ECLI:NL:GHDHA:2017:1150

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
200.196.398/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de beëindiging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst en de vraag naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin werd geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan tussen [verzoekster] en haar werkgever, Stichting voor Educatie en Beroepsonderwijs ZADKINE. [Verzoekster] was werkzaam als docent Engels op basis van drie tijdelijke contracten. Na de laatste tijdelijke arbeidsovereenkomst, die eindigde op 1 februari 2016, heeft Zadkine aan [verzoekster] meegedeeld dat deze niet zou worden verlengd. [Verzoekster] stelde dat er een toezegging was gedaan voor een vaste aanstelling na afloop van de tijdelijke contracten, maar de kantonrechter oordeelde dat deze toezegging niet was komen vast te staan.

In hoger beroep heeft [verzoekster] drie grieven aangevoerd en verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en haar vorderingen alsnog toe te wijzen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat er geen bewijs was voor de stelling van [verzoekster] dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was overeengekomen. Het hof oordeelde dat het Zadkine vrijstond om de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te verlengen en dat de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2016 van rechtswege was geëindigd. De grieven van [verzoekster] werden verworpen en de beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd, waarbij [verzoekster] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.196.398/01
Zaaknummer rechtbank : 4950012 EJ VERZ 16-81582 en
4968020 EJ VERZ 16 81860

beschikking van 21 maart 2017

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. W. Plessius te Gorinchem,
tegen

Stichting voor Educatie en Beroepsonderwijs ZADKINE,

gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
hierna te noemen: Zadkine,
advocaat: E.H. de Joode te Rotterdam.

Het geding

Bij beroepsschrift, ter griffie ingekomen op 1 augustus 2016, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Gouda (hierna: de kantonrechter) van 24 mei 2016. Op 6 oktober 2016 zijn aanvullende producties van [verzoekster] ter griffie van het hof ontvangen. Zadkine heeft een verweerschrift ingediend dat op 12 september 2016 is ontvangen ter griffie van het hof. Op 21 november 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten mondeling aan het hof hebben toegelicht. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft het hof een datum voor de beschikking bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten vastgesteld. Over die feiten bestaat in hoger beroep geen geschil. Het hof zal dan ook in hoger beroep van die feiten uitgaan.
1.1
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] en op 1 maart 2014 in dienst bij Zadkine getreden. Laatstelijk was zij daar werkzaam in de functie van docent Engels tegen een salaris van € 2.948,53 bruto per maand.
1.2
[verzoekster] is werkzaam geweest op basis van drie tijdelijke contracten (voor steeds 0,45 fte). De eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd liep tot 1 augustus 2014, de tweede tot 1 augustus 2015 en de derde van 1 augustus 2015 tot 1 februari 2016. De drie arbeidsovereenkomsten hebben een totale duur gehad van 23 maanden.
1.3
Op 3 december 2015 heeft Zadkine aan [verzoekster] mondeling meegedeeld dat de laatste arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, welk besluit bij brief van 23 december 2015 door Zadkine aan [verzoekster] is bevestigd.
1.4
Op 27 oktober 2015 was [verzoekster] slachtoffer van een aanrijding; zij werd in het ziekenhuis opgenomen met verschillende ribfracturen en een sleutelbeenfractuur.
3. [verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht – zakelijk weergegeven – primair voor recht te verklaren i) dat er vanaf 1 februari 2016 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd; ii) [verzoekster] toe te laten tot de werkvloer op straffe van een dwangsom en iii) Zadkine te verplichten haar overige contractuele verplichtingen na te komen, dit alles met nevenvorderingen. Subsidiair heeft [verzoekster] verzocht Zadkine te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 130.353,50 terzake van schadevergoeding dan wel billijke vergoeding.
[verzoekster] heeft ter onderbouwing gesteld dat Zadkine verscheidende malen aan [verzoekster] heeft aangegeven dat zij na ommekomst van de tijdelijke contracten een vaste aanstelling zou krijgen. [verzoekster] stelt voorts dat sprake is van opgewekt vertrouwen. Zadkine heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de door [verzoekster] gestelde toezegging van Zadkine om de arbeidsovereenkomst te ‘vervasten’ niet is komen vast te staan. [verzoekster] is veroordeeld in de kosten van de procedure.
4. [verzoekster] is in hoger beroep gekomen. Onder aanvoering van drie grieven verzoekt [verzoekster] de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, de vorderingen van [verzoekster] alsnog toe te wijzen en Zadkine te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
5. Zadkine heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van [verzoekster] af te wijzen, de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen en [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
6. De door [verzoekster] aangevoerde grieven die zich - kort gezegd - richten tegen het oordeel van de kantonrechter dat met ingang van 1 februari 2016 geen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, althans dat niet vast staat dat sprake is van een toezegging om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan waarop Zadkine niet meer kon terugkomen, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. [verzoekster] voert onder meer aan dat partijen met het oog op het aflopen van de derde tijdelijke arbeidsovereenkomst een zogenoemde ‘0-meting’ zijn overeengekomen, waarbij tevens zou zijn afgesproken dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand zou komen bij een acceptabel of redelijk resultaat van de 0-meting dan wel de uitkomst van het coachingstraject zou de tijdelijke arbeidsovereenkomst worden omgezet in een vast dienstverband. De uitkomst van de 0-meting is voor [verzoekster] positief uitgevallen, zodat volgens [verzoekster] aan de opschortende voorwaarde is voldaan. Daarnaast heeft [verzoekster] (in het kader van haar subsidaire vordering) aangevoerd dat Zadkine onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen over de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd af te breken.
8. Zadkine heeft - samengevat weergegeven – aangevoerd dat aan [verzoekster] geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is toegezegd. Voorts is volgens Zadkine geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd onder opschortende voorwaarde aangegaan en heeft zij de ‘vervasting’, dan wel de toezegging hiertoe, inhoudelijk en gemotiveerd betwist.
9. Met betrekking tot het voorgaande stelt het hof voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het eindigen van de derde en laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per 1 februari 2016 door Zadkine mondeling op 3 december 2015 en schriftelijk op 23 december 2015 aan [verzoekster] kenbaar is gemaakt. Op grond van de toepasselijke regelgeving, waaronder artikel 7:667 lid 1 BW (en het toepasselijke overgangsrecht op grond van de Wet werk en zekerheid), eindigt een dergelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in beginsel van rechtswege.
10. Uit de ‘gespreksevaluatie ontwikkelgesprek’ van 16 juni 2015 volgt dat een evaluatie van de daaraan voorafgaande periode, het aflopen van het tijdelijke contract per februari 2016 en het inzetten van een professioneel coachingstraject ter verbetering van het functioneren van [verzoekster], de aanleiding voor het gesprek waren. Dat het aflopen van het tijdelijke contract de belangrijkste reden voor het gesprek was, zoals [verzoekster] heeft gesteld, blijkt niet uit bedoeld stuk. In de gespreksevaluatie is onder meer het volgende opgenomen: ‘(…)
We spreken af dat er een 0-meting komt, hiervoor gebruiken we de lesevaluaties die zij [[verzoekster], hof] gaat afnemen bij al haar klassen. Dit gebeurt in de week van 22-25/06/15. Deze 0-meting geeft het startpunt van het traject. Er wordt van tevoren afgesproken wat de doelen en uitkomst van het traject zijn. De behaalde doelen zijn gerelateerd aan de vervasting van het contract.(…)’
11. Naar het oordeel van het hof volgt uit de gespreksevaluatie niet dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen onder de opschortende voorwaarde die bestaat uit een positieve uitkomst van de 0-meting. Blijkens de gespreksevaluatie had Zadkine kritiek op het functioneren van [verzoekster], reden waarom een professioneel coachingstraject werd ingezet. Dit traject is aan de hand van de 0-meting ingericht. De enkele omstandigheid dat in het verslag staat dat ‘de behaalde doelen’ zijn gerelateerd aan de vervasting van het contract kan zonder bijkomende omstandigheden – die gesteld noch gebleken zijn – niet tot de conclusie leiden dat de uitkomst van de 0-meting een opschortende voorwaarde inhield die erop neerkwam dat bij een voldoende resultaat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand zou komen. Dat Zadkine aan [verzoekster] duidelijk zou hebben gemaakt dat (louter) de uitkomst van de 0-meting bepalend zou zijn voor de ‘vervasting’ van de arbeidsovereenkomst, is door Zadkine gemotiveerd betwist en [verzoekster] heeft dit slechts onderbouwd door verwijzing naar voornoemde gespreksevaluatie en verder geen bewijs aangeboden van deze stelling. Voor zover [verzoekster] van mening is dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen onder de opschortende voorwaarde van een positieve uitkomst van het coachingstraject, geldt dat dit criterium evenmin in het gespreksverslag valt te lezen. Het gespreksverslag kan redelijkerwijs niet aldus worden begrepen dat (uitsluitend) het oordeel van de coach doorslaggevend zou zijn voor de beslissing van Zadkine om [verzoekster] voor onbepaalde tijd in dienst te houden, nog daargelaten dat Zadkine – terecht – heeft gesteld dat in het gespreksverslag van de coach geen oordeel over het functioneren van [verzoekster] is gegeven en dat hierin enkel observaties en uitgezette acties zijn weergegeven.
12. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden ook geen sprake is van door Zadkine met [verzoekster] aangegane onderhandelingen die zij niet had mogen afbreken. De gespreksevaluatie, waarin met name het functioneren van [verzoekster] centraal staat, kan niet worden gekwalificeerd als onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [verzoekster] heeft niet gesteld dat partijen op een later moment in overleg zijn getreden over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het beroep van [verzoekster] op het arrest Plas/Valburg (HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723) faalt derhalve.
13. Uit hetgeen verder door [verzoekster] is aangevoerd en de overgelegde producties, blijkt evenmin dat Zadkine [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft toegezegd, althans dat [verzoekster] op grond van de gedragingen van Zadkine er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zouden aangaan. Een bewijsaanbod is door [verzoekster] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gedaan.
14. Het hof is van oordeel dat het Zadkine in de gegeven omstandigheden vrij stond de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om haar moverende redenen niet te verlengen. Dat dit verband hield met de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] na het verkeersongeval is door [verzoekster] gesteld maar dit is door Zadkine gemotiveerd betwist en heeft [verzoekster] verder niet onderbouwd. Nu de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege per 1 februari 2016 is geëindigd, kan in het midden blijven of [verzoekster] al dan niet voldoende functioneerde.
15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 7:668a BW jo. artikel 7:667 lid 1 BW van rechtswege is geëindigd per 1 februari 2016. De grieven falen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter Gouda van 24 mei 2016;
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Zadkine begroot op € 718,- aan griffierecht en € 1.788,- voor salaris van de advocaat (volgens liquidatietarief 2 punten x tarief II).
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Frikkee, S.R. Mellema en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.