ECLI:NL:HR:2016:1462

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
15/03412
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet-ondertekend verzoekschrift door advocaat bij de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker had op 7 juli 2015 een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad, maar dit verzoekschrift was niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op 5 augustus 2015 heeft de advocaat van de verzoeker, mr. H.L. van Lookeren Campagne, een door hem ondertekend verzoekschrift ingediend, maar dit verzoekschrift week af van het oorspronkelijke verzoekschrift. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffie van de Hoge Raad de verzoeker op 10 juli 2015 had geïnformeerd over de noodzaak van bijstand door een advocaat bij de Hoge Raad en dat de verzoeker tot en met 24 juli 2015 de gelegenheid had om te bevestigen of hij het cassatieberoep wilde doorzetten.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het indienen van een verzoekschrift dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad niet kan worden hersteld door later een ander verzoekschrift in te dienen dat niet overeenkomt met het oorspronkelijke verzoekschrift. De Hoge Raad heeft zich beroepen op vaste rechtspraak, waarin is bepaald dat een dergelijk verzuim kan worden hersteld, maar alleen als binnen twee weken na de indiening van het oorspronkelijke verzoekschrift een advocaat bij de Hoge Raad een ondertekend exemplaar van datzelfde verzoekschrift indient. Aangezien de verzoeker niet aan deze vereisten heeft voldaan, heeft de Hoge Raad de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van het naleven van procedurele regels in het cassatieproces en de gevolgen van het niet-inachtnemen van deze regels. De Hoge Raad heeft de zaak afgesloten met de verklaring dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
15/03412
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. STICHTING SCHADEREGELINGSKANTOOR VOOR RECHTSBIJSTANDVERZEKERING,
gevestigd te Zoetermeer,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en SRK c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/09/443117 HA RK 14-157 van de rechtbank Den Haag van 2 september 2014;
b. de beschikking in de zaak 200.160.535/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 april 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
SRK c.s. hebben een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De advocaat van SRK c.s. heeft bij brief van 8 april 2016 op die conclusie gereageerd; de advocaat van [verzoeker] heeft dat gedaan bij brief van 14 april 2016.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoeker] heeft tegen de beschikking van het hof van 7 april 2015 cassatieberoep ingesteld door middel van een op 7 juli 2015 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift. Dit verzoekschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
(ii) Bij brief van 10 juli 2015 heeft de griffie van de Hoge Raad [verzoeker] medegedeeld dat hij voor het instellen van cassatieberoep dient te worden bijgestaan door een advocaat bij de Hoge Raad en dat hij tot en met 24 juli 2015 kan laten weten of hij het cassatieberoep wenst door te zetten.
(iii) Op 23 juli 2015 heeft mr. Van Lookeren Campagne een door hem ondertekend verzoekschrift ingediend, waarin hij namens [verzoeker] cassatieberoep instelt. Dit verzoekschrift komt niet overeen met het op 7 juli 2015 ingediende verzoekschrift.
(iv) Bij brief van 24 juli 2015 heeft de griffie van de Hoge Raad mr. Van Lookeren Campagne medegedeeld dat het verzoekschrift van 23 juli 2015 niet overeenkomt met dat van 7 juli 2015, en dat dit verzuim binnen twee weken na dagtekening van de brief kan worden hersteld.
(v) Op 5 augustus 2015 heeft mr. Van Lookeren Campagne het – inmiddels door hem ondertekende – verzoekschrift van 7 juli 2015 ter griffie van de Hoge Raad ingediend.
3.2.1
Volgens vaste rechtspraak kan, indien een verzoekschrift tot cassatie wordt ingediend dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, dit verzuim worden hersteld doordat binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad van het oorspronkelijke verzoekschrift, een advocaat bij de Hoge Raad een door hem getekend exemplaar van datzelfde verzoekschrift ter griffie indient (zie onder meer HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773, NJ 2010/212).
3.2.2
Mr. Van Lookeren Campagne heeft - in weerwil van de hiervoor in 3.2.1 vermelde vaste rechtspraak - op 23 juli 2015 een door hem ondertekend verzoekschrift tot cassatie ingediend dat niet overeenkomt met het verzoekschrift van 7 juli 2015. Omdat aldus niet het hiervoor in 3.2.1 bedoelde verzuim is hersteld, en de cassatietermijn op 23 juli 2015 inmiddels was verstreken, dient [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2.3
Aan het hiervoor in 3.2.2 overwogene doen de door de griffie van de Hoge Raad in de brieven van 10 en 24 juli 2015 gedane mededelingen niet af, omdat een advocaat bij de Hoge Raad geacht wordt op de hoogte te zijn van de volgens vaste rechtspraak geldende procedurele regels en van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan het niet-inachtnemen hiervan. Aan het hiervoor in 3.2.2 overwogene doet evenmin af dat mr. Van Lookeren Campagne op 5 augustus 2015 alsnog het – inmiddels door hem ondertekende – verzoekschrift van 7 juli 2015 heeft ingediend, nu het verzoekschrift van 5 augustus 2015 is ingediend na het verstrijken van de hiervoor in 3.2.1 vermelde termijn van twee weken.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.