Vast staat dat pas op 8 december 2016 het verzoekschrift door de advocaat is ingediend. Dat is dus te laat. [verzoeker] dient derhalve op grond van artikel 281 lid 1 Rv niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn herroepingsverzoek.
4. [verzoeker] heeft daartegen ingebracht dat mr. L.C. Blok zich op 28 november 2016 tegen de roldatum van 29 november 2016 als advocaat voor [verzoeker] heeft gesteld. Indiening van het verzoekschrift had al plaatsgevonden, zodat door het als advocaat stellen van mr. Blok het verzuim was opgeheven.
5. Het verweer van [verzoeker] wordt verworpen. Het verzuim van [verzoeker] bestond hierin dat zijn verzoekschrift niet door een advocaat was ingediend. Aan [verzoeker] is in overeenstemming met artikel 281 lid 1 Rv de gelegenheid geboden om zijn verzuim te herstellen. Dat kon alleen door het verzoekschrift alsnog door een advocaat te doen indienen (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1462, rov. 3.2.2). Het stellen als advocaat volstaat daartoe niet.
6. Voorts heeft [verzoeker] aangevoerd dat de griffie van het hof na het stellen van mr. L.C. Blok als advocaat van [verzoeker] hem telefonisch heeft verzocht om een ondertekend exemplaar van het verzoekschrift aan het hof te zenden. Aan dat verzoek is op 8 december 2016 gevolg gegeven.
7. Voor zover [verzoeker] hiermee bedoelt te stellen dat het verzoek van de griffie meebrengt dat geen niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen, wordt die stelling verworpen. De door de griffie gedane mededelingen doen aan de niet-ontvankelijkheid niet af, omdat een advocaat geacht wordt op de hoogte te zijn van de toepasselijke procedurele regels en van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan het niet-in acht nemen hiervan (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1462, rov. 3.2.3). Daarbij zij nog opgemerkt dat aan de voet van het op 2 november 2016 ingediende verzoekschrift en in de brief van [verzoeker] van 2 november 2016 telkens in noot 1 is opgenomen dat, indien het verzoekschrift ten onrechte niet door een advocaat is ingediend de rechter verzoeker de gelegenheid biedt om binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen en dat verzoeker als hij niet van deze gelegenheid gebruik maakt in het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. [verzoeker] moet derhalve worden geacht op de hoogte te zijn van de gevolgen van het niet tijdig herstellen van het verzuim
8. De slotsom moet dan ook zijn dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

Beslissing

Het hof:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de verzoekprocedure, tot op heden aan de zijde van [verweerder] en SRK begroot op € 716,- aan griffierecht en € 894,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart de beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M. Olthof, J.E.H.M. Pinckaers en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.