1.4Op 27 oktober 2015 was [verzoekster] slachtoffer van een aanrijding; zij werd in het ziekenhuis opgenomen met verschillende ribfracturen en een sleutelbeenfractuur.
3. [verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht – zakelijk weergegeven – primair voor recht te verklaren i) dat er vanaf 1 februari 2016 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd; ii) [verzoekster] toe te laten tot de werkvloer op straffe van een dwangsom en iii) Zadkine te verplichten haar overige contractuele verplichtingen na te komen, dit alles met nevenvorderingen. Subsidiair heeft [verzoekster] verzocht Zadkine te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 130.353,50 terzake van schadevergoeding dan wel billijke vergoeding.
[verzoekster] heeft ter onderbouwing gesteld dat Zadkine verscheidende malen aan [verzoekster] heeft aangegeven dat zij na ommekomst van de tijdelijke contracten een vaste aanstelling zou krijgen. [verzoekster] stelt voorts dat sprake is van opgewekt vertrouwen. Zadkine heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de door [verzoekster] gestelde toezegging van Zadkine om de arbeidsovereenkomst te ‘vervasten’ niet is komen vast te staan. [verzoekster] is veroordeeld in de kosten van de procedure.
4. [verzoekster] is in hoger beroep gekomen. Onder aanvoering van drie grieven verzoekt [verzoekster] de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, de vorderingen van [verzoekster] alsnog toe te wijzen en Zadkine te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
5. Zadkine heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van [verzoekster] af te wijzen, de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen en [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
6. De door [verzoekster] aangevoerde grieven die zich - kort gezegd - richten tegen het oordeel van de kantonrechter dat met ingang van 1 februari 2016 geen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, althans dat niet vast staat dat sprake is van een toezegging om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan waarop Zadkine niet meer kon terugkomen, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. [verzoekster] voert onder meer aan dat partijen met het oog op het aflopen van de derde tijdelijke arbeidsovereenkomst een zogenoemde ‘0-meting’ zijn overeengekomen, waarbij tevens zou zijn afgesproken dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand zou komen bij een acceptabel of redelijk resultaat van de 0-meting dan wel de uitkomst van het coachingstraject zou de tijdelijke arbeidsovereenkomst worden omgezet in een vast dienstverband. De uitkomst van de 0-meting is voor [verzoekster] positief uitgevallen, zodat volgens [verzoekster] aan de opschortende voorwaarde is voldaan. Daarnaast heeft [verzoekster] (in het kader van haar subsidaire vordering) aangevoerd dat Zadkine onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen over de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd af te breken.
8. Zadkine heeft - samengevat weergegeven – aangevoerd dat aan [verzoekster] geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is toegezegd. Voorts is volgens Zadkine geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd onder opschortende voorwaarde aangegaan en heeft zij de ‘vervasting’, dan wel de toezegging hiertoe, inhoudelijk en gemotiveerd betwist.
9. Met betrekking tot het voorgaande stelt het hof voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het eindigen van de derde en laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per 1 februari 2016 door Zadkine mondeling op 3 december 2015 en schriftelijk op 23 december 2015 aan [verzoekster] kenbaar is gemaakt. Op grond van de toepasselijke regelgeving, waaronder artikel 7:667 lid 1 BW (en het toepasselijke overgangsrecht op grond van de Wet werk en zekerheid), eindigt een dergelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in beginsel van rechtswege.
10. Uit de ‘gespreksevaluatie ontwikkelgesprek’ van 16 juni 2015 volgt dat een evaluatie van de daaraan voorafgaande periode, het aflopen van het tijdelijke contract per februari 2016 en het inzetten van een professioneel coachingstraject ter verbetering van het functioneren van [verzoekster], de aanleiding voor het gesprek waren. Dat het aflopen van het tijdelijke contract de belangrijkste reden voor het gesprek was, zoals [verzoekster] heeft gesteld, blijkt niet uit bedoeld stuk. In de gespreksevaluatie is onder meer het volgende opgenomen: ‘(…)
We spreken af dat er een 0-meting komt, hiervoor gebruiken we de lesevaluaties die zij [[verzoekster], hof] gaat afnemen bij al haar klassen. Dit gebeurt in de week van 22-25/06/15. Deze 0-meting geeft het startpunt van het traject. Er wordt van tevoren afgesproken wat de doelen en uitkomst van het traject zijn. De behaalde doelen zijn gerelateerd aan de vervasting van het contract.(…)’
11. Naar het oordeel van het hof volgt uit de gespreksevaluatie niet dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen onder de opschortende voorwaarde die bestaat uit een positieve uitkomst van de 0-meting. Blijkens de gespreksevaluatie had Zadkine kritiek op het functioneren van [verzoekster], reden waarom een professioneel coachingstraject werd ingezet. Dit traject is aan de hand van de 0-meting ingericht. De enkele omstandigheid dat in het verslag staat dat ‘de behaalde doelen’ zijn gerelateerd aan de vervasting van het contract kan zonder bijkomende omstandigheden – die gesteld noch gebleken zijn – niet tot de conclusie leiden dat de uitkomst van de 0-meting een opschortende voorwaarde inhield die erop neerkwam dat bij een voldoende resultaat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand zou komen. Dat Zadkine aan [verzoekster] duidelijk zou hebben gemaakt dat (louter) de uitkomst van de 0-meting bepalend zou zijn voor de ‘vervasting’ van de arbeidsovereenkomst, is door Zadkine gemotiveerd betwist en [verzoekster] heeft dit slechts onderbouwd door verwijzing naar voornoemde gespreksevaluatie en verder geen bewijs aangeboden van deze stelling. Voor zover [verzoekster] van mening is dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen onder de opschortende voorwaarde van een positieve uitkomst van het coachingstraject, geldt dat dit criterium evenmin in het gespreksverslag valt te lezen. Het gespreksverslag kan redelijkerwijs niet aldus worden begrepen dat (uitsluitend) het oordeel van de coach doorslaggevend zou zijn voor de beslissing van Zadkine om [verzoekster] voor onbepaalde tijd in dienst te houden, nog daargelaten dat Zadkine – terecht – heeft gesteld dat in het gespreksverslag van de coach geen oordeel over het functioneren van [verzoekster] is gegeven en dat hierin enkel observaties en uitgezette acties zijn weergegeven.
12. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden ook geen sprake is van door Zadkine met [verzoekster] aangegane onderhandelingen die zij niet had mogen afbreken. De gespreksevaluatie, waarin met name het functioneren van [verzoekster] centraal staat, kan niet worden gekwalificeerd als onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [verzoekster] heeft niet gesteld dat partijen op een later moment in overleg zijn getreden over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het beroep van [verzoekster] op het arrest Plas/Valburg (HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723) faalt derhalve.
13. Uit hetgeen verder door [verzoekster] is aangevoerd en de overgelegde producties, blijkt evenmin dat Zadkine [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft toegezegd, althans dat [verzoekster] op grond van de gedragingen van Zadkine er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zouden aangaan. Een bewijsaanbod is door [verzoekster] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gedaan.
14. Het hof is van oordeel dat het Zadkine in de gegeven omstandigheden vrij stond de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om haar moverende redenen niet te verlengen. Dat dit verband hield met de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] na het verkeersongeval is door [verzoekster] gesteld maar dit is door Zadkine gemotiveerd betwist en heeft [verzoekster] verder niet onderbouwd. Nu de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege per 1 februari 2016 is geëindigd, kan in het midden blijven of [verzoekster] al dan niet voldoende functioneerde.
15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 7:668a BW jo. artikel 7:667 lid 1 BW van rechtswege is geëindigd per 1 februari 2016. De grieven falen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.