ECLI:NL:GHDHA:2017:2174

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
200.185.211/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding kosten vervangende woonruimte onder opstalverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Aegon Schadeverzekering N.V. betreffende de vergoeding van kosten voor vervangende woonruimte na schade aan zijn woning door een stijging van het grondwaterpeil. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat Aegon een deel van de kosten voor vervangende woonruimte heeft vergoed, maar dat [appellant] meent recht te hebben op een aanvullende vergoeding op basis van gemaakte afspraken. Het hof gaat uit van de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en bespreekt de grieven van [appellant] die zich richten tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat Aegon met [appellant] heeft afgesproken dat de kosten van het chalet voor een periode van minimaal 18 maanden zouden worden vergoed. Het hof oordeelt dat de e-mails tussen [appellant] en Aegon onvoldoende bewijs leveren voor deze afspraak. Het hof laat [appellant] toe tot bewijslevering en houdt een comparitie van partijen in het vooruitzicht om nadere inlichtingen te verkrijgen. De zaak betreft ook de vraag of Aegon onrechtmatig heeft gehandeld door de schadeafwikkeling te vertragen, wat door het hof wordt verworpen. De uitspraak van het hof is een tussenarrest waarin verdere bewijslevering en een comparitie van partijen worden gelast.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.185.211/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/487773 / HA ZA 15-539

arrest van 1 augustus 2017

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.A.D. Oomes te Son,
tegen:

Aegon Schadeverzekering N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aegon Schadeverzekering,
advocaat: mr. F.R.A. Schaaf te Den Haag.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot 19 april 2016 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. De in dit tussenarrest bevolen comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 11 juli 2016. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vervolgens tien grieven tegen het bestreden vonnis van de rechtbank aangevoerd, die Aegon bij memorie van antwoord (met een productie) heeft bestreden. Tenslotte hebben partijen de kopie-stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.17 van haar vonnis vastgestelde feiten, nu daartegen in hoger beroep geen bezwaren zijn aangevoerd.
2. Het gaat in deze zaak, kort en zakelijk samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende. Als gevolg van een stijging van het grondwaterpeil zijn het woonhuis van [appellant] en de inboedel daarvan ernstig beschadigd. De schade was zodanig groot dat de woning onbewoonbaar werd geacht en herbouwd moest worden. Aegon heeft voor deze schade dekking geboden onder de door [appellant] afgesloten opstalverzekering. In verband met de schade heeft [appellant] vanaf medio september 2011 tot eind december 2011 met zijn vrouw in een hotel verbleven, en daarna tot juli 2015 in een gehuurd chalet dat naast zijn woning is geplaatst. Aegon heeft een deel van de hiermee gemoeide kosten van vervangende woonruimte vergoed. Vast staat dat het bedrag dat Aegon op dit punt heeft vergoed hoger is dan het bedrag waarop [appellant] volgens de polisvoorwaarden strikt genomen recht heeft. [appellant] stelt zich echter op het standpunt dat Aegon, gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken en de volgens [appellant] aan Aegon toe te rekenen vertraging in de schadeafwikkeling, gehouden is ook de overige kosten van de vervangende huisvesting nog te vergoeden. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Hiertegen is [appellant] in hoger beroep gekomen.
3. De rechtbank heeft – kort en zakelijk samengevat – in r.o. 4.1 tot en met 4.4 van haar vonnis overwogen dat de relatie tussen [appellant] en Aegon wordt beheerst door de verzekeringsovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde polisvoorwaarden. Ook de bindende schadevaststelling door de experts van C&L vindt, aldus de rechtbank, slechts toepassing indien en voor zover de polisvoorwaarden de schade dekken, behoudens hetgeen tussen partijen in afwijking/aanvulling op de polisdekking is overeengekomen. Op grond van de polisvoorwaarden kan [appellant] aanspraak maken op een vergoeding van € 22.500,- voor huurderving en € 5.690,- voor vervangende woonruimte, hotel, pension, opslag en vervoer van de inboedel. De rechtbank heeft vastgesteld dat Aegon in totaal een bedrag van € 60.932,04 als vergoeding van de kosten van vervangende huisvesting aan [appellant] heeft uitgekeerd, waarmee zij reeds meer heeft uitgekeerd dan waartoe zij op grond van de polisvoorwaarden gehouden is. Het hof stelt vast dat deze overwegingen van de rechtbank in hoger beroep niet zijn bestreden, zodat ook het hof hiervan uit gaat.
4. De grieven I tot en met IV richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat Aegon met [appellant] heeft afgesproken of bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat Aegon de kosten van het chalet voor een periode van minimaal 18 maanden zou voldoen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken, en overweegt hierover het volgende.
5. Partijen zijn het er over eens dat Aegon akkoord is gegaan met het vergoeden van de kosten van het chalet, maar verschillen van mening over de periode waarover Aegon de kosten zou vergoeden. Ter onderbouwing van zijn stelling dat Aegon akkoord was met een vergoeding van de kosten voor een periode van (minimaal) 18 maanden heeft [appellant] zich beroepen op twee e-mails (producties 2 en 3 bij inleidende dagvaarding). In de eerste e-mail van 16 december 2011, met als onderwerp “[appellant]”, schrijft [appellant] aan de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) van Aegon:

Geachte heer [naam 1],
Ik heb u zojuist telefonisch voor de 1001e maal gesproken per telefoon en zo vele malen bij ons thuis over het contract van [naam 2].
[naam 2] kan nu eenmaal niet voor midden Januari i.v.m. de vakantie van mevr. [naam 3] het contract op papier zetten en alleen mondeling bespreken.
Ik moet wel akkoord hebben i.v.m. de duur van de huur minimaal 18 maanden en de huurprijs a € 3275.00 per maand.
Ook de aanbetaling van 6 maanden en plaats kosten wil ik weten!
Het is per slot van rekening uw idee!
Een onpartijdig iemand heb ik het wel alvast op papier laten zetten en verwacht dan ook dat u nog voor de Kerst ons eindelijk eens per mail antwoord en bevestigd.
U weet net zo goed als wij dat het veel langer gaat duren als alles zo traag gaat bij jullie en wij zijn de dupe.
Met vriendelijke groet,
[appellant]
(…)”
In de tweede e-mail van 24 december 2011 met als onderwerp “RE: Vertrouwen en chalet akkoord” schrijft [naam 1] aan [appellant] onder meer:

(…) Wij hebben de kosten voor het vervangend onderdak reeds beoordeeld en akkoord bevonden, dus u kunt het chalet regelen. Tevens is uw verzoek om een voorschot en tijdelijk onderdak in een hotel reeds ingewilligd.”
6. Het hof is van oordeel dat bovenstaande e-mails, waarin [appellant] bij zijn verzoek om een akkoordverklaring van Aegon niet alleen de huurprijs van het chalet noemt maar ook de minimale huurperiode van 18 maanden, en waarin [naam 1] bij zijn akkoordverklaring dat [appellant] het chalet kan regelen geen enkel voorbehoud maakt, de indruk lijken te wekken dat [naam 1] er mee akkoord is gegaan dat Aegon de kosten van het chalet voor een periode van (in elk geval) 18 maanden voor haar rekening neemt. Nu echter, gelet op de verschillende onderwerp-regels van de beide e-mails, niet vast staat dat de e-mail van [naam 1] van 24 december 2011een reply is op de e-mail van [appellant] van 16 december 2011, en bovendien niet duidelijk is wat er op dit punt tussen [naam 1] en [appellant] verder nog is besproken, is het hof met de rechtbank van oordeel dat deze e-mails vooralsnog onvoldoende zijn voor het bewijs dat Aegon in of rond december 2011 met [appellant] heeft afgesproken of bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij alle te maken kosten voor het chalet voor onbepaalde tijd, dan wel in elk geval voor 18 maanden, zou vergoeden.
7. De stelplicht en bewijslast op dit punt rusten op [appellant]. Gelet op zijn uitdrukkelijke bewijsaanbod, zal het hof hem toelaten tot bewijslevering. Voor een bewijsopdracht aan Aegon wat betreft de vraag of de e-mail van 24 december 2011 een reply is op de e-mail van 16 december 2011, ziet het hof vooralsnog geen aanleiding.
8. Het hof merkt in het kader van het bewijs van de door [appellant] gestelde afspraak dan wel het gerechtvaardigd vertrouwen nog op dat het enkele feit dat de vergoeding van de kosten van vervangende woonruimte in de polisvoorwaarden beperkt is, hetgeen meebrengt dat het hier zou gaan om een extra uitkering uit hoofde van coulance, aan het aannemen van de door [appellant] gestelde afspraak / het gerechtvaardigd vertrouwen niet in de weg hoeft te staan. Ook de afspraak die volgens de stellingen van Aegon zelf is gemaakt, inhoudende dat zij de kosten van het chalet zou vergoeden tot 1 juli 2012, is immers ruimer dan de vergoeding waarop [appellant] volgens de polisvoorwaarden strikt genomen recht heeft.
9. Het hof merkt voorts nog op dat, indien [appellant] slaagt in het bewijs van de door hem gestelde afspraak van december 2011, daaraan niet af kan doen dat Aegon – zoals tussen partijen vast staat – in mei/juni 2012 aan [appellant] heeft meegedeeld dat zij de kosten van het chalet slechts tot 1 juli 2012 zou voldoen. Aegon wist immers dat [appellant] zich in december 2011 had moeten verbinden tot de huur van het chalet voor een periode van minimaal 18 maanden, derhalve tot 1 juli 2013. Indien [appellant] echter niet slaagt in het bewijs, is het hof met de rechtbank van oordeel dat als einddatum voor de vergoeding van de kosten van het chalet moet worden uitgegaan van 1 juli 2012, en niet van eind juli 2012. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de vermelding in de e-mail van Aegon van 16 mei 2014 (productie 4 bij dagvaarding): “tot en met juli 2012”, een verschrijving betreft. Vast staat immers dat Aegon bij e-mail van 3 juli 2012 (productie 2 bij conclusie van antwoord) aan de belangenbehartiger van [appellant] heeft geschreven: “Reeds meerdere malen hebben wij aangegeven dat wij bereid zijn om de kosten van het chalet tot uiterlijk 1 juli 2012 voor onze rekening te nemen”. Uit deze e-mail blijkt dat er over de vergoeding door Aegon van de huurkosten van het chalet rond die tijd meermalen is gesproken. [appellant] heeft niet gesteld dat Aegon in die gesprekken, anders dan is vermeld in de e-mail van 3 juli 2012, niet de datum 1 juli 2012 maar eind juli 2012 heeft genoemd.
10. [appellant] heeft aan zijn vorderingen subsidiair ten grondslag gelegd dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld, doordat zij de afwikkeling van de schade nodeloos heeft getraineerd. Als gevolg hiervan dient Aegon volgens [appellant] de door hem geleden schade, bestaande uit de niet vergoede huurkosten van het chalet tot en met juni 2015, uit te keren. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat de expert van Aegon aanvankelijk een andere visie had op het herstel van de schade dan de door [appellant] ingeschakelde contra-expert, en dat vervolgens de zaak aan de zijde van Aegon ruim een jaar stil heeft gelegen, als gevolg waarvan eerst in mei 2014 gestart kon worden met de herbouw van de woning. De rechtbank heeft in r.o. 4.8 van haar vonnis geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat de vertraging in de afwikkeling van de schade (uitsluitend) aan Aegon is te wijten. Bovendien, ook al zou er vanuit worden gegaan dat de opgetreden vertraging aan Aegon is toe te rekenen, dan is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat er sprake is geweest van onrechtmatig handelen van Aegon of dat Aegon bij de afwikkeling van de schade heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelend verzekeraar mag worden verwacht. De grieven V tot en met VII richten zich tegen dit oordeel van de rechtbank. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken, en overweegt hierover het volgende.
11. [appellant] voert in de toelichting op grief V aan dat Aegon vanaf het begin op het verkeerde spoor zat bij de vaststelling van de oorzaak van de schade en de mogelijke oplossing die nodig was. Als gevolg hiervan moest [appellant] een contra-expert aanstellen en moest uiteindelijk een derde deskundige (C&L) worden ingeschakeld, die [appellant] grotendeels in het gelijk heeft gesteld. Duidelijk is daarom, aldus [appellant], dat de vertraging aan Aegon te wijten is. Grief VI klaagt er over dat de rechtbank met de toevoeging van het woordje “uitsluitend” ten onrechte suggereert dat de vertraging mede aan [appellant] te wijten is. Dit is volgens [appellant] onjuist, omdat van hem niet mocht worden gevergd dat hij eerder met de herbouw van zijn woning zou beginnen, omdat hij daarvoor zijn spaargeld had moeten aanwenden. In de toelichting op grief VII voert [appellant] aan dat als regel of feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat een verzekeraar bij de afwikkeling van een schadevoorval de plicht heeft die schade zoveel mogelijk te beperken of die extra schade te vergoeden. Daarbij geldt (aldus [appellant]): hoe langer het duurt om de schade af te werken, hoe langer de maandelijkse kosten voor vervangende huisvesting moeten worden voldaan.
12. Het hof verwerpt de grieven V tot en met VII. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat (de expert van) Aegon aanvankelijk een andere visie had op het herstel van de schade dan de vervolgens door [appellant] ingeschakelde contra-expert, waardoor de afwikkeling van de schade is vertraagd, onvoldoende is voor het oordeel dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld of heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelend verzekeraar mag worden verwacht. Dat de visie van de expert van Aegon later onjuist is gebleken, maakt nog niet dat Aegon de schadeafwikkeling “nodeloos heeft getraineerd”. Anders dan [appellant] meent, geldt er geen rechtsregel dat als het langer duurt om een schade af te wikkelen, de verzekeraar gehouden is om de maandelijkse kosten voor vervangende huisvesting langer te betalen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering, is daarom onvoldoende om deze te kunnen toewijzen. Hierop stuiten de grieven V tot en met VII af; zij behoeven geen verdere bespreking. Voor een bewijsopdracht op dit punt is geen plaats, nu [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.
13. Grief VIII klaagt er over dat de rechtbank in r.o. 4.12 ten onrechte heeft aangenomen dat het bedrag ad € 6.734,18 in de e-mail van 16 mei 2014 niet zag op hotelkosten, maar een sluitpost is. De berekening van Aegon in de e-mail van 16 mei 2014 is volgens [appellant] niet juist. Grief IX klaagt er over dat de rechtbank in r.o. 4.13 ten onrechte ook de kraan- en transportkosten heeft afgewezen. Het hof overweegt hierover als volgt.
14. In de e-mail van Aegon van 16 mei 2014 is vermeld dat [appellant] onder de post “inboedel” nog recht heeft op uitkering van een bedrag van € 6.566,82. Dit bedrag is als volgt berekend:
Uitspraak arbiter € 51.558,50 + € 5.000,00 tuinaanleg € 56.558,50
Reeds betaalde voorschotten (hof: - ) € 6.734,18Verrekenen uitgekeerde bedragen chalet - € 43.257,50Nu uit te keren: € 6.566,82
Het hof stelt vast dat de genoemde bedragen voor de inboedel en herstel tuinaanleg overeenstemmen met de bedragen zoals vastgesteld door de arbiter C&L. Hierin lijken, gelet op de specificatie van C&L, nog niet de kosten voor tijdelijk verblijf elders te zijn begrepen waar [appellant] recht op heeft. Aegon heeft er blijkens haar eigen stellingen (conclusie van antwoord sub 11) voor gekozen om ter zake van de kosten van het chalet simpelweg alle betalingen die zij op dit punt ten behoeve van [appellant] heeft gedaan tot 1 juli 2012 voor rekening van Aegon te nemen, en de overige door Aegon betaalde termijnen tot een totaalbedrag van € 43.257,50 te verrekenen met de schadevergoeding.
15. Daarmee is echter ook voor het hof nog niet duidelijk op welke door Aegon betaalde voorschotten het bedrag van € 6.734,18 betrekking heeft, gelet op het door Aegon als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde overzicht van betalingen en ontvangsten. Evenmin is duidelijk of deze voorschotten zijn uitgekeerd voor de inboedel onder algemene titel, zodat zij reeds begrepen moeten worden geacht in het bedrag van € 56.558,50, of dat zij zien op (bijvoorbeeld) hotel- of andere kosten. Vooralsnog lijkt uit de e-mail van [naam 1] van 24 december 2011 te volgen dat de hotelkosten door Aegon zouden worden vergoed, maar het is het hof niet duidelijk wie deze kosten heeft betaald. Aegon stelt in haar conclusie van antwoord sub 10 dat zij tweemaal een bedrag van € 2000,- heeft betaald aan [appellant] als voorschot voor de hotelkosten. [appellant] stelt dat hij de hotelkosten zelf heeft voorgeschoten, maar hij legt ter zake geen betalingsbewijzen over noch houdt hij rekening met eventuele voorschotten, en het is het hof bovendien niet duidelijk hoe hoog deze hotelkosten geweest zijn. Wat betreft de kraan- en transportkosten van het chalet ad € 3.250,- gaat het hof er vooralsnog van uit dat dit de kosten zijn voor het weer verwijderen van het chalet in 2015, nu Aegon de kosten van de plaatsing van het chalet begin 2012 heeft vergoed, maar dit is niet volledig duidelijk, temeer nu een factuur ontbreekt. Het is het hof verder niet duidelijk in hoeverre Aegon bij het afwijzen van deze kosten rekening heeft gehouden met het oordeel van de arbiter (p. 12 onderaan) die in zijn berekening rekening heeft gehouden met de kosten van verwijdering van het chalet. Tot slot merkt het hof nog op dat de verwijderingskosten van het chalet kosten zijn die vallen na 1 juli 2012, waarvoor de uitslag van de bewijslevering mogelijk relevant kan zijn.
16. Het hof heeft op de in r.o. 15 genoemde punten behoefte aan nadere inlichtingen en zal daarom tevens, na afloop van de getuigenverhoren, een comparitie van partijen gelasten. Beide partijen worden verzocht om uiterlijk twee weken voorafgaande aan de comparitie zowel aan de raadsheer-commissaris als aan de wederpartij een nadere schriftelijke toelichting te sturen, voorzien van een deugdelijke onderbouwing en waar mogelijk voorzien van onderliggende stukken.
17. Aegon heeft in haar memorie van antwoord onder 34, naar het hof begrijpt subsidiair voor het geval zij gehouden wordt geacht om de volledige kosten van het chalet te vergoeden, nog een beroep gedaan op eigen schuld van [appellant]. Zij stelt zich op het standpunt dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht, door na afloop van de minimale huurtermijn van 18 maanden in het dure chalet te blijven wonen en niet te kiezen voor een goedkoper alternatief. [appellant] heeft hierop nog niet kunnen reageren. Hij zal hiertoe ter comparitie in de gelegenheid worden gesteld.
18. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

Het hof:
  • laat [appellant] toe tot het bewijs dat Aegon in of rond december 2011 met hem heeft afgesproken of bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij alle te maken kosten voor het chalet voor onbepaalde tijd, dan wel in elk geval voor een periode van 18 maanden, zou vergoeden;
  • bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden november 2017 tot en met januari 2018, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- beveelt een comparitie van partijen voor het verstrekken van inlichtingen en uitlating door [appellant] als vermeld in r.o. 15 tot en met 17 van dit arrest, op een na afloop van de getuigenverhoren te bepalen datum;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, P.M. Verbeek en M.D. Ruizeveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.