ECLI:NL:GHDHA:2017:1440

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
200.209.349/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling; beoordeling van te goeder trouw zijn ten aanzien van schulden

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. Het hof heeft op 18 april 2017 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoekschrift. Het hof heeft echter, na beoordeling van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, geconcludeerd dat [appellante] wel degelijk te goeder trouw is geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de schulden aan Neckermann en een groot deel van de schuld aan Wehkamp buiten de vijfjaarstermijn zijn ontstaan, en dat de schuld aan het UWV niet aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat. Het hof heeft ook overwogen dat [appellante] haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Gezien deze overwegingen heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.209.349/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/520871 / FT RK 16/2320

arrest van 18 april 2017

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.H. Pelle te Den Haag.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 13 februari 2017, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2017, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brief van 8 maart 2017 (abusievelijk afgestempeld op 8 maart 2016) is een kopie van het proces-verbaal van de behandeling bij de rechtbank aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Verschenen zijn: [appellante] , haar dochter en mr. C.M.H. Reves, kantoorgenoot van mr. J.H. Pelle, voornoemd.
Ter zitting van het hof heeft mr. Reves nog een productie overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 31 oktober 2016 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde bijlage ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 27.735,67.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw).
3. [appellante] betwist dat zij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden. Met betrekking tot de schuld aan Neckermann en een groot deel van de schuld aan Wehkamp heeft [appellante] aangevoerd dat deze schulden voor de vijfjaarstermijn zijn ontstaan. Zij en haar echtgenoot verkeerden toen nog niet in een problematische schuldensituatie. Zij is lange tijd consequent in staat geweest het verschuldigde termijnbedrag te voldoen en is daarmee (pas) na het overlijden van haar echtgenoot in de problemen gekomen.
Ten aanzien van de vordering van het UWV heeft [appellante] het volgende aangevoerd. De inkomsten en uitgaven verliepen via de bankrekening van haar tweede overleden echtgenoot. Zo kwam de betaling van het nabestaandenpensioen, waar zij recht op had na het overlijden van haar eerste echtgenoot, ook op de bankrekening van haar (tweede) echtgenoot binnen. Na zijn overlijden heeft [appellante] het nabestaandenpensioen van zijn bankrekening opgenomen. [appellante] was zich er niet van bewust dat die handeling als een daad van aanvaarding van de nalatenschap werd gezien. Derhalve heeft [appellante] onbewust de nalatenschap van haar echtgenoot aanvaard en daarmee dus ook de schuld aan het UWV.
Verder heeft [appellante] aangevoerd dat de geldlening van familie waarvan sprake is, een schenking betreft. Ter onderbouwing heeft zij een schriftelijke verklaring van een familielid overgelegd.
Voorts heeft [appellante] aangevoerd dat haar arbeidscontract is verlengd en dat het aantal uren dat zij per week werkzaam is, is uitgebreid naar 26 uur per week. Daarnaast is zij aan het solliciteren om 36 uur per week betaald werk te krijgen. Sinds april 2016 valt [appellante] onder budgetbeheer. Haar financiële situatie is stabiel.
4. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellante] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw.
Ten aanzien van de schuld aan het UWV van € 14.816,29 heeft [appellante] toegelicht dat zij de nalatenschap van haar tweede echtgenoot onbewust heeft aanvaard. Het hof oordeelt die toelichting afdoende. Onder de omstandigheden zoals door [appellante] geschetst acht het hof niet onaannemelijk dat de schuld aan het UWV te goeder trouw is ontstaan. Deze schuld staat dan ook niet aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
Verder is gebleken dat [appellante] een schuld aan de Belastingdienst heeft van € 581,-, omdat zij in 2015 teveel huurtoeslag heeft ontvangen. Desgevraagd heeft [appellante] ter zitting van het hof verklaard dat deze schuld is ontstaan doordat haar dochter bij haar is in komen wonen. Het is de verantwoordelijkheid van [appellante] om de Belastingdienst juist en volledig te informeren. Gelet echter op de omstandigheid dat binnen overzienbare tijd wel bij de Belastingdienst is doorgegeven dat haar dochter bij haar is komen wonen, is het hof van oordeel dat [appellante] niet een dermate zwaar verwijt treft dat deze schuld aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg zou moeten staan.
Met betrekking tot de schuld aan Neckermann en het overgrote deel van de schuld aan Wehkamp wordt overwogen dat in hoger beroep voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze schulden buiten de vijfjaarstermijn zijn ontstaan. Ook deze schulden staan derhalve niet aan toewijzing van het verzoek in de weg.
Voorts is middels de in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam 2] aangetoond dat de geldlening van familie, die niet op de schuldenlijst vermeld staat, een schenking betreft.
5. In hoger beroep is verder voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daartoe wordt overwogen dat [appellante] thans 26 uur per week werkt en solliciteert naar een baan voor 36 uur per week. Verder toont zij zich gemotiveerd haar schuldenproblematiek op te lossen en staat zij sinds een jaar onder budgetbeheer.
6. Nu niet gebleken is van beletselen die aan toepassing van de schuldsaneringsregeling in de weg staan, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreken.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2017;
en opnieuw rechtdoende:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, F. Damsteegt-Molier en P.W. van Baal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.