In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die blind is geworden na een medische fout tijdens een longoperatie in 1998. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft in 2004 een vaststellingsovereenkomst getekend met het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (EMC) voor een schadevergoeding van € 430.000. De appellant stelt dat hij door misbruik van omstandigheden en wilsgebreken niet in staat was om de overeenkomst op een redelijke manier te beoordelen. Het hof oordeelt dat de appellant op het moment van de overeenkomst leed aan een psychische stoornis en niet werd bijgestaan door een deskundige advocaat. Het hof concludeert dat EMC misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden van de appellant, omdat zij wisten dat hij niet in staat was om de gevolgen van de overeenkomst te overzien. Het hof vernietigt de vaststellingsovereenkomst en oordeelt dat de appellant recht heeft op schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade, met aftrek van de reeds door EMC vergoede schade. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere afhandeling van de schade.