In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] B.A., tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee. De centrale vraag is of de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013 onverbindend is, omdat de opbrengst van de rioolheffing hoger is dan toegestaan volgens artikel 228a van de Gemeentewet. Daarnaast wordt de vraag behandeld of de recreatiewoningen op het bungalowpark van belanghebbende als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt volgens artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanslagen rioolheffing voor de 181 recreatiewoningen van belanghebbende terecht waren opgelegd, waarbij het tarief van € 212,- per woning van toepassing was. Belanghebbende stelde dat het verlaagde tarief van € 142,- van toepassing moest zijn, omdat de woningen deel uitmaken van een recreatieterrein dat in eigendom is bij één eigenaar en als zodanig wordt geëxploiteerd. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de opbrengst van de rioolheffing niet hoger is dan de kosten die de gemeente maakt, en dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht heeft opgelegd.
Echter, het Hof komt tot de conclusie dat de recreatiewoningen wel degelijk als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt, omdat het bungalowpark als zodanig wordt geëxploiteerd. Dit betekent dat het tarief van de rioolheffing op grond van artikel 6, derde lid, van de Verordening € 142,- bedraagt. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar, en vermindert de aanslagen tot € 142,- per recreatiewoning. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.