Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Allianz Benelux N.V.,
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
De heer [bevelvoerder] heeft zijn manschappen opdracht gegeven de accuspanning van het voertuig te verwijderen. Wij stuurden per email enkele foto’s van de aangetroffen bekabeling, waarna de heer [bevelvoerder] zijn manschappen heeft gevraagd of dit door hen was uitgevoerd. Wij ontvingen onderstaande reactie van de heer [bevelvoerder]:
Ik heb de betreffende manschap gesproken. Hij bevestigd de beide accukabels te hebben doorgeknipt, maar weet niets van een derde kabel.”
- er heeft daadwerkelijk een aanrijding plaatsgevonden;
- [appellant] en [bestuurder 2] wonen vlak bij elkaar in de buurt;
ook niet om te tanken, te plassen of bijvoorbeeld iets te kopen”, terwijl uit de ritregistratie van de bus blijkt dat deze tussen 22.34 en 22.40 uur heeft stilgestaan nabij een tankstation.
3.Het geschil
1. Allianz en Aegon hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de cascoschade van € 22.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. Aegon te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 10.157,91, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. veroordeling van Allianz en Aegon in de proceskosten.
4.Beoordeling in hoger beroep
- [appellant] en [bestuurder 2] wonen vlak bij elkaar, terwijl de aanrijding heeft plaatsgevonden ter hoogte van Harderwijk. Deze omstandigheid draagt bij aan het oordeel dat de aanrijding is geënsceneerd; hun verklaring dat zij elkaar niet kennen, volstaat in het licht van de hierna genoemde omstandigheden dus niet.
- [bestuurder 2] heeft verklaard dat hij via Nijmegen op weg was naar Tilburg om zijn zoon te helpen met een verhuizing. Vast staat echter dat de kortste route vanuit Lelystad naar Tilburg 135 km is, terwijl de route via Nijmegen uitkomt op 191 km. [bestuurder 2] heeft voor de keuze voor deze veel langere route geen duidelijke reden genoemd, hetgeen – mede in het licht van de overige omstandigheden – afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring en daarmee aan [appellant]’ stelling dat sprake is van een authentieke aanrijding.
- De verklaring van [bestuurder 2] dat hij tijdens de rit niet heeft stilgestaan is niet in overeenstemming met de ritregistratie die uitwijst dat de bus tussen Harderwijk en Uddel zes minuten heeft stilgestaan.
- Het nadere onderzoek van Dekra wijst erop dat de brandweer na de aanrijding alleen twee accukabels heeft doorgesneden en niet ook de kabelboom. [appellant] heeft in hoger beroep weliswaar aangevoerd dat de brandweer aanvankelijk heeft verklaard alle kabels te hebben doorgeknipt, maar de bevelvoerder [bevelvoerder] heeft in tweede instantie uitdrukkelijk verklaard dat alleen de twee accukabels zijn doorgeknipt. Onduidelijk is dus gebleven wie de kabelboom van het motormanagementsysteem – als gevolg waarvan geen informatie over de toedracht van het ongeval en de snelheid van de auto verkregen kon worden – heeft doorgesneden. Nog daargelaten dat dit vragen oproept, temeer in het licht van het gegeven dat [appellant] van oorsprong autotechnicus is, wijst het hof erop dat in elk geval niet kan worden vastgesteld dat [appellant], zoals hij heeft verklaard, kort voor de aanrijding met een snelheid van 80 km heeft gereden.
- Evenmin zijn er remsporen aangetroffen die de juistheid van de door [appellant] gestelde snelheid aantonen. Ook indien juist is dat, zoals [appellant] heeft gesteld, door het in de auto aanwezige ABS systeem remsporen niet of nauwelijks zichtbaar zijn, dan neemt dat niet weg dat ook door de afwezigheid van remsporen in dit geval niet – in positieve zin – kan worden vastgesteld dat door [appellant] vanuit een hoge snelheid is geremd.
- [appellant] heeft in eerste aanleg aanvankelijk gesteld dat hij de auto schadevrij heeft gekocht en dat eventuele schade voor de aankoop is gerepareerd zonder dat hij dat wist (dagvaarding onder 5.3.3.2 en 5.3.4.2). Uit het door Allianz en Aegon in eerste aanleg overgelegde keuringsrapport van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) van 20 april 2015 blijkt echter dat de uit Duitsland ingevoerde auto schade had aan onder meer de bumper voor en achter, de kofferdeksel en de verlichting voor en achter rechts, terwijl Allianz en Aegon onbestreden hebben gesteld dat voor een goedkeuring van de RDW niet alle schade hersteld hoeft te worden (pleitnota eerste aanleg onder 15). Allianz en Aegon hebben op goede gronden de juistheid van [appellant]’ stelling dat hij onbekend was met eventuele schade, in twijfel getrokken. Afgaande op de door [appellant] overgelegde aankoopfactuur is de auto immers gekocht bij Flevogroep B.V, die, zoals Allianz en Aegon in eerste aanleg onbestreden hebben gesteld, een dochteronderneming is van Ibis Holding B.V – de kennelijke invoerder van de auto – waarvan [appellant] zelf sinds mei 2015 de gemachtigde was.
- Vergelijking van de foto’s die van de auto zijn gemaakt vóór de RDW-keuring (productie 6 in eerste aanleg aan de zijde van Allianz en Aegon en productie 1 bij memorie van grieven, in de memorie van antwoord vergroot weergegeven op pagina 21 en 22) en ná de aanrijding (zie onder meer de foto’s die zijn gevoegd bij het door Allianz en Aegon als productie 9 in eerste aanleg overgelegde rapport van Dekra van 7 januari 2016) lijkt er bovendien op te wijzen dat de auto na de aanrijding op dezelfde plekken (de achterklep en de bumper) is beschadigd als voor de RDW-keuring. Daaraan doen de door [appellant] overgelegde stukken in onvoldoende mate af. De door hem in eerste aanleg overgelegde foto’s van een Mercedes van hetzelfde type, waarop een nummerbord met hetzelfde kenteken is bevestigd – op welke auto geen schade is te zien –, geven geen zekerheid over de vraag of het hier om dezelfde auto gaat als waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden. Evenmin kan uit de door [appellant] in hoger beroep overgelegde reparatiefactuur van 19 juni 2016, waarvan de echtheid gemotiveerd door Allianz en Aegon is bestreden, worden afgeleid dat de bij invoer geconstateerde schade aan de auto voorafgaand aan de dag van de aanrijding is gerepareerd.
- [appellant] heeft gesteld dat hij en zijn bijrijder Konacki als gevolg van de aanrijding volledig arbeidsongeschikt zijn geraakt, maar uit de door hem overgelegde medische stukken – een brief van Medi Themis van 18 mei 2016, door [appellant] in eerste aanleg overgelegd als productie 5 – blijkt dat er geen objectief medisch letsel is geconstateerd.
- bekrachtigt het tussen partijen op 28 september 2016 gewezen vonnis van de voorzieningenrechter;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Allianz en Aegon begroot op € 1.957,- aan griffierecht en op € 1.158,- aan kosten van de advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.