14.4.In een door Hippo, na bevel daartoe van de rechtbank, overgelegde brief van professor dr. A. de Kruif (hierna: De Kruif), hoogleraar diergeneeskunde, vakgroep voortplanting, verloskunde en bedrijfsdiergeneeskunde, gedateerd 5 november 2011 en gericht aan dr. A Smeenk, schrijft De Kruif dat hij alles afwegende de kans eerder klein acht dat het ongeval substantieel heeft bijgedragen aan de afname van de spermakwaliteit. Daarvoor brengt hij de volgende argumenten naar voren:
- de afname van het bevruchtend vermogen van de hengst in 2004 duidt erop dat de problemen met de fertiliteit al eerder zijn begonnen dan maart 2005;
- de resultaten van het spermamonster van begin maart 2005 waren duidelijk onvoldoende;
- bij alle in Utrecht verrichte onderzoeken waren de testikels te klein en te hard. Volgens collega Stout was dat een progressief proces. Mogelijk heeft het ongeval het degeneratieproces van de testikels versneld of verergerd;
- uit het onderzoek van collega Enzerink van 2 april 2005 blijkt dat er matig veel oedeem aanwezig was onder de thorax, diverse kleine schrammen, en zwelling aan het scrotum. Eén en ander duidt zeker op trauma, maar bij ernstig trauma aan de onderbuik van de hengst zou men verwachten dat ook de penis en het preputium gezwollen en oedemateus veranderd zouden zijn geweest. In het verslag van collega Enzerink wordt daarvan geen melding gemaakt. Dit leidt tot het vermoeden dat de hoeveelheid trauma ter hoogte van het geslachtsapparaat van de hengst niet erg groot is geweest.
- theoretisch is het mogelijkheid dat een bepaalde hoeveelheid trauma de testikels kan beschadigen en eventueel degeneratie van het testiculaire weefsel kan veroorzaken. Oedeem zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot een stijging van de temperatuur. In veel gevallen betreft dit echter een reversibel proces, zeker als de ernst van het toegebrachte trauma niet al te groot was.
De Kruif concludeert aan het einde van zijn brief dat de spermakwaliteit van Thomas 327 waarschijnlijk al onvoldoende was voor het ongeval. Mogelijk heeft het trauma opgelopen tijdens het ongeluk de reeds aan de gang zijnde degeneratieve processen versneld en versterkt.
Naar aanleiding van deze brief verzoekt dr. A. Smeenk De Kruif om commentaar op zijn redenering dat de desastreuze daling van het geboortepercentage in het seizoen 2004 een gevolg is van het gewijzigde management en er geen overtuigende gronden zijn om aan te nemen dat al vóór het ongeval sprake was van sterk verminderde vruchtbaarheid. Daarop antwoordt De Kruif dat optimaal management de gevolgen van een beginnende testikeldegeneratie kan verdoezelen. Een plotselinge verslechtering van het management kan er dan de oorzaak van zijn dat sluimerende problemen aan de oppervlakte komen.
Hij stelt, evenals in zijn eerdere verklaring, dat het ongeval een eventueel aanwezig degeneratieproces versneld of verergerd kan hebben. Hij denkt niet dat het ongeval zelf de oorzaak is geweest van de sterkte achteruitgang van de spermakwaliteit en van de fertiliteit. Mogelijk is het een combinatie van factoren geweest: een (progressieve) degeneratie van de testikels, het slechtere management en het ongeval.
15. Uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat volgens de deskundigen het ongeval in elk geval niet de enige oorzaak voor de verminderde vruchtbaarheid was en wellicht in het geheel geen oorzaak daarvoor.
16. Hippo bestrijdt de verklaringen op twee wezenlijke punten. In de eerste plaats beklemtoont zij dat de onderzoeken naar de omvang van de testikels van Thomas alle ná het ongeval hebben plaatsgevonden. Zij stelt dat dus niet kan worden aangenomen dat de testikels al vóór het ongeval aan het krimpen waren. In de tweede plaats is zij van mening dat de deskundigen de verkeerde conclusies trekken uit de sperma-onderzoeken, die de volgende resultaten kenden:
Datum
Spermacellen per ml
*10^6
Morfologie
% bewegende cellen
25 maart 2002
78
80%
65%
4 juli 2002
63
80%
70%
26 februari 2004
67
68%
65%
7 maart 2005
63
65%
20%
27 april 2005
3
67%
60%
27 september 2006
3
67%
60%
Zij wijst erop dat de kernindicator van de spermakwaliteit, het aantal bewegende cellen, vóór en na het ongeval hetzelfde was, namelijk omstreeks 65%, met uitzondering van één onderzoek, het onderzoek van 7 maart 2005, toen slechts er slechts 20% levende cellen werd aangetroffen. Volgens Hippo kan deze uitslag niet worden verklaard door leeftijdsdegeneratie, maar doordat [eigenaar] een fout heeft gemaakt bij afname, transport en verwerking van de spermacellen. Volgens Hippo blijkt uit het schema dat er na het ongeval sprake was van een acute en extreme daling van het aantal spermacellen (63 naar 3), die niet uit een andere oorzaak dan het ongeval zelf kan worden verklaard.
17. Het hof is van oordeel dat de deskundigen ongetwijfeld ook hebben gezien dat de testikelonderzoeken alle van het na het ongeval dateren. Zij zijn klaarblijkelijk van oordeel dat de aanwezigheid van kleine teelballen na het ongeval erop duidt dat er een degeneratief proces was ingezet. Hoogstens is het mogelijk dat dit proces door het ongeval is versneld. Dit gegeven vormt dan ook op zichzelf geen reden voor nader onderzoek.
18. De argumenten van Hippo, ontleend aan het spermaschema, snijden vooralsnog meer hout. Als inderdaad het onderzoek van 7 maart 2005 om technische redenen, verband houdende met de wijze waarop het sperma is afgenomen, vervoerd of verwerkt, onjuiste uitslagen kent, moet dat buiten beschouwing blijven. Dat dit onderzoek verkeerd was, staat echter nog niet vast. Hippo zal dat moeten aantonen, althans aannemelijk maken.
Mocht Hippo daarin slagen, dan zal vervolgens nog moeten blijken dat de deskundigen, indien zij het onderzoek van 7 maart 2005 buiten beschouwing zouden laten, tot andere conclusies zouden komen dan nu. In dit kader kan ook de stelling van Hippo van belang zijn dat uit het voormelde schema blijkt dat het vermogen van Thomas om voldoende zaadcellen te produceren kort na het ongeval tot (vrijwel) nihil is geresulteerd (zie memorie van antwoord in principaal appel onder 58). Het hof is van oordeel dat de gehoorde deskundigen, Van der Meulen, Stout, Hogewijs en De Kruif en, indien gewenst, ook Werners tijdens een mondelinge behandeling voor het hof kunnen verklaren of zij inderdaad tot andere conclusies zouden komen in het hiervoor bedoelde geval. Hippo zal vooralsnog de kosten van dit deskundigenverhoor moeten dragen aangezien zij de verklaringen van de deskundigen in verband met het in haar visie onjuiste onderzoek wenst te ontkrachten.
19. Hippo zal in de gelegenheid worden gesteld om aan te geven of zij allereerst bewijs wil leveren dat het onderzoek van 7 maart 2005 een onjuiste uitslag kent als gevolg van een fout van [eigenaar] bij de behandeling van de spermacellen of dat zij allereerst de deskundigen wil doen horen met betrekking tot de vraag of dat gegeven tot een ander oordeel aanleiding geeft.
20. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.