ECLI:NL:GHDHA:2017:2453

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
200.184.806/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vorderingen in hoger beroep inzake merkrechten en domeinnaamgeschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [naam eenmanszaak], tegen STREET ONE GmbH. De zaak betreft een geschil over de merkrechten en de domeinnaam 'streetone.nl'. [appellant] had eerder als franchisenemer van STREET ONE B.V. gehandeld en vorderde onder andere een verklaring voor recht dat hij rechthebbende is op de domeinnaam. Het hof verwijst naar eerdere uitspraken en de context van de franchiseovereenkomsten. In het incident heeft [appellant] vorderingen ingesteld op basis van artikelen 351 Rv, 223 Rv en 843a Rv, maar het hof heeft deze vorderingen afgewezen. Het hof oordeelt dat de stellingen van [appellant] niet voldoende zijn om de vorderingen te onderbouwen. De belangenafweging tussen [appellant] en STREET ONE leidt tot de conclusie dat het belang van STREET ONE bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij schorsing van de executie. Het hof wijst de incidentele vorderingen af en veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.184.806/01
Rolnummer rechtbank : C/09/452231/ HA ZA 13-1139
Arrest in incidenten ex artikel 351 Rv, (juncto) en artikel 223 Rv en artikel 843a Rv van
5 september 2017
in de zaak van

[appellant] , handelend onder de naam

[naam eenmanszaak],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, eiser in de incidenten,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M. Ellens te Amsterdam,
tegen

STREET ONE GmbH,

gevestigd te Celle, Duitsland,
geïntimeerde, verweerster in de incidenten,
hierna te noemen: Street One,
advocaat: mr. E.H.M. Bieleveld te Amsterdam.

Het geding

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 16 augustus 2016, waarbij een comparitie van partijen is bevolen. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden en de zaak is naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Ter rolle van 27 december 2016 heeft [appellant] bij memorie van grieven – hierna ook: MvG – vijf grieven tegen het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 september 2015 aangevoerd en incidentele vorderingen ex artikel 351 Rv, (juncto) artikel 223 Rv en artikel 843a Rv ingesteld. Street One heeft vervolgens een memorie van antwoord in de incidenten ex artikel 351 Rv, 223 Rv en 843a Rv genomen. Ten slotte is arrest in het incident gevraagd.

Beoordeling van de incidentele vorderingen

1. Voor zover in deze incidenten van belang, gaat het, kort gezegd, om het volgende.
1.1.
Street One maakt deel uit van een groep ondernemingen die internationaal actief is
op het gebied van kleding (hierna: de SO-groep). De SO-groep houdt zich bezig met
ontwerp, productie en verhandeling van kleding en kledingaccessoires en schakelt daarbij
franchisenemers in. In Nederland wordt de kleding van Street One verhandeld door Street One Modehandel B.V. – hierna: SO B.V. –, een onderneming die net als Street One deel uitmaakt van de SO-groep. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de website www.street-one.nl.
1.2.
Street One is houdster van
  • het Uniewoordmerk STREET ONE, gedeponeerd op 25 maart 2011 en geregistreerd op 14 oktober 2011 voor onder meer waren in klasse 25 (kleding);
  • het hierna afgebeelde Uniewoord-/beeldmerk, gedeponeerd op 1 april 1996 en geregistreerd op 13 november 1998 voor onder meer waren in klasse 25 (kleding):
1.3.
[appellant] heeft enige tijd gehandeld als franchisenemer van SO B.V. en exploiteerde in die hoedanigheid winkels in Wijchen (vanaf september 2010) en Barneveld (vanaf april 2011). [appellant] en SO B.V. hebben in dit verband in 2011 twee franchiseovereenkomsten – hierna ook: “Point-of-Sale-” of POS-overeenkomsten gesloten.
1.4.
In de POS-overeenkomsten (waarin [appellant] is aangeduid als systeempartner) en de bijbehorende algemene voorwaarden is omtrent het gebruik van de merken van Street One, kort gezegd, bepaald dat de franchisenemer voormelde merken alleen mag gebruiken met toestemming van SO B.V., dat deze toestemming vervalt bij beëindiging van de relatie, dat de franchisenemer na beëindiging van de overeenkomst verplicht is het gebruik van het merk STREET ONE te staken en dat de franchisenemer geen rechten heeft op of met betrekking tot het merk Street One en dit merk niet voor zijn eigen bedrijf mag gebruiken.
1.5.
Vanaf 22 september 2010, althans vanaf (in ieder geval) 2013 was de vennootschap onder firma Webapply.nl – hierna: Webapply –, een bedrijf dat diensten verleent op het gebied van software, webapplicaties en websites, als houder van de domeinnaam ‘streetone.nl’ geregistreerd bij de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN). De domeinnaam was overgenomen van een derde die deze al voor 2010 had geregistreerd. Over (de registratie van) deze domeinnaam is in de periode 2011 - 2013 contact geweest tussen [appellant] en een van de vennoten van Webapply.
1.6.
Vanaf augustus 2011 heeft [appellant] een website onder de domeinnaam ‘streetone.nl’, geëxploiteerd. Deze website werd tot februari 2012 gebruikt ter promotie van de winkels in
Wijchen en Barneveld en om een in de toekomst te openen webshop aan te kondigen.
1.7.
In de loop van 2011 is tussen [appellant] en SO B.V. een geschil ontstaan over de
uitvoering van de POS-overeenkomsten. In of rond september 2011 heeft SO B.V. verzocht om de domeinnaam ‘streetone.nl’ aan haar of Street One over te dragen. Eind 2011/ begin 2012 is de exploitatie van voormelde winkels in Wijchen en Barneveld gestaakt en de samenwerking tussen partijen feitelijk geëindigd.
1.8.
[appellant] heeft bij de rechtbank Den Haag tegen SO B.V. een procedure aanhangig gemaakt over (de totstandkoming van en de nakoming van de verplichtingen uit) de POS-overeenkomsten. Hij vorderde onder meer verklaringen voor recht dat hij heeft gedwaald, dat de POS-overeenkomsten tussen partijen buitengerechtelijk zijn vernietigd, dat SO B.V. onrechtmatig heeft gehandeld door ondeugdelijke prognoses te verschaffen en dat SO B.V. hem niet mocht verbieden een webshop met de domeinnaam ‘streetone’ te exploiteren, alsmede schadevergoeding. In reconventie vorderde SO B.V. een verklaring voor recht dat de POS-overeenkomsten buitengerechtelijk zijn ontbonden, alsmede schadevergoeding.
SO B.V. en [appellant] zijn op 24 februari 2012 in verband met de tussen hen gerezen geschillen een “tussentijds regeling” overeen gekomen. Hierin is bepaald dat [appellant] het gebruik van de website www.streetone.nl zou staken en
“Partijen zullen (…) ieder juridische actie jegens elkander beperken tot de tussen hen lopende bodemprocedure bij de rechtbank te Den Haag (…)”.
Op de website www.streetone.nl stond vervolgens enige tijd uitsluitend de tekst “
Deze site is tijdelijk offline”.
1.9.
In het (eind)vonnis van 19 september 2012 in deze procedure heeft de rechtbank de conventionele vorderingen van [appellant] afgewezen en de reconventionele vorderingen van SO B.V. deels toegewezen.
1.10.
Nadat door beide partijen hoger beroep was ingesteld tegen dit vonnis heeft dit hof bij arrest van 9 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1707) in conventie voor recht verklaard dat [appellant] heeft gedwaald, dat de POS-overeenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd en dat SO B.V. onrechtmatig heeft gehandeld door een ondeugdelijke prognose te verstrekken betreffende de winkel in Wijchen en de gevorderde schadevergoeding (op te maken bij staat) deels toegewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat SO B.V. [appellant] niet mocht verbieden een webshop met de domeinnaam ‘streetone.nl’ te exploiteren is afgewezen. De reconventionele vorderingen heeft het hof afgewezen. Beide partijen hebben cassatie tegen dit arrest ingesteld. Het is het hof uit eigen wetenschap bekend dat het cassatieberoep is verworpen bij het arrest van de HR van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:311).
1.11.
Op 24 april 2013 heeft Street One Webapply gesommeerd de domeinnaam
‘streetone.nl’ aan Street One over te dragen. Vervolgens heeft Street One in mei 2013 op grond van de ‘Geschillenregeling voor .nl-domeinnamen’ van de SIDN – hierna: de Geschillenregeling – een eis tegen Webapply ingediend bij de Geschillenbeslechter van het Arbitration and Mediation Center van de World Intellectual Property Organization (hierna: de WIPO Geschillenbeslechter) tot indeplaatsstelling als houder van de domeinnaam ‘streetone.nl’. De WIPO Geschillenbeslechter heeft bij uitspraak van 23 juli 2013 bevolen dat de domeinnaamhouder van de domeinnaam ‘streetone.nl’ aldus wordt gewijzigd dat Street One in plaats van Webapply domeinnaamhouder wordt – hierna: de WIPO-beslissing.
Daar SIDN binnen de in artikel 20.1 van de Geschillenregeling genoemde termijn een afschrift van de namens [appellant] en Webapply betekende inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure heeft ontvangen, heeft zij ingevolge dat artikel geen uitvoering gegeven aan de WIPO-beslissing.
1.12.
De onderhavige procedure is door [appellant] tezamen met Webapply aanhangig gemaakt tegen Street One. Op 22 mei 2014 heeft Webapply de domeinnaam ‘streetone.nl’ op grond van een minnelijke regeling met Street One overgedragen aan CBR Fashions Operations GmbH (hierna: CBR), ook een onderdeel van de SO-groep. Daartoe is tussen Street One, Webapply en haar vennoten in mei 2014 een vaststellingsovereenkomst – hierna: de vaststellingsovereenkomst – gesloten.
Hierin is bepaald dat Webapply en haar vennoten
“de uitspraak van het WIPO van 23 juli 2013 (…) erkennen en bereid (…) zijn te bewerkstelligen dat Webapply de Domeinnaam alsnog vrijwillig aan Street One overdraagt”
Op grond van die regeling is de procedure tussen Street One en Webapply geroyeerd. (vergelijk de akte tot wijziging/vermindering van eis tevens akte overlegging aanvullende productie van Street One van 4 juni 2014).
1.13.
Bij het bestreden vonnis van 2 september 2015, waarbij de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, is [appellant] in de, op een bedrag van € 20.713,64 begrote, proceskosten veroordeeld, welke kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Vervolgens heeft Street One op 24 oktober 2016 executoriaal beslag doen leggen op twee motorvoertuigen en de inboedel van [appellant] . In een door [appellant] aanhangig gemaakt kort geding bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland tot opheffing van de beslagen is bij vonnis van 7 december 2016 het beslag op de inboedel opgeheven en het overigens gevorderde afgewezen. Op 8 december 2016 zijn de twee beslagen motorvoer-tuigen verkocht voor een bedrag van € 18.800,--.
2. [appellant] heeft in eerste aanleg, voor zover thans in beroep nog van belang, gevorderd
een verklaring voor recht dat hij rechthebbende is op de domeinnaam ‘streetone.nl’;
een bevel aan Street One datgene te doen wat nodig is om te bewerkstelligen dat de domeinnaam ‘streetone.nl’ door CBR wordt overgedragen aan [appellant] ;
veroordeling van Street One tot het verstrekken van een afschrift aan [appellant] van de tussen Street One en Webapply gesloten vaststellingsovereenkomst (en eventuele andere overeenkomsten);
In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis aldus vermeerderd dat hij thans ook vordert
een verklaring voor recht dat Street One de door [appellant] en SO B.V. gemaakte afspraken van 24 februari 2012 heeft geschonden door de WIPO-procedure (tegen Webapply) aanhangig te maken;
een verklaring voor recht dat Street One onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan de overdracht van de domeinnaam door Webapply aan CBR;
veroordeling tot vergoeding van schade
  • ten gevolge van het handelen in strijd met de overeenkomst van 24 februari 2012;
  • door voormeld onrechtmatig handelen;
  • wegens het verlies van de domeinnaam, wanneer de vordering sub b niet wordt toegewezen;
alle op te maken bij staat.
Voorts heeft [appellant] veroordeling gevorderd van Street One in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep en, voor het geval het bestreden vonnis wordt vernietigd, teruglevering van de in het kader van de executie verkochte motorvoertuigen, althans betaling van de ter zake geïncasseerde bedragen.
3. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat hij rechthebbende op de domeinnaam ‘streetone.nl’ is, dat alle betrokken partijen, waaronder Street One, ervan op de hoogte waren dat Webapply de domeinnaam slechts voor hem geregistreerd hield en dat (onder meer) Street One onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de wanprestatie van Webapply, bestaande uit de “overdracht” (indeplaatsstelling als houder) van de domeinnaam, uit te lokken, daaraan mee te werken en/of daarvan te profiteren. Hij stelt dat hij belang bij en recht op het houden van de domeinnaam heeft omdat hij als systeempartner toestemming van Street One en/of SO B.V. had voor het gebruik van de domeinnaam en omdat hij de domeinnaam wil of zou kunnen gebruiken voor een website voor de verkoop van producten van het merk STREET ONE door hemzelf of (tegen een financiële vergoeding) door een systeempartner van Street One/SO B.V. of via een provisie opleverend affiliate-programma, dan wel voor de verkoop van producten die niet-soortgelijk zijn aan de waren/diensten waarvoor Street One haar merken heeft gedeponeerd.
4. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten ex artikel 1019hRv, begroot op € 20.713,64, waarbij de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken en de zaak heeft aangemerkt als een “overige zaak zonder repliek en dupliek”.
Zij heeft ter onderbouwing van de afwijzing van de onder a en b vermelde vorderingen, kort samengevat en voor zover nog relevant, overwogen dat het betoog van [appellant] dat hij rechthebbende is op de domeinnaam moet worden verworpen daar
  • hij aan de (inmiddels geëindigde) POS-overeenkomsten geen (gebruiks)rechten op die domeinnaam kan ontlenen, maar, integendeel, hij sinds de beëindiging van de POS-overeenkomsten conform het daarbij overeengekomene, het gebruik van de domeinnaam juist dient te staken;
  • het beroep van [appellant] op de in artikel 13 GMVo vervatte beperking in de uitoefening van merkrechten faalt.
Ter onderbouwing van de afwijzing van de vordering sub c tot afgifte ex artikel 843a Rv heeft de rechtbank overwogen dat het op grond van artikel 843a Rv vereiste rechtmatig belang aan de zijde [appellant] voor inzage/afgifte van een afschrift van een door Street One en Webapply gesloten (vaststellings)overeenkomst betreffende de domeinnaam ‘streetone.nl’ ontbreekt, daar [appellant] niet de rechthebbende op die domeinnaam is.
De vorderingen ex artikel 351 Rv en 223 Rv.
5. [appellant] vordert in dit incident op grond van de artikelen 351 Rv (juncto) en 223 Rv de schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en Street One te verbieden nadere executiemaatregelen te nemen ter incasso van het restant-verschuldigde.
6. Hij heeft daartoe, in de toelichting op grief 4, waar deze vordering volgens hem (zie 4.44 MvG) nader is uitgewerkt, concreet gesteld:
dat het bestreden vonnis en in het bijzonder (het bedrag van) de kostenveroordeling en de toepassing van artikel 1019h Rv onjuist zijn en dienen te worden vernietigd;
hij al zwaar getroffen is door de (gedeeltelijke) executie van het vonnis, waarbij zijn motorvoertuigen voor een te laag bedrag zijn verkocht;
hij geen verder verhaal biedt en niet uitgesloten kan worden dat zijn faillissement wordt aangevraagd;
7. Street One heeft deze vorderingen bestreden. Zij stelt daartoe onder meer dat deze vorderingen al moeten worden afgewezen omdat het instellen daarvan misbruik van procesrecht oplevert nu [appellant] al eerder een vordering tot schorsing en staking van de executie ex artikel 438, lid 2, Rv heeft ingesteld bij voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die deze vordering bij vonnis van 7 december 2016 grotendeels (behoudens de opheffing van het executoriale beslag op de inboedel) heeft afgewezen. Voorts stelt Street One dat de vordering moet worden afgewezen omdat niet voldaan is aan de eisen die voor toewijzing van een vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad gelden; zij stelt daartoe dat [appellant] niet heeft gesteld dat de te executeren beslissing klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of dat tenuitvoerlegging een noodtoestand zal doen ontstaan of dat sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden die door de rechtbank niet in aanmerking konden worden genomen, zodat, begrijpt het hof, aan de door [appellant] ter onderbouwing van deze incidentele vorderingen gestelde argumenten niet wordt toegekomen.
Ten slotte stelt zij dat daarnaast geldt dat zij evident een rechtens te respecteren belang heeft bij een mogelijke gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot (nadere) tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan en bestrijdt zij dat de door [appellant] aan de vorderingen ten grondslag gelegde stellingen tot toewijzing kunnen leiden.
8. Mede gelet op het debat tussen partijen gaat het hof er in deze zaak van uit dat bij de beoordeling van een vordering ex artikel 351 Rv, alsmede van de onderhavige vordering ex
artikel 223 Rv (daargelaten of, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, voor toewijzing daarvan nog steeds het vereiste van, kort gezegd, een klaarblijkelijke misslag of nova geldt) voor toewijzing (ook) de volgende maatstaven gelden:
(i) De eiser zal belang moeten hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist; uitgangspunt is dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom heeft verkregen (in casu Street One) wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben;
(iii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als het vonnis in eerste aanleg op een klaarblijkelijke misslag berust;
9. De incidentele vordering moet (al) worden afgewezen daar de stellingen van [appellant] , gelet op de in ro. 8 genoemde maatstaven, het gevorderde niet kunnen dragen.
10. Ad 1.
Zoals hiervoor aangegeven dient bij de belangenafweging de kans van slagen van het tegen het bestreden vonnis aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing te blijven. Redenen om daarvan af te wijken (bijvoorbeeld omdat sprake is van een klaarblijkelijke misslag) zijn gesteld noch gebleken.
11. Ad 2.
De stelling van [appellant] dat hij al zwaar getroffen is door de executoriale verkoop van zijn twee motorvoertuigen voor een te lage prijs, is een omstandigheid waaraan verdere executie niet kan afdoen en voorts geen reden om aan te nemen dat Street One thans na en door die verkoop geen belang meer heeft bij verdere executie of dat het belang van [appellant] bij het staken van de executie zwaarder weegt dan dat belang van Street One.
12. Ad 3.
De stelling van [appellant] dat hij geen verhaal biedt is door Street One gemotiveerd betwist en voorts geen reden om een belang bij schorsing van de executie aan te nemen; als er geen verhaal is, is er ook geen dreiging van executie. De enkele omstandigheid dat niet uitgesloten kan worden dat het faillissement van [appellant] zal worden aangevraagd is onvoldoende om de incidentele vorderingen toe te wijzen. Dat een reële dreiging bestaat dat het faillissement wordt aangevraagd, laat staan uitgesproken, heeft [appellant] niet gesteld.
13. Voor zover de stelling van [appellant] (buiten grief 4) in punt 4.33 MvG dat hij zich jegens Street One kan beroepen op verrekening met de vordering die hij ingevolge het arrest van 9 juni 2015 heeft op SO B.V., moet worden gezien als een stelling ter onderbouwing van voormelde incidentele vorderingen, is het hof van oordeel dat ook deze stelling niet tot toewijzing kan leiden. Immers Street One en SO B.V. zijn twee verschillende vennootschappen. Street One heeft het beroep op verrekening betwist, stellende dat zij op geen enkele wijze betrokken is bij het geschil tussen SO B.V. en [appellant] . [appellant] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat uit dien hoofde ook een vordering op Street One is ontstaan. Ook de stelling van [appellant] (buiten grief 4) in punt 4.37 MvG dat de kwestie met Street One grote impact op hem heeft kan niet tot toewijzing van de incidentele vorderingen leiden. [appellant] stelt niet dat zijn kennelijk bestaande psychische problemen ten gevolge van het geschil met SO B.V. zodanig zouden verergeren door voortzetting van de executie dat sprake zou zijn van een belang dat zwaarder weegt dan het belang van Street One bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ook uit de door [appellant] overgelegde brieven van de psychiater [naam psychiater] (productie 11 MvG) valt dat niet (voldoende) af te leiden. Daarin wordt vermeld dat sprake is van een al langere tijd bestaande psychische problematiek van [appellant] , gerelateerd aan en volgend op het geschil met SO B.V. en dat de psychiater van oordeel is dat het vanuit psychiatrisch oogpunt schadelijk is als [appellant] in de rechtszaal opnieuw zou worden geconfronteerd met (vertegenwoordigers van) Street One of SO B.V.. Om die reden heeft de door het hof bevolen comparitie niet plaatsgevonden.
14. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het door [appellant] gestelde zijn vorderingen niet kan dragen, c.q. hij daarbij onvoldoende belang heeft, c.q. het belang van Street One bij uitvoerbaar verklaring bij voorraad (welk belang wordt vermoed aanwezig te zijn) zwaarder weegt dan zijn belang bij schorsing, zodat deze vorderingen moeten worden afgewezen.
De vordering ex artikel 843a Rv
15. [appellant] vordert afgifte van de vaststellingsovereenkomst. Voor zijn argumenten daarvoor verwijst hij naar grief 2. Het hof begrijpt dat de vordering beperkt is tot afgifte van een afschrift van de vaststellingsovereenkomst en niet langer ook nog afgifte wordt gevorderd van mogelijke andere overeenkomsten. [appellant] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat Street One onrechtmatig heeft gehandeld als hiervoor omschreven en dat CBR/Street One ongerechtvaardigd is verrijkt door de verkrijging van de domeinnaam. Hij meent kennelijk dat deze onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking als rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv kwalificeren.
Hij stelt voorts dat hij belang bij inzage heeft teneinde
te weten wat is overeengekomen tussen Street One en Webapply met betrekking tot zijn eigendom (zijn domeinnaam) (punt 4.31 MvG);
de inhoud van de vaststellingsovereenkomst mee te kunnen wegen in de beoordeling van zijn schade ten gevolge van het handelen van Street One (punt 4.41 MvG);
Webapply te kunnen aanspreken;
te weten wat partijen hebben afgesproken over de door Street One in eerste aanleg gevorderde proceskosten van bijna € 70.000,-- waarin blijkens de bij de kostenopgave overgelegde facturen ook kosten waren opgenomen voor “Amending settlement agreement Webapply”, zodat hij dus voor de vaststellingsovereenkomst heeft betaald;
de hoofdzaak verder te kunnen beoordelen en eventueel nieuwe vorderingen te kunnen instellen.
16. Een vordering op grond van artikel 843a Rv (al dan niet in verbinding met artikel 1019a Rv) kan worden toegewezen indien
( a) degene die inzage, afschrift, uittreksel van bescheiden of overlegging van ander bewijsmateriaal vordert, daarbij een rechtmatig belang heeft,
( b) het bepaalde bescheiden en/of bepaald ander bewijsmateriaal betreft als bedoeld in voormelde bepalingen, en
( c) deze bescheiden en/of dit bewijsmateriaal een rechtsbetrekking betreffen waarin degene die deze vordering heeft ingesteld of zijn rechtsvoorgangers, partij zijn. De vordering kan worden ingesteld tegen wederpartijen bij de in artikel 843a Rv bedoelde rechtsbetrekking, en tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn, zo heeft de Hoge Raad bepaald, HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834 (Alphens schietincident).
Bij betwisting door de houder van de bescheiden is het aan verzoeker om te motiveren en zo nodig te bewijzen dat aan deze (cumulatieve) eisen is voldaan.
17. In het kader van vereiste (c) bepaalt artikel 1019a Rv dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht kan gelden als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv. Deze inbreuk moet voorshands voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem), overweging 4.1.5, kan worden afgeleid dat in geval dat de inbreuk/ onrechtmatige daad wordt betwist, voor het aannemen van een rechtsbetrekking niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een daarop gebaseerde vordering en dat het veelal gehanteerde criterium dat uit de door de eiser gestelde (en zo mogelijk met bewijsmateriaal gestaafde) feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van een (dreigende) inbreuk/ onrechtmatige daad moet kunnen worden afgeleid, niet onjuist is. Het gaat er dus om of er sprake is van een redelijk vermoeden van (dreigend) onrechtmatig handelen, waarbij niet alleen ‘de door de eiser gestelde (en zo mogelijk met bewijsmateriaal gestaafde) feiten en omstandigheden’, maar ook de betwisting door de wederpartij en de reactie daarop van degene die de inzagevordering heeft ingesteld, bij die beoordeling moeten worden betrokken, Hof Den Haag 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3941 (Real Networks).
Geen rechtmatig belang is aanwezig indien onvoldoende duidelijk is gesteld en gemotiveerd wat de relevantie is van de gevraagde bescheiden met betrekking tot het feit waarop een mogelijke vordering berust.
18. [appellant] stelt dat hij partij is bij een rechtsbetrekking omdat sprake is van een verbintenis uit onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking (en ten aanzien van Webapply uit overeenkomst) doordat Webapply wanprestatie heeft gepleegd door “zijn” domeinnaam aan CBR “over te dragen” en Street One, terwijl zij op de hoogte was van zijn (gepretendeerde) rechten op de domeinnaam, die wanprestatie heeft uitgelokt, daaraan heeft meegewerkt en/of daarvan heeft geprofiteerd en daardoor is verrijkt. Of er een redelijk vermoeden is van deze gestelde onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking kan in het midden blijven gelet op het navolgende. Uit de stellingen van [appellant] kan slechts worden afgeleid dat de vaststellingsovereenkomst tot bewijs kan dienen van de, ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking, aangevoerde stelling dat Street One met Webapply is overeengekomen de domeinnaam “over te dragen”. Dat staat echter tussen partijen vast en daarvan is dus geen bewijs nodig. Niet (voldoende gemotiveerd) is gesteld dat uit de vaststellingsovereenkomst andere feiten zouden blijken die relevant zijn om de gestelde vorderingen uit onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking te onderbouwen. Waarom de inhoud van de vaststellingsovereenkomst relevant zou zijn voor de vaststelling van de vermeende schade ten gevolge van de gestelde onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking is niet gesteld en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet duidelijk. Dat er in de vaststellingsovereenkomst iets bepaald zou zijn over de in deze procedure in eerste aanleg gevorderde proceskosten (waarvan overigens slechts een gedeelte is toegewezen) en dat dat van belang zou zijn voor de onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking is evenmin gesteld, terwijl over “eventuele nieuwe vorderingen” al helemaal niets concreets is gesteld.
19. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat (al om voormelde redenen) niet voldaan is aan de eisen die gelden voor toewijzing van de vordering ex artikel 843a Rv, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
in de incidenten ex artikel 351 Rv, artikel 223 Rv en artikel 843a Rv
wijst de incidentele vorderingen af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de incidenten, tot op heden aan de zijde van Street
One begroot op € 894,-- en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 17 oktober 2017 voor memorie van antwoord aan de zijde
van Street One.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, E.J. van Sandick en G. Dulek-Schermers; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2017, in aanwezigheid van de griffier.