ECLI:NL:GHDHA:2017:1263

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
BK-15/00878
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en ondernemerschap van belanghebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting die is opgelegd aan de belanghebbende over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007. De belanghebbende, een eenmanszaak onder de naam Kantoor [X], is in geschil met de Inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of zij als ondernemer kan worden aangemerkt voor de heffing van omzetbelasting. De Inspecteur stelt dat de belanghebbende geen ondernemer is, omdat zij vrijwel geen werkzaamheden verricht en dat alle werkzaamheden door haar echtgenoot, [Y], worden uitgevoerd. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende is in hoger beroep gegaan.

Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder eerdere boekenonderzoeken en de rol van de belanghebbende binnen Kantoor [X]. Het Hof concludeert dat de belanghebbende wel degelijk als ondernemer kan worden aangemerkt, ondanks de stelling van de Inspecteur dat zij slechts ondersteunende werkzaamheden verricht. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende naar buiten treedt als ondernemer en dat zij verantwoordelijk is voor de rechtshandelingen van Kantoor [X].

Daarnaast heeft het Hof het beroep op het vertrouwensbeginsel van de belanghebbende gehonoreerd, omdat zij in eerdere jaren als ondernemer is aangemerkt en de Inspecteur in eerdere boekenonderzoeken geen opmerkingen heeft gemaakt over haar ondernemerschap. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart de naheffingsaanslag onterecht. De belanghebbende heeft recht op teruggaaf van het griffierecht en het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00878
Uitspraak van 2 mei 2017
in het geding tussen:
[X]te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de (thans) Belastingdienst/kantoor Hoofddorp, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 29 juni 2015, nummer SGR 11/5389, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikking.
Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, berekend op € 7.309. Bij beschikking is tevens € 802 heffingsrente berekend.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 123.
2.2.1. Ter zake van de in het najaar van 2016 behandelde hoger beroepen van belanghebbende zijn de volgende griffierechten geheven:
Zitting
BK-nr.
Middel/jaar
Griffierecht
20-09-2016
15/00871
15/00872
15/00873
Aanslag IB/PVV 1998
Aanslag IB/PVV 1999
Aanslag IB/PVV 2000
€ 123
-
-
11-10-2016
15/00874
15/00875
Aanslag IB/PVV 2002
Aanslag IB/PVV 2003
€ 123€ 123
08-11-2016
15/00876
15/00877
Navorderingsaanslag IB/PVV en Zfw 2004
Aanslag IB/PVV 2004
€ 123€ 123
15-11-2016
15/00879
15/00880
15/00881
15/00882
Aanslag IB/PVV 2005
Navorderingsaanslag IB/PVV en Zfw 2005
Aanslag IB/PVV 2006
Aanslag IB/PVV 2007
€ 123€ 123€ 123€ 123
13-12-2016
15/00878
Naheffingsaanslag OB 2005-2007
€ 123
2.2.2. Ter zake van de in het najaar van 2016 behandelde hoger beroepen van de echtgenoot van belanghebbende zijn de volgende griffierechten geheven:
Zitting
BK-nr.
Middel/jaar
Griffierecht
20-09-2016
15/00883
15/00884
15/00885
15/00886
Verliesverrekeningsbeschikking 1988
Aanslag IB/PVV 1998
Aanslag IB/PVV 1999
Aanslag IB/PVV 2000
€ 123€ 123
-
-
11-10-2016
15/00887
15/00888
15/00889
Aanslag IB/PVV 2001
Aanslag IB/PVV 2002
Aanslag IB/PVV 2003
€ 123€ 123€ 123
08-11-2016
15/00894
15/00895
15/00896
Verliesvaststellingsbeschikking 2004
Navorderingsaanslag Zfw 2004
Verliesverrekeningsbeschikking 2004
€ 123
-
-
15-11-2016
15/00890
15/00891
15/00892
15/00893
Aanslag IB/PVV 2005 en Zfw 2005
Navorderingsaanslag IB/PVV en Zfw 2005
Aanslag IB/PVV en Zvw 2006
Aanslag IB/PVV en Zvw 2007
€ 123
-€ 123€ 123
13-12-2016
15/00897
15/00898
Naheffingsaanslag OB 2004
Naheffingsaanslag OB 2005-2007
€ 248
-
2.3. De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 13 december 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Op 2 februari 2017 heeft belanghebbende bij het Hof twee brieven afgegeven met het opschrift “KLACHT Over de Postbezorging door Postnl, van met name aangetekende stukken, verstuurd door oa. Voornoemde 3 organen” en het opschrift beginnend met “Onder verwijzing naar verzoek art 12 toepassing door dhr [Y] dd 19-01-2017, ingediend, met het verzoek om ontvangst bevestiging (…)”. Aangezien deze brieven na sluiting van het onderzoek zijn binnengekomen en de inhoud van deze brieven niet noopt tot heropening van het onderzoek, zullen deze brieven niet in de beoordeling worden betrokken.
Vaststaande feiten
In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is gehuwd met [Y] . In een uittreksel van de Kamer van Koophandel staat belanghebbende vermeld als eenmanszaak vanaf 1 februari 1982, onder haar eigen naam als handelsnaam (hierna: Kantoor [X] ). Blijkens dit uittreksel is belanghebbende eigenaar van de onderneming en zijn de activiteiten van de onderneming “Belastingconsulenten” en “Organisatie-adviesbureaus”. Belanghebbendes echtgenoot [Y] heeft een beperkte volmacht tot een bedrag van
f500. Kantoor [X] houdt zich voornamelijk bezig met het verzorgen van aangiften inkomstenbelasting en het begeleiden van bezwaar- en beroepsprocedures.
3.2. Belanghebbende staat daarnaast, tezamen met [Y] , in een uittreksel van de Kamer van Koophandel vermeld als vennoot van de vennootschap onder firma [A] (hierna: de vof) met ingang van 1 januari 1991. Belanghebbende is bevoegd tot een bedrag van € 1,00 en [Y] heeft een onbeperkte bevoegdheid. Belanghebbende staat voorts, eveneens tezamen met [Y] , in een uittreksel van de Kamer van Koophandel vermeld als vennoot van de vennootschap onder firma [B] , handelsnaam [B] (hierna: vof [B] ) met ingang van 1 januari 2006. Beide vennoten zijn onbeperkt bevoegd.
3.3. [Y] staat in een uittreksel van de Kamer van Koophandel vermeld als eenmanszaak, onder de handelsnamen [C] , Managementbureau [Y] en [D] met ingang van 11 januari 1978. Blijkens dit uittreksel is [Y] eigenaar van de onderneming en zijn de activiteiten van de onderneming “Organisatie-adviesbureaus”, “Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering (geen public relations en organisatie-adviesbureaus)” en “Bedrijfsopleiding en -training”.
3.4. Ter zake van de onder 3.1 bedoelde werkzaamheden worden facturen uitgereikt door Kantoor [X] . Betalingen voor deze werkzaamheden dienen door cliënten te worden overgemaakt naar een rekening die op naam van belanghebbende staat. De aangiften omzetbelasting worden gedaan door belanghebbende op haar eigen naam. Voorts verricht Kantoor [X] op eigen naam en voor eigen rekening acquisitie en maakt reclame.
3.5. Op 16 september 2009 is de Belastingdienst aangevangen met een boekenonderzoek bij belanghebbende, [Y] , de vof en vof [B] . Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende en [Y] ingediende aangiften voor de IB/PVV en de omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met 2007. Op 22 november 2010 zijn rapporten van het boekenonderzoek uitgebracht (hierna: de controlerapporten), welke in kopie tot de gedingstukken behoren. Een exemplaar van de controlerapporten is met een brief van 22 november 2010 aan belanghebbende toegezonden, waarbij de Inspecteur heeft laten weten dat overeenkomstig het vermelde in de controlerapporten naheffings- en navorderingsaanslagen zullen worden opgelegd en waarbij tevens gelegenheid is geboden binnen 14 dagen op de controlerapporten te reageren. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 27 november 2010 en brief van “23-11 t/m 2-12-2010”, welke brieven respectievelijk 17 en 11 bladzijden tellen en welke brieven op 3 december 2010 zijn ontvangen door de Inspecteur.
3.6. In het controlerapport inzake het boekenonderzoek bij belanghebbende is onder meer het volgende opgenomen:

2.2.1 Bevindingen
Mevrouw [X] exploiteert volgens de gegevens van de Kamers van Koophandel sinds 1 februari 1982 een administratie- en adviesbureau. Zij staat ingeschreven in het handelsregister bij de Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland onder dossiernummer […] . Als handelsnaam bij de inschrijving staat vermeld ' [X] ' met het adres [F] te [Z] . In april 2007 is deze inschrijving aangevuld met de aanmelding van een nevenvestiging in [G] , adres [H] .
Op het uittreksel staat haar echtgenoot de heer [Y] vermeld als gevolmachtigde, als procuratiehouder en als medewerker.
Tijdens de vier dagen waarop het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden heeft mevr. [X] zich volstrekt afzijdig gehouden. Haar echtgenoot dhr. [Y] was wat betreft het boekenonderzoek ons enige aanspreekpunt. Op de eerste dag van het onderzoek, 18 november 2009, verklaarde hij, in aanwezigheid van en tegenover beide controlerende ambtenaren, en zonder daarnaar gevraagd te zijn, dat hij "Kantoor [X] " is. Deze verklaring is in lijn met de ervaring die de medewerkers van de Belastingdienst [E] met Kantoor [X] hebben. Nog nooit heeft namelijk ook maar één medewerker fiscaalinhoudelijk of anderszins zakelijk contact van enig belang met mevr. [X] gehad. In gevallen dat door medewerkers van de Belastingdienst telefonisch contact werd gezocht en mevr. [X] de telefoon opnam, gaf zij steevast het gesprek direct aan haar echtgenoot door. Indien haar echtgenoot niet aanwezig was, was zij bereid een boodschap aan hem door te geven.
Ook in correspondentie afkomstig van Kantoor [X] ontbreekt enig spoor van fiscaalinhoudelijke activiteiten van mevr. [X] . Het is dhr. [Y] die alle stukken produceert. Dit feit valt af te leiden uit de omstandigheid dat alle correspondentie van Kantoor [X] in dezelfde, van hem bekende markante, zeer persoonlijke schrijfstijl is geschreven. De meerderheid van deze stukken is ondertekend door dhr. [Y] . Correspondentie die niet door dhr. [Y] wordt ondertekend, kan door de zo herkenbare schrijfstijl niettemin moeiteloos aan hem worden toegerekend.
De prominente rol van dhr. [Y] wordt bevestigd in internetreviews van klanten van Kantoor [X] . Daarin wordt steeds vermeld dat dhr. [Y] de activiteiten verricht(te). Ook de contacten tussen belastingambtenaren en cliënten van Kantoor [X] leveren dit beeld op.
Op woensdag 12 mei 2010 om 12:07 uur herhaalde dhr. [Y] tegenover beide controlerende ambtenaren zijn verhaal: "Kantoor [X] : c'est moi." Dhr. [Y] maakte hierbij tevens de vergelijking dat een werknemer de omzet genereert en dat de werkgever deze aangeeft. Dat doet hij volgens zijn zeggen ook, want hij zorgt voor de omzet van Kantoor [X] en zijn echtgenote geeft deze aan.
In ons onderzoek hebben wij vastgesteld dat het door dhr. [Y] zelf in Excel vervaardigde tabellarische kas-, bank- en giroboek (inclusief een soort diverse postenboek) dusdanig ontoegankelijk is wat betreft vorm, stijl en inhoud, dat alleen hij als de maker ervan hiermee weet om te gaan. Voor ons was dit Excel-bestand pas te doorgronden na uitleg door dhr. [Y] en een zeer grondige en tijdrovende analyse op kantoor. Ook dat bevestigt de uitspraak 'Kantoor [X] : c'est moi'.
Kantoor [X] is het gehele jaar door actief. Jaarlijks wordt gedurende de aangifteperiode in de maanden februari en maart, met uitloop naar april, geadverteerd. Naar zeggen van dhr. [Y] wordt in deze periode met het doen van aangiften inkomstenbelasting een groot deel van de omzet behaald, volgens zijn inschatting ongeveer € 30.000. Getuige de vele correspondentie die wordt geproduceerd in het resterende deel van het jaar, het grote aantal contacten met de Belastingdienst, het aantal rechtszittingen bijgewoond door dhr. [Y] en het aantal in het tweede halfjaar uitgeschreven facturen, menen wij dat er ook in deze periode een substantieel deel van de omzet wordt behaald.
2.2.2 Conclusie
Vanaf de start van Kantoor [X] in 1982 is een onjuiste voorstelling van zaken gegeven omtrent de rol van mevr. [X] . Mevr. [X] is volgens onze informatie opgeleid als analiste en bezit geen gekwalificeerde administratieve, boekhoudkundige en/of fiscale achtergrond. De aan het drijven van de onderneming verbonden werkzaamheden zijn/worden uitsluitend, dan wel nagenoeg uitsluitend verricht door dhr. [Y] . Mevr. [X] heeft geen dan wel een verwaarloosbaar aandeel in die werkzaamheden. Het feit dat het bedrijf op naam van mevr. [X] staat is onvoldoende om de onderneming fiscaal aan haar toe te rekenen. Het is dhr. [Y] die feitelijk de onderneming drijft. Voor zowel de inkomsten- als omzetbelasting beschouwen wij dan ook dhr. [Y] als (enig) ondernemer. Mevr. [X] wordt door ons dus niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting aangemerkt.
Voor zover in de aangiften inkomstenbelasting op naam van [X] winst uit onderneming is aangegeven, rekenen wij deze winst toe aan dhr. [Y] . De aangiften omzetbelasting worden door ons geacht te zijn gedaan ten behoeve van de onderneming van dhr. [Y] .
(…)”
3.7. In het controlerapport inzake het boekenonderzoek bij [Y] is met betrekking tot het ondernemerschap van belanghebbende, hiervoor onder 3.6 vermeld, het volgende onder punt 2.2.1 opgenomen:
“Uit het onderzoek is gebleken dat aan de diverse handelsnamen welke dhr. [Y] gebruikt er nog één kan worden toegevoegd, namelijk
“Kantoor [X] ”. Onder deze naam exploiteert hij een belasting adviesbureau en aangiftepraktijk. Dit bedrijf is in de registers van de KVK op naam van zijn echtgenote, mevr. [X] , gesteld. Voor een toelichting verwijzen wij naar het over mevr. [X] uitgebrachte rapport. In dit verband merken wij op dat wij ter voorkoming van herhaling van feitenweergaven en standpunten, in het voorliggende rapport over [C] bij diverse onderdelen veelvuldig zullen verwijzen naar onderdelen van het rapport over mevr. [X] .”
3.8. De Inspecteur heeft op basis van de controlerapporten naheffingsaanslagen opgelegd aan zowel belanghebbende als [Y] . Uitgangspunt bij het opleggen van deze naheffingsaanslagen is dat belanghebbende geen ondernemer is als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en dat de omzet die is gegenereerd door Kantoor [X] dient te worden toegerekend aan [Y] als zijnde de daadwerkelijke ondernemer voor de heffing van omzetbelasting. De naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende betreft een correctie van, volgens de Inspecteur, ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting omdat belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting geen ondernemer is. Ter zake is in het haar betreffende controlerapport onder 12.3.6.4, slot, het volgende opgenomen:

Terugnemen van reeds gedane teruggaven OB
De ter zake van Kantoor [X] verschuldigde omzetbelasting zal bij en op naam van dhr. [Y] worden nageheven. Het terugnemen van de reeds gedane teruggaven zal bij en op naam van mevr. [Y] - [X] gebeuren.
Over de jaren 2004 (€ 390) en 2007 (€ 7.309) is op naam van mevr. [X] een teruggaaf omzetbelasting verstrekt. In verband met de aanslagtermijn zal bij mevr. [X] alleen een naheffingsaanslag over 2007 worden opgelegd aan enkelvoudige belasting ter grootte van € 7.309
Correctie 16 Naheffen 2007 Terugdraaien teruggaaf 2007 € 7.309
3.9. De naheffingsaanslag opgelegd aan [Y] betreft de omzet gegenereerd door Kantoor [X] die aan hem wordt toegerekend, waarbij de Inspecteur wegens tekortkomingen in de administratie de bewijslast heeft omgekeerd. Voorts heeft de Inspecteur de vermindering ingevolge de kleine ondernemersregeling als bedoeld in artikel 25 van de Wet OB (hierna: KOR) ter zake van de omzet van [C] gecorrigeerd. In het controlerapport betreffende [Y] is ter zake het volgende opgenomen:

5.1 Verwerpen administratie en omkering/verzwaring bewijslast
De administratie van [C] vormt een klein en onzelfstandig onderdeel van de administratie van dhr. [Y] . De administratie van Kantoor [X] vormt het grootste deel van de totale administratie en die is door ons verworpen, zie 6.1 van het rapport over mevr. [X] . Hiermee is in wezen de volledige administratie verworpen, inclusief de deeladministratie van [C] . Los daarvan kunnen wij bij [C] wijzen op verschillende tekortkomingen die wij ook bij Kantoor [X] hebben geconstateerd en die op zichzelf bezien voldoende zijn om de deeladministratie van [C] zelf te verwerpen. Wij noemen de belangrijkste ervan.
- De balans met de toelichting geeft geen getrouw en stelselmatig beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen op het einde van het boekjaar.
- Een jaarlijkse kapitaalsopstelling waarin zowel het begin- als eindkapitaal, de winst, het saldo van de privéopnamen en de privéstortingen worden verwerkt, wordt niet vervaardigd.
- Dhr. [Y] maakt onvoldoende onderscheid tussen privé-uitgaven en zakelijke uitgaven, zo hebben wij geconstateerd. Hierdoor is het niet mogelijk een kapitaals- of vermogensopstelling te maken.
- De vastlegging van de boekingsstukken in het Excel-bestand is zodanig onduidelijk en onoverzichtelijk en daardoor zo ontoegankelijk dat slechts na een zeer grote tijdsinvestering van onze kant voldoende inzicht in dit onderdeel van de administratie kon worden verkregen.
- De in de administratie geboekte privé-opnames zijn onaannemelijk laag.
- Het ondernemingsvermogen aan het begin van het jaar is niet gelijk aan het ondernemingsvermogen aan het einde van het vorige jaar.
- Er worden kosten dubbel geboekt.
- Het op de balans opnemen van een onderhandse lening die geen verband houdt met de bedrijfsuitoefening.
- Het ten laste van de winst brengen van gefingeerde kostenposten.”
3.10. In het controlerapport inzake belanghebbende, waarnaar in het rapport inzake [Y] , hiervoor vermeld onder 3.9, wordt verwezen, staat voor zover hier van belang onder 6.1 het volgende vermeld:
“De omissies in en gebreken van de administratie zijn in het vervolg van dit rapport toegelicht en zonder uitputtend te zijn, zijn deze onder andere:
- De balans met de toelichting geeft geen getrouw en stelselmatig beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen op het einde van het boekjaar.
- De verlies- en winstrekening geeft geen getrouw en stelselmatig beeld van de grootte en de samenstelling van het resultaat over het boekjaar.
- Op de contante ontvangsten is geen controle mogelijk. Deze geldstroom is binnen de onderneming verhoudingsgewijs aanzienlijk. Er worden geen kwitanties uitgeschreven en er wordt slechts bij uitzondering een factuur opgemaakt ter zake van het invullen van aangiftebiljetten.
- Het ondernemingsvermogen aan het begin van het jaar is niet altijd gelijk aan het ondernemingsvermogen aan het einde van het vorige jaar.
- Het opvoeren als bedrijfsmiddel van een personenauto die nooit is aangeschaft.
- Het onvoldoende aanbrengen van onderscheid tussen privé- en zakelijke uitgaven.
- Het op de balans opnemen van onderhandse leningen die geen verband houden met de bedrijfsuitoefening.
- De in de administratie geboekte privé-opnames zijn onaannemelijk laag.
- Er zijn rekeningen en kosten die dubbel worden geboekt.
- Het ten laste van de winst brengen van gefingeerde kostenposten.
- Tijdens een telefonisch onderhoud op 26 januari 2010 deelde dhr. [Y] mee geen tijd te hebben om de controlerende ambtenaren te ontvangen, omdat in de maanden februari en maart, met uitloop tot in april zijn agenda vol staat met afspraken voor het invullen van aangiften inkomstenbelasting. In deze periode wordt volgens dhr. [Y] een omzet gegenereerd van naar schatting € 30.000. In de administratie is een omzet van een dergelijke omvang die gegenereerd is in de genoemde periode niet terug te vinden.
De boekhouding is vanwege de geconstateerde omissies en gebreken naar ons oordeel verregaand ondeugdelijk en is daarmee aan te merken als materieel onbetrouwbaar. De overgelegde boekhouding kan derhalve niet dienen als basis voor de winstberekening. De cijfermatige verslaglegging kan niet aanvaard worden als een juiste weergave van het werkelijke bedrijfsgebeuren.
De administratie over de jaren 2004 tot en met 2007 wordt op basis van het vorenstaande door ons verworpen. Dat heeft omkering/verzwaring van de bewijslast tot gevolg.
Dit houdt in dat dhr. [Y] de onjuistheid van de door ons naar redelijkheid opgelegde aanslag(en) moet aantonen. Expliciet wijzen wij hierbij op de artikelen 25, zesde lid en 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).”
3.11. De Inspecteur heeft met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast een theoretische omzetberekening gemaakt van Kantoor [X] , welke omzet zijns inziens is behaald door [Y] . In het controlerapport met betrekking tot belanghebbende is onder punt 10.1.6 ter zake het volgende opgenomen:
“Wij baseren ons voor de redelijke schatting in eerste instantie op de door dhr. [Y] zelf gehanteerde tarieven alsmede de per giro ontvangen vergoedingen. Het minimumtarief volgens de tarievenlijst ligt rond € 200. In veel gevallen zal het daar niet bij blijven, getuige bij voorbeeld de renseignementen, waardoor door extra diensten de vergoeding al gauw kan oplopen naar € 350 - € 400. Hogere vergoedingen dan deze zullen echter regelmatig voorkomen, alleen al door de extra vergoedingen als gevolg van door dhr. [Y] in het vooruitzicht gestelde teruggaven. Als wij kijken naar het gemiddelde van de giro-ontvangsten van het overzicht in de aangifteperiode zelf, welke ontvangsten volgens ons gezien de tarieflijst een realistisch niveau hebben, dan komen wij uit op een bedrag van rond € 375.
Het lijkt ons op basis van de hierboven berekende bedragen redelijk om van een bedrag uit te gaan van € 300 per klant die zijn aangifte door dhr. [Y] laat verzorgen.
Vervolgens moet de vraag worden gesteld hoeveel klanten er in totaal zijn geweest gedurende de aangifteperiode.
Volgens dhr. [Y] is de aangifteperiode voor hem een periode van grote drukte; meer dan 100 uren per werkweek zegt hij te maken. De periode beslaat volgens ons ongeveer tien weken. Wij leiden dit af uit de periode waarin dhr. [Y] frequent advertenties plaatst voor Kantoor [X] . Het Excel-bestand vermeldt elk jaar minstens 20 boekingen van advertentiekosten, dat is twee per week. Wij schatten gezien de(extra) tijd die dhr. [Y] zegt te moeten besteden aan aangiftewerkzaamheden, het aantal klanten per week op minstens 15. Als, naar wij aannemen, in de aangifteperiode dhr. [Y] ook op zaterdag moet werken, dan betekent 15 klanten per week nog geen drie klanten per dag, wat ons geen overdreven hoog aantal lijkt. Over de gehele aangifteperiode gaan wij daarmee uit van 150 klanten die ieder € 300 betalen. Dit levert een bruto-omzet op van € 45.000. Dit bedrag verminderen wij met de in het overzicht vermelde bruto omzet, waarna de volgende bruto omzetcorrecties resulteren:
2004: € 39.598
2005: € 41.163
2006: € 41.207
2007: € 42.565
(…)
10.1.6.2 Bijboeking omzet
Jaar
2004
2005
2006
2007
Omzet inclusief BTW
39.598
41.163
41.207
42.565
Verschuldigde BTW
6.322
6.572
6.579
6.796
Meer netto-omzet
33.276
34.591
34.628
35.769
3.12. De Inspecteur heeft aan [Y] naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd die betrekking hebben op Kantoor [X] alsmede op [C] . De naheffing inzake Kantoor [X] betreft diverse correcties waaronder begrepen vorenstaande in 3.11 vermelde omzetbijtelling. De correcties bij [C] betreffen grotendeels de vermindering op grond van de KOR. De naheffingsaanslagen zijn blijkens punt 12.4.2 van het controlerapport inzake [Y] als volgt opgebouwd:
Jaar
2004
2005
2006
2007
Correcties [C]
2.048
2.117
1.846
1.684
Correcties Kantoor [X]
9.733,64
9.878,59
10.864,88
11.537,11
Correcties V.o.f. [B]
--
--
994
2.78
Totaal
11.781,64
11.995,59
13.704,88
16.001,11
3.13. Tot de stukken behoren twee controlerapporten inzake boekenonderzoeken met betrekking tot de heffing van omzetbelasting over de jaren 1985 tot en met 1987 ten aanzien van belanghebbende en ten aanzien van [Y] (voor ieder afzonderlijk), en een (gecombineerd) controlerapport met betrekking tot de inkomstenbelasting en de omzetbelasting over de jaren 1988 tot en met 1991 ten aanzien van zowel belanghebbende als [Y] (hierna tezamen ook: de oude rapporten).
3.14. In het controlerapport met betrekking tot de heffing van omzetbelasting over de jaren 1985 tot en met 1987 ten aanzien van belanghebbende, gedagtekend 26 januari 1990, is het ondernemerschap van belanghebbende niet betwijfeld. De omzet van Kantoor [X] is aan belanghebbende toegerekend. In het rapport is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:

“ALGEMEEN

(…)
De echtgenoot van belastingplichtige onderhoud alle contacten zowel met de belastingdienst als met de klanten.
(…)
Onderneming
De onderneming is gevestigd op het adres [F] te [Z] .
De activiteiten van de onderneming bestaan uit de exploitatie van een advieskantoor en boekhoudkantoor.
De onderneming wordt uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak.
Ten tijde van de controle waren er geen personeelsleden in loondienst.
De echtgeno(o)t(e) van belastingplichtige werkt mee in de onderneming.
De werkzaamheden bestaan uit het onderhouden van contacten met de klanten.
Administratie
(…)
FISCAAL TECHNISCHE CONTROLE
Aangiften
De aangiften omzetbelasting worden opgesteld door belastingplichtige zelf.
Van de ingediende aangiften zijn specificaties aanwezig.
De aangiften sluiten aan bij de gevoerde administratie.
(…)”
3.15.
In het controlerapport met betrekking tot de heffing van omzetbelasting over de jaren 1985 tot en met 1987 ten aanzien van [Y] , gedagtekend 26 januari 1990, is over het ondernemerschap van [Y] het volgende opgenomen:

“ALGEMEEN

(…)
Onderneming
De onderneming is gevestigd op het adres [F] te [Z] .
De activiteiten van de onderneming bestaan uit de exploitatie van een advieskantoor.
De onderneming wordt uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak.
Ten tijde van de controle waren er geen personeelsleden in loondienst.
De echtgeno(o)t(e) van belastingplichtige werkt mee in de onderneming.
(…)
FISCAAL TECHNISCHE CONTROLE
Aangiften
De aangiften omzetbelasting worden opgesteld door belastingplichtige zelf.
Van de ingediende aangiften zijn specificaties aanwezig.
De aangiften sluiten aan bij de gevoerde administratie.
(…)”
Het resultaat van Kantoor [X] is in deze jaren niet aan [Y] toegerekend.
3.16.
In het (gecombineerde) controlerapport met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 1988 tot en met 1991 ten aanzien van de ondernemingen Kantoor [X] , [D] , V.O.F. [A] en [I] (voorheen: [J] ), gedagtekend 23 mei 1995, is het ondernemerschap van belanghebbende niet betwijfeld. De omzet van Kantoor [X] is aan belanghebbende toegerekend. In het rapport is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“3 INKOMSTENBELASTING EN VERMOGENSBELASTING
3.1
ONDERNEMERSCHAP
3.1.1
KANTOOR [X]
De activiteiten van de onderneming bestaan uit het bijhouden van administraties en het invullen van aangiften voor zowel ondernemers als particulieren.
Er is sprake van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting. De onderneming wordt gedreven in naam van mevrouw [X] . Ik heb tijdens de controle de indruk gekregen dat de heer [Y] de meeste activiteiten voor deze onderneming verricht.
(…)
4 OMZETBELASTING
(…)
4.3.1
KANTOOR [X]
De verschuldigde omzetbelasting sluit aan bij de verantwoorde omzet. In 1994 is de naheffingsaanslag tot nihil teruggebracht. Dit betekent dat in 1994 een bedrag van ƒ 2.771 vrij valt in de winst.(…) ”
3.17.
Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren tegen de aan belanghebbende en [Y] opgelegde naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
3.18.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 september 2015 een beroep op betalingsonmacht griffierecht gedaan. Bij brief van 6 oktober 2015 heeft zij het toegezonden formulier en de gevraagde gegevens aan de griffier (retour) gezonden. Belanghebbende heeft in dit formulier het volgende verklaard:
“I. ondergetekende verklaart voor zichzelf en zijn eventuele fiscale partner dat zij
beiden:
 geen inkomen genieten.
[Hof: met pen bijgeschreven]dwz negatief uit onderneming/zie bijlage.
(…)
II. Ondergetekende verklaart voor zichzelf en zijn eventuele fiscale partner dat zij
gezamenlijkin Nederland en/of in het buitenland
 niet over vermogen beschikken.
[Hof: met pen bijgeschreven]= negatief zie bijlage/uitleg.”
3.19.
Belanghebbende heeft bij de hiervoor onder 3.18 vermelde verklaring vier bijlagen gevoegd. Kort samengevat heeft belanghebbende in deze bijlagen verklaard dat zij per 1 oktober 2015 samen met haar echtgenoot een bedrag van € 555.559,49 is verschuldigd aan hun twee kinderen. Voorts heeft zij gesteld dat hun gezamenlijke vermogen per saldo negatief is, aangezien tegenover de schuld aan de kinderen banktegoeden staan van € 302.165,52 op naam van belanghebbende plus € 219.988,38 op naam van de echtgenoot, derhalve in totaal een bedrag van € 522.153,90. Belanghebbende en haar echtgenoot zetten in de 'bijlage bij de verzoeken 30-09-2015', ingekomen op 7 oktober 2015, uiteen dat dit:
“[i]n feite impliceert […] dat voor vrijstelling griffierecht rechtmatig kan worden geopteerd. In een eerder jaar is dat ook altijd wel toegekend. De laatste tijd hebben we daarvan echter vrijwillig afgezien […]. De […] alhier/cumulerende griffierechten worden ons echter te gortig”.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.
In hoger beroep is - naar het Hof begrijpt - in geschil of de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of:
  • a. belanghebbende ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting;
  • b. sprake is van gewekt vertrouwen met betrekking tot het ondernemerschap;
  • c. het verdedigingsbeginsel is geschonden;
  • d. het inzage- en hoorrecht bij bezwaar is geschonden;
  • e. de Inspecteur wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft verbeurd;
  • f. de naheffing van omzetbelasting leidt tot dubbele heffing;
  • g. de Rechtbank haar uitspraak voldoende heeft gemotiveerd;
  • h. de Rechtbank terecht stukken van belanghebbende heeft geweigerd;
  • i. sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en of
  • j. belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding.
4.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de van hen afkomstige stukken en naar hetgeen partijen in aanvulling daarop ter zitting hebben aangevoerd.
Conclusies van partijen
5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt, naar h begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de naheffingsaanslag, tot vergoeding van proceskosten, tot vergoeding van de griffierechten, tot toewijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding en tot het vaststellen van een door de Inspecteur verbeurde dwangsom.
5.2.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank dat belanghebbende geen ondernemer is. Ingeval het gelijk met betrekking tot het ondernemerschap van belanghebbende aan belanghebbende is, dient de naheffingsaanslag in stand te blijven gelet op de aangebrachte (omzet)correcties bij Kantoor [X] . De naheffingsaanslag is ook in dat geval niet tot een te hoog bedrag vastgesteld, aldus de Inspecteur.
Oordeel van de Rechtbank
6. De Rechtbank heeft met betrekking tot het geschil als volgt overwogen:
“7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur], met hetgeen hij daarover in het controlerapport heeft vermeld en daartoe voor het overige in het geding heeft aangevoerd en overgelegd, aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] vrijwel geen bemoeienis heeft met de in 1 vermelde ondernemingen. Met hetgeen [belanghebbende] daartoe heeft aangevoerd en overgelegd heeft zij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [belanghebbende] nimmer ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 is geweest, dat zij daarom ten onrechte omzetbelasting heeft teruggevraagd en die teruggaven haar ten onrechte zijn verleend. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd. Feiten en omstandigheden dat de naheffingsaanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld zijn gesteld noch gebleken.
8. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep
Geschilpunt a (ondernemerschap)
7.1.1.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende - in weerwil van haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel als ondernemer - niet als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting kan worden aangemerkt, aangezien zij, naar hij stelt, (vrijwel) geen werkzaamheden verricht voor ‘Kantoor [X] ’. Belanghebbende is geen zelfstandig ondernemer omdat zij uitsluitend ondersteunende werkzaamheden verricht en [Y] overigens alle werkzaamheden verricht. Dientengevolge is [Y] , handelend onder de naam Kantoor [X] , de ondernemer die prestaties voor de heffing van omzetbelasting verricht, aldus begrijpt h de Inspecteur. Belanghebbende heeft dat standpunt gemotiveerd betwist.
7.1.2.
Vooropgesteld zij dat op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB “ieder”, die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer is. Van doorslaggevend belang is hoe de entiteit (“ieder”) zich aan de buitenwereld presenteert.
7.1.3.
In dit verband is van belang dat niet in geschil is dat onder de naam Kantoor [X] belastingadvieswerkzaamheden worden verricht tegen vergoeding. De daarmee gemoeide facturen worden opgemaakt door belanghebbende. Bancair betalingsverkeer ten behoeve van de onderneming vindt uitsluitend plaats via een bankrekening van belanghebbende. Voorts wordt voor belanghebbendes ondernemingsactiviteiten een jaarrekening opgemaakt.
7.1.4.
Voorts is van belang dat belanghebbende naar buiten treedt en diensten verricht. Belanghebbende wordt, gelet op haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel, gebonden voor alle rechtshandelingen die door of namens het kantoor zijn verricht, waardoor zij aansprakelijk is voor alle verbintenissen die door die rechtshandelingen ontstaan. [Y] is niet bevoegd (zelfstandig) overeenkomsten aan te gaan voor een bedrag hoger dan
f500. Overeenkomsten worden gesloten door of namens belanghebbende handelend onder de naam Kantoor [X] . Indien opdrachten worden aangenomen tot het geven van belastingadviezen en het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden, heeft belanghebbende ervoor zorg te dragen dat die opdrachten worden uitgevoerd. Als de verbintenissen niet (naar behoren) worden uitgevoerd dan is belanghebbende aansprakelijk. De Inspecteur heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
7.1.5.
Daarenboven geldt dat belanghebbende de stelling van de Inspecteur dat zij geen bemoeienis heeft met de fiscale werkzaamheden van Kantoor [X] en uitsluitend ondersteunende werkzaamheden verricht, gemotiveerd heeft weersproken. Zij heeft ter zitting - geloofwaardig - uiteen gezet dat zij diverse activiteiten verricht, waaronder boekhoudkundige werkzaamheden en administratieve werkzaamheden, en dat [Y] in het bijzonder de fiscaal juridische adviezen verstrekt en het woord voert onder meer in geval van fiscaal juridische procedures. De door de Inspecteur ingebrachte verklaring van [Y] , afgelegd tegen twee ambtenaren van het Hoogheemraadschap [K] , dat hij alle boekhoudkundige werkzaamheden verricht, legt hiertegenover te weinig gewicht in de schaal.
7.1.6.
Wat er verder ook zij van de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende louter ondersteunende werkzaamheden verricht geldt dat ook ingeval de interne taakverdeling tussen [Y] en belanghebbende zodanig is dat belanghebbende uitsluitend dergelijke werkzaamheden verricht en [Y] de fiscale werkzaamheden, dit op zichzelf niet meebrengt dat zij niet de relevante ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting voor de werkzaamheden van Kantoor [X] (vgl. HR 4 december 2009, nr. 43 742, ECLI:NL:HR:2009:BB8345, BNB 2010/55). Belanghebbende is immers degene die handelend onder de naam Kantoor [X] naar buiten treedt en een interne taakverdeling, wat daarvan ook zij, is in dit verband niet relevant.
7.1.7.
Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat belanghebbende ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting en dat de stelling van de Inspecteur faalt. Dat [Y] de contacten met de belastingdienst onderhoudt maakt dit niet anders.
Geschilpunt b (vertrouwensbeginsel)
7.2.1.
Belanghebbende heeft voorts ten aanzien van het ondernemerschap een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende verwijst in dit verband naar eerdere boekenonderzoeken, hiervoor vermeld onder 3.13 tot en met 3.16, die plaats hebben gevonden bij belanghebbende en haar echtgenoot. Gelet op de inhoud van de rapporten van die boekenonderzoeken, mocht zij erop vertrouwen, aldus belanghebbende, dat zij ook in de onderhavige jaren zou worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.
7.2.2
Voor zover, gelet op het vorenoverwogene omtrent geschilpunt a, thans nog van belang, wordt voorop gesteld dat belanghebbende, zoals onder 3.1 opgenomen, vanaf 1 februari 1982 bij de Kamer van Koophandel vermeld staat als eenmanszaak (Kantoor [X] ) en dat belanghebbende door de Inspecteur tot aan de onderhavige jaren steeds als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting is aangemerkt.
7.2.3.
In het arrest van 18 december 1991, nr. 27 127, ECLI:HR:1991:BH8148 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen niet is vereist dat de aangelegenheid bij een boekenonderzoek door de belastingadministratie daadwerkelijk op haar fiscale merites is beoordeeld, doch dat voldoende is dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat zulks het geval was. Dit zal zich in het algemeen voordoen, indien de betrokken aangelegenheid verhoudingsgewijs van zodanig belang is dat zij niet aan de aandacht van de met de controle belaste ambtenaren kan zijn ontsnapt, en bovendien de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand ligt om kritische opmerkingen te maken, zo niet tot naheffing over te gaan. Alsdan zal de inspecteur, door niettemin generlei opmerking te maken en naheffing achterwege te laten, in het algemeen bij de belastingplichtige het gerechtvaardigde vertrouwen wekken dat de wijze waarop deze de betrokken aangelegenheid in fiscaal opzicht heeft behandeld, zijn goedkeuring kan wegdragen.
7.2.4.
Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat in de voorgaande jaren niet bewust het standpunt van belanghebbende en [Y] is gevolgd met betrekking tot het ondernemerschap. Voor de heffing van omzetbelasting is het al dan niet zijn van ondernemer verhoudingsgewijs echter van zodanig groot belang dat zij bij de onder 3.13 aangehaalde boekenonderzoeken niet aan de aandacht van de controlerend ambtenaren kan zijn ontsnapt en bovendien zijn de gevolgen van het al dan niet zijn van ondernemer voor de omzetbelasting van dien aard dat het bij enige twijfel aan de juistheid voor de hand ligt om daaromtrent kritische opmerkingen te maken, zo niet tot naheffing over te gaan. Dat is gelet op hetgeen belanghebbende en de Inspecteur ter zitting hebben verklaard en gelet op de inhoud van de oude rapporten niet gebeurd. Bij belanghebbende is hierdoor het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij als ondernemer voor de omzetbelasting kwalificeert. Ook om die reden slaagt belanghebbendes hoger beroep in zoverre. De stellingen van de Inspecteur dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, dat belanghebbende een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en dat belanghebbende niet te goeder trouw is, zijn onvoldoende onderbouwd.
7.2.5.
Voor het geval dat belanghebbende ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting heeft de Inspecteur geconcludeerd dat de naheffingsaanslag niet tot een te hoog bedrag is opgelegd gelet op de correcties die zijn aangebracht op de aangiften van Kantoor [X] en nageheven bij [Y] . De correcties betreffen onder meer omzetcorrecties.
Dienaangaande geldt dat de Inspecteur met gebruikmaking van de omkering en verzwaring van de bewijslast heeft gesteld dat de bruto-jaaromzet van het kantoor dient te worden bepaald op € 45.000. De hiermee gemoeide naheffing van omzetbelasting bedraagt (€ 6.572 + € 6.579 + € 6.796 =) € 19.947. Gelet op hetgeen met betrekking tot de administratie is opgenomen in het controlerapport (hiervoor geciteerd onder 3.9 en 3.10), hetgeen aannemelijk wordt geacht, is dit terecht. De berekening die de Inspecteur heeft gegeven in het controlerapport van voormeld bedrag van € 45.000 is alleszins redelijk, zodat sprake is van een redelijke schatting.
7.2.6
De in geding zijnde naheffingsaanslag bedraagt € 7.309 en betreft aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting die zij ten onrechte in aftrek zou hebben gebracht omdat zij, in de visie van de Inspecteur geen ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting. Aangezien geoordeeld is dat belanghebbende als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting wordt aanmerkt, is de omzetbelasting in beginsel terecht in aftrek gebracht en is de naheffingsaanslag gelet op het hiervoor onder 7.2.5 overwogene niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.
Geschilpunt c (schending van het verdedigingsbeginsel)
7.3.
Voor zover belanghebbende met een beroep op het arrest HvJ 18 december 2008, Sopropé, C-349/07, bedoelt te stellen dat het verdedigingsbeginsel is geschonden omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan het uitbrengen van de controlerapporten te worden gehoord, geldt het volgende. Voornoemd beginsel vormt een algemeen beginsel van het Unierecht dat van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit te nemen ten opzichte van een bepaald persoon. Reeds omdat het uitbrengen van een controlerapport geen besluit vormt als hier is bedoeld faalt belanghebbendes stelling. Indien en voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat zij alvorens het onder 1 vermelde besluit werd genomen in staat moest worden gesteld haar standpunt daarover kenbaar te maken geldt dat ook deze stelling faalt. Uit de feiten onder 3.5 volgt dat belanghebbende bij brief van 22 november 2010 in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren op de in de controlerapporten neergelegde slotbevindingen, waarin expliciet is opgenomen op welke elementen de Inspecteur voornemens is zijn besluiten te baseren, en aan belanghebbende een termijn van veertien dagen is gegeven om te reageren op dit voornemen. Een reactietermijn van veertien dagen maakt het in beginsel niet onmogelijk of uiterst moeilijk om het recht van verdediging uit te oefenen. Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn inhoudelijk op de rapporten gereageerd met de onder 3.5 vermelde brieven. Weliswaar heeft belanghebbende gesteld dat een termijn van veertien dagen onvoldoende was, doch zij heeft onvoldoende gespecificeerd op welke onderdelen zij een langere reactietermijn nodig had.
Geschilpunt d (schending hoorplicht en inzagerecht)
7.4.
Voor zover belanghebbende erover klaagt dat zij in de bezwaarfase niet is gehoord en terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur bepleit, treft het betoog geen doel. De Inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, doch belanghebbende heeft daaraan om haar moverende redenen geen gevolg gegeven. Van schending van de hoorplicht is derhalve geen sprake. Met betrekking tot de gestelde schending van het inzagerecht geldt mutatis mutandis hetzelfde.
Geschilpunt e (niet tijdig uitspraak op bezwaar gedaan)
7.5.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, omdat deze niet binnen de termijn is gedaan en dat daarom geheel aan het bezwaar tegemoet moet worden gekomen, geldt dat dit standpunt moet worden verworpen omdat het geen steun vindt in het recht.
Geschilpunt f (dubbele heffing)
7.6.
Indien en voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat sprake is van dubbele heffing omdat de omzetbelasting zowel door haar als door haar echtgenoot is verschuldigd geldt dat deze stelling faalt, omdat de door het Kantoor [X] verschuldigde belasting uitsluitend door belanghebbende is verschuldigd en niet door haar echtgenoot. De desbetreffende naheffingsaanslag opgelegd aan haar echtgenoot wordt bij uitspraak van heden nrs. BK-15/00897 en BK-15/00898 vernietigd.
Geschilpunt g (de Rechtbank heeft haar uitspraak onvoldoende gemotiveerd)
7.7.
De stelling van belanghebbende dat de Rechtbank haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd faalt, reeds omdat belanghebbende niet aan haar stelplicht heeft voldaan, nu die stelling onvoldoende is onderbouwd.
Geschilpunt h (de Rechtbank heeft ten onrechte stukken van belanghebbende geweigerd)
7.8.
De klacht dat de Rechtbank heeft geweigerd stukken die belanghebbende alsnog ter zitting wilde overleggen, aan te nemen, faalt. Belanghebbende had deze stukken al bij aanvang van de beroepsprocedure in bezit en had deze reeds op dat moment in het geding kunnen brengen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende goede redenen had die stukken niet eerder in te brengen. Gelet hierop kon de Rechtbank het algemeen belang van een doelmatige procesgang laten prevaleren (vgl. HR 15 juni 2012, nr. 11/03308, ECLI:NL:HR:
2012:BW8344, BNB 2012/240, r.o. 3.3.2).
Geschilpunt i (vergoeding van proceskosten)
7.9.1.
De Inspecteur heeft betwist dat de echtgenoot in de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsfase op zakelijke basis is opgetreden.
7.9.2.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat tegen een beloning rechtsbijstand is verleend, in hoger beroep aangevoerd dat op basis van het tussen haar en haar echtgenoot geldende huwelijksvermogensregime ieder jaar verrekening van kosten plaatsvindt. De blote stelling dat dit geschiedt, is onvoldoende voor het oordeel dat in de onderhavige zaken sprake is van op zakelijke basis verleende rechtsbijstand. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar echtgenoot op zakelijke basis is opgetreden.
7.9.3.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat kosten zijn gemaakt bij derden (niet zijnde haar echtgenoot) ter zake van rechtsbijstand, doch deze kosten niet gespecificeerd. De Inspecteur betwist belanghebbendes stelling. De enkele stelling dat er facturen zijn terug te vinden in de boekhouding is onvoldoende. Belanghebbende heeft ter zitting aangeboden - om zo h dat wenst stukken te overleggen. H heeft belanghebbende meerdere malen voorgehouden dat het aan belanghebbende zelf is te bepalen of en welke stukken zij in het geding brengt. Aangezien belanghebbende de desbetreffende stukken niet alsnog in het geding heeft gebracht en het heeft gelaten bij een aanbod daartoe zijn de kosten niet aannemelijk gemaakt.
7.9.4.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.
7.9.5.
Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat recht bestaat op vergoeding van andere kosten, zoals bijvoorbeeld bedoeld in artikel 41 van het EVRM.
Geschilpunt j (verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn)
7.10.
Aangezien de Rechtbank bij afzonderlijke uitspraak beslist over het verzoek tot vergoeding van immateriële schade ter zake van het verloop van de procedures in bezwaar en in beroep, zal thans uitsluitend het verzoek in de hoger beroepsfase worden beoordeeld (vgl. HR 25 november 2016, nr. 16/00363, ECLI:NL:HR:2016:2678, r.o. 3.1.1). In casu is binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep uitspraak gedaan zodat de redelijke termijn niet is overschreden.
Afsluitende overwegingen
7.11.1.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat sprake is van schending van artikel 1 EP bij het EVRM, geldt dat zij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
7.11.2.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat aan haar in rekening gebrachte heffingsrente, mede gelet op de duur van de procedures, als boete als bedoeld in het EVRM zou moeten worden aangemerkt, geldt dat dit standpunt moet worden verworpen omdat het geen steun vindt in het recht.
7.11.3.
Voor zover hetgeen belanghebbende ter zitting van 13 december 2016 te berde heeft gebracht dient te worden opgevat als een aanbod om getuigenbewijs te leveren omtrent het antwoord op de vraag of zij als ondernemer kan worden aangemerkt, geldt dat aan dit aanbod, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voorbij kan worden gegaan.
7.11.4.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden (meer in het bijzonder: het beginsel van detournement de pouvoir), geldt dat zij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een dergelijke schending.
7.11.5.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat overigens Europeesrechtelijke regels zijn geschonden, geldt dat zij deze stelling onvoldoende heeft gespecificeerd.
7.11.6.
Voor zover belanghebbende stelt 'dat er stukken verdwijnen' en met een beroep op het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb bedoelt te stellen dat de Inspecteur deze in het geding moet brengen, geldt dat zij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
Slotsom
7.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten en griffierecht
8.1.
Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (zie onderdeel 7.9.4).
8.2.1.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het aan haar ter zake van het indienen van het hoger beroep in rekening gebrachte griffierecht ten onrechte in rekening is gebracht, geldt het volgende. Op grond van artikel 8:41 juncto 8:108 van de Awb wordt van de indiener van het hogerberoepschrift een griffierecht geheven. Ingevolge het derde lid van artikel 8:41 van de Awb is, onder meer, bij een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten eenmaal griffierecht verschuldigd. Van samenhang is sprake als besluiten voortkomen uit één samenstel van feiten en omstandigheden.
Er is voor wat betreft de inkomstenbelastingzaken voor de jaren 1998 tot en met 2000, alsmede voor de jaren 2002 en 2003 sprake van samenhangende besluiten in voormelde zin omdat de Inspecteur in die zaken de bij de aanslagregeling aangebrachte correcties vanwege doelmatigheidsredenen op één na heeft teruggenomen. Voor dit cluster wordt in de zaak met nr. BK-15/00871 griffierecht geheven ten bedrage van € 123.
Voor de inkomstenbelasting- en omzetbelastingzaken die betrekking hebben op de jaren 2004 tot en met 2007 is sprake van samenhang in voormelde zin omdat die zaken voortvloeien uit boekenonderzoeken. In dit cluster wordt in de zaak met nr. BK-15/00876 griffie-recht geheven ten bedrage van € 123.
Ten aanzien van de overige zaken zal de griffier worden gelast het betaalde griffierecht terug te betalen.
8.2.2.
Voor zover belanghebbende stelt dat [Y] en zijzelf beroepschriften hebben ingediend tegen hetzelfde besluit als bedoeld in artikel 8:41, lid 3, van de Awb, zodat voor hen beiden slechts eenmaal griffierecht wordt verschuldigd, geldt dat dit betoog faalt, omdat opgekomen wordt tegen verschillende besluiten.
8.2.3.
Dat betekent dat het in deze zaak betaalde griffierecht van € 123 door de griffier zal worden terugbetaald.
8.2.4.
Gelet op het vorenoverwogene behoeft het beroep op betalingsonmacht griffierecht geen behandeling.
Beslissing
Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • gelast de griffier aan belanghebbende een bedrag van € 123 aan griffierecht terug te betalen, en
  • wijst het ingediende verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn betreffende de procedure voor het Hof af.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. E.M. Vrouwenvelder, P.J.J.Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. E.J. Nederveen en A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 2 mei 2017 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is bij afwezigheid van mr. Vrouwenvelder ondertekend door mr. Zandhuis.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.